Eene nieuwe wetenschap, die pas sinds weinige jaren beoefend wordt, de Physiologie der spraakgeluiden, leert, dat er drieërlei r's zijn: 1o. de gewone r, gevormd door het trillen der tong (lingua), en daarom ter onderscheiding r linguale, de lingnale r genoemd; 2o. de r der brouwenden of brijenden, gevormd door het trillen van het weeke gehemelte met de daaraan vastzittende huig (velum palatinum en uvula), en daarom r velare of palatale, de velaire of palatale r geheeten; en 3o. de nauwelijks hoorbare r, die door het trillen der stembanden in het strottenhoofd (larynx) ontstaat, en die daarom r laryngicum, de laryngische r, genoemd wordt. Bedrieg ik mij niet zeer, dan is die 3de r, de laryngische, dezelfde klank, dien een geoefend oor in de Friesche woorden hart (hart), bern (kind), hurd (hard), murd (marter), durst (dorst) enz. flauw onderscheidt. De ondervinding heeft mij althans geleerd, dat men eenen niet-Friesch, door hem op de vermelde wijze van vorming opmerkzaam te maken, de bedoelde r tamelijk goed kan leeren uitspreken. Een gebrek, dat ook hier, evenals bij het nazeggen van elken vreemden klank, altijd blijft bestaan, is dat de vreemdeling te sterk articuleert, de r veel te duidelijk laat hooren. Hieraan meen ik te moeten toeschrijven, dat sommige Friezen, die ik er over gesproken heb, van geene r hoegenaamd in de genoemde en dergelijke woorden hooren wilden. Trouwens zij spraken zelven dan ook tornebeien (braambessen, eigenlijk doornbeien), bargemarch (soort van bloedbeuling, eigenlijk varkensmerg) enz. geheel als tonnebeien, bargemaag uit.
De laryngische r wordt - doch duidelijker dan in het Friesch - ook in het Engelsch gehoord, zelfs geheel aan het einde der woorden, waar geen medeklinker volgt; b.v. in water, waiter, enz.
L.A.t.W.