De Taalgids. Jaargang 9
(1867)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrijauteur:
bron: L.A. te Winkel en J.A. van Dijk (red.), De Taalgids, Tijdschrift tot uitbreiding van de kennis der Nederlandsche taal, Negende jaargang. C. van der Post Jr., Utrecht 1867.
[p. 98] | |
Dr. Eelco Verwijs, die door zijne uitgave van Nederlandsche klassieken aanspraak heeft op den dank van den onderwijzersstand in ons Vaderland, heeft zich, o.i., dezer dagen nieuwe rechten daarop verworven door het uitgeven van een merkwaardig Mirakelspel, getiteld: Dit is tspel vanden Heiligen Sacramente vander Nyewervaert1). Aan de Inleiding tot dit verdienstelijk stuk ontleenen wij alleen het volgende, als voor ons doel volstaande. ‘Voor ongeveer een jaar geleden’, zegt de Heer Verwijs, zond mij Dr. C.R. Hermans dit stuk toe, dat in zijne Geschiedenis der Rederijkers in Noordbrabant is opgenomen. De tekst was reeds afgedrukt, doch nogmaals op het handschrift gecollationeerd en daardoor althans eenige bedorven plaatsen verbeterd. Daarmede was echter de zaak nog niet in orde, want ‘de afschrijver schijnt op verschillende plaatsen den dichter niet te hebben verstaan; althans er zijn een menigte zinstorende schrijffouten in, die niet dan bij gissing kunnen verbeterd worden’, zegt Dr. Hermans2), die mij verzocht te beproeven of hier en daar ook de duistere tekst verstaanbaar kon worden gemaakt. Ik nam het Mirakelspel onderhanden, doch veelvuldige | |
[p. 99] | |
andere bezigheden deden het wel wat lang rusten; en toen ik eindelijk mijne aanmerkingen en verbeteringen opzond, was het te laat. De Geschiedenis der Rederijkers zag het licht, en daarin het Mirakelspel, zooals het daar reilde en zeilde. Met groote ingenomenheid had ik met dit tot nu toe geheel onbekend overblijfsel van ons Middennederlandsch tooneel kennis gemaakt, en hoe meer ik er in meende te slagen den tekst te zuiveren en verstaanbaar te maken, des te meer betreurde ik het niet alleen, dat het eene plaats had gekregen in de Werken van een Provinciaal Genootschap, en daardoor slechts voor weinigen toegankelijk zoude zijn, maar ook dat de zeer bedorvene en hier en daar geheel onverstaanbare tekst menigen lezer de waarde van het stuk niet zoude doen gevoelen. Ik had mijnen patient lief gekregen, waarmede ik zoolang had omgedocterd, en groot was mijne teleurstelling, toen ik vernam, dat de zieke, vóór geheel hersteld te zijn, de wijde wereld was ingezonden. Daarom besloot ik eene afzonderlijke uitgave te bezorgen, die zou kunnen strekken om het spel meer algemeen bekend te maken. Ten einde het verschil der lezingen in de uitgave van Dr. Hermans en de mijne te doen zien, is de lijst achter den tekst gedrukt, ook om ieder in staat te stellen betere te vinden, en door scherpzinniger emendaties menige plaats, die mij nog niet recht naar den zin is, door vergelijking met diens tekst te herstellen.’ Wij mogen er ons dus van verzekerd houden, dat we aan het verlangen van Dr. Verwijs voldoen, wanneer wij de bedenkingen openbaar maken, welke bij de gezette lezing en overweging van het Mirakelspel bij ons oprezen. We onderwerpen die in de eerste plaats aan het oordeel van den hooggeachten Schrijver zelven, en verder aan dat van allen, die met ons hunne pogingen willen aanwenden om tot eene betere lezing van enkele verzen, of tot eene juiste verklaring van enkele duistere woorden te geraken, en die daardoor hunne belangstelling wenschen te toonen in den verdienstelijken arbeid van den Heer Verwijs. | |
[p. 100] | |
Steen - Sceen?In vers 694-698 (bladz. 43) zegt de Eerste heiden o.a.: Haelt here Wouter van Kersbeke hier,
Ende synen knape; eenich van tween
Sal als heden van den lyve steen.
Al waren sy noch quader ende stoutter,
Sy sullen sterven.
In de Woordenlijst vinden we (bladz. 104): ‘Steen, w.w. staan, - steen van den live, 696, van het leven scheiden, sterven.’ - Maar uit dit laatste van het leven scheiden blijkt, dunkt ons, als van zelf, dat we lezen moeten eenich van tween
Sal als heden van den lyve sceen.
Sceen is eene samentrekking van sceeden, d.i. scheiden. Nog heden ten dage hoort men in Zeeuwsch-Vlaanderens westelijk deel, en ongetwijfeld ook nog wel in andere streken van ons Vaderland, onder den boerenstand vooral, scheên, met scherplange ee, voor scheeden = scheiden. Op gelijke wijze ontstond het samengetrokkene verleen, d.i. verleeden, leed doen, hetwelk eerst, door gewone versmelting der d, tot verleeën werd, dat men nog wel eene enkele maal hoort, en waaruit later verleen ontstond, dat we o.a. ook in vs. 420 van ons Mirakelspel aantreffen. Ware steen = staan in vs. 696 het bedoelde woord, dan gelooven wij, dat de e zachtlang zou zijn en we betwijfelen het, of de dichter steen wel had laten rijmen op tween. | |
Stouwene - Scouwene?Scat - Stat?Van vs. 925 tot 934 vinden we een gedeelte van eene samenspraak tusschen de duivels Belet van dueghden en Sondich becoren. 't Luidt als volgt:
Belet.
Ic ben in vare;
| |
[p. 101] | |
Blijft dit Sacrament staende lange,
Tsal ons al bederven.
Sondich.
Neent, helssche slanghe,
Ghij wetet wel, wat stady ende snatert?
Ter Nyeuwervaert eest al verwatert,
Daer en can nyemant te voet geraken;
Tes daer sorgelijck.
Belet.
Dat sijn goey saken,
Om tvolc te stouwene ende doen die scat
Te besoeckene.
Sondich.
Tesser soe nat,
Dat de kercke te sincken begint.
Bedriegen we ons niet, dan schuilt er in vs. 982 meer dan ééne fout. Voor stouwene zouden we met Dr. Hermans willen lezen scouwene; ook zouden we aan stat de voorkeur geven boven scat. Wat toch leeren we uit de samenspraak der duivels? Dit: Belet van deugden is in vare, vreest, dat, zoo het sacrament, de wonderbaar ontdekte en wonderen doende hostie, nog lang in de kerk van de Nieuwervaart blijft staan, het hen geheel bederven, ongelukkig maken zal. Zondig bekoren vreest dit laatste niet. Neen, zegt hij, helsche slang! wat staat gij te snateren! Gij weet wel, dat te Nieuwervaart alles onder water staat. Niemand kan er te voet geraken. 't Is er gevaarlijk. Daarop antwoordt B. v. d., naar onze opvatting: Dat zijn goede zaken om het volk het bezoek van die plaats (die stat) te doen schuwen (scouwene): om de geloovigen terug te houden van het bezoeken van 't sacrament. En dit is het juist, wat Z. b. bedoelt. Die waterrijkdom was zijn werk. Reeds vroeger heeft hij tot zijn makker gezegd (vs. 337-340): Wy sullen noch maken onghewedere,
Om de kercke te worpen nedere,
Ende tlant hier verdrincken al omme,
| |
[p. 102] | |
Op datter niemant by en come,
Om eer ende reverencie te bewysen.
En dat hij zijn doel bereikt heeft, blijkt wel daaruit, dat men het sacrament juist daarom (tot grooten spijt van de duivels, die deerlijk buiten den waard gerekend hadden) later naar Breda overbracht. Men zie ten overvloede vers 1052 tot 54 1117 tot 1120, 1197 tot 1201, vs. 64 en 65 van de Eerste Prologhe, vs. 50 tot 54 (bl. 78), waar wij o.a. lezen, dat de Nieuwervaart vergaan is door de stuurhede des waters; dat er veel pelgrims door tempeest kwamen in rouwe; dat er bijna niemand bij het sacrament kon geraken; dat de kerk waar 't in rustte, vuil lag en nat; enz. In de Woordenlijst zegt Dr. Verwijs: Stouwen, w.w. 932, stuwen, aanzetten, opwekken. Dat deze beteekenis hier echter niet gelden kan, blijkt, dunkt ons, uit het bovenstaande allerklaarst. Het volk werd immers door den verwaterden, drassen grond niet opgewekt om de plaats te bezoeken; integendeel, het werd er door afgeschrikt en teruggehouden. Dáárom zouden we in plaats van stouwene (stuwen) willen lezen scouwene (schuwen). Wanneer we aan stat (plaats) de voorkeur geven boven scat, geschiedt dit niet alleen daarom, wijl dat woord hier kwalijk voegt in den mond van een duivel, maar vooral, omdat hier de plaats, waar de hostie vereerd werd, op den voorgrond treedt. Stat komt meermalen in het Mirakelspel voor. Ook is het van 't vrouw. geslacht, terwijl scat mann. is: men zou dus in allen gevalle moeten lezen dien scat. Is men het omtrent de voorgestelde wijzigingen met ons eens, dan zal vs. 932 natuurlijk anders moeten gelezen worden. Wellicht is 't voldoende, het voegwoord ende daarin te schrappen. | |
Bottecroes.Wanneer we het Mirakelspel aandachtig lezen, dan zien we, dat de duivel Zondig bekoren veel slimmer en werkzamer is dan zijn makker Belet van deugden. Hij toch roept | |
[p. 103] | |
dezen meermalen als uit zijn nest, wekt hem op, licht hem in Geen wonder dan, dat hij hem o.a. lui vadaard noemt (vs. 1303) en vuil slapere (vs. 1034), en hem den naam geeft van bottecroes (vs. 1328). De Heer V. gist, dat dit scheldwoord misschien samengesteld is uit botten, bij Kiliaan = stooten, en croes, die met de drinkkroes aanstoot, drinkebroer; of van botten, bij Kil. fraudulenter extrudere aleas, valsch spelen; dus die met den dobbelkroes bot, valsche speler. - Wij vonden het woord bottecroes in Le grand dictionaire François-Flamen enz., ten jare 1618 bij Jean Waesbergue te Rotterdam uitgegeven. Daarin staat Bottekroes, ziet Botmuyle; en op dit laatste vindt men Botmuyle, Bottekroes, Lourdaut, Stolide, Sans entendement ou Sçavoir. Er is dus geen twijfel aan, of het eerste lid der samenstelling is het bijv.n. bot = plomp, dom, dat we ook aantreffen in botmuil, botterik, botoor en botaard. Wat kan nu de beteenis van kroes zijn? | |
Slepere - Slapere?Vuyl slepere, zoo noemt Z. B. zijn kameraad B v. d. in eene samenspraak, waarvan we alleen het volgende (vs. 1032 tot 37) mededeelen.
Sondich becoren.
Du, ghy schuympepere.
Belet van deugden.
Du, noertsch drol.
Sondich.
Du, vuyl slepere.
Belet.
Du, leelic swert mol.
Sondich.
Ligdy noch in uwen sol?
Belet.
Neen ic, ravenjonck.
De Heer Verwijs zegt in zijne Woordenlijst: ‘Slepere, znw. m. 1034, misschien: sleepvoet, bij Kil. sleypvoet, sleyper | |
[p. 104] | |
enz. Of misschien vuylslepere?’ - Wij gelooven, dat slepere, wellicht alleen om des rijms wille, hier staat voor slapere. Vandaar de vraag van Z. B.: ‘Ligt gij nog in uw poel in uw nest?’ - Het schijnt B. v. d. eigen geweest te zijn, lang in zijn nest te liggen. Tot tweemaal toe hooren wij toch Z. B. hem op eene andere plaats (vs. 2 en 8) vragen: Ligdy noch al in uwen nest ende lolt?
en hem vermanen (vs. 5) om er uit te komen. En beteekent lollen hier niet slapen? Bij Van Waesbergue vind ik ten minste Lollebanc = Slaepbanc. Mij dunkt, B. v. d. mocht te recht een slaper genaamd worden. | |
Juiste punctuatie?In vs. 9 tot 11 zegt Zondig bekoren tot Belet van deugden: Wy worden gheplattebolt.
Van Lucifer comet, soe ict scatte,
Alst zall, dat duchtick.
Dit zouden we aldus willen lezen: Wy worden gheplattebolt
Van Lucifer, comet, soe ict scatte
Alst zall; dat duchtick.
Deze regelen beteekenen: Wij zullen geplattebold worden van Lucifer: Lucifer zal ons den bol (het hoofd) plat slaan, komt het (geschiedt), zooals ik schat (wat ik oordeel, denk), dat het [komen, geschieden] zal. Dat ducht ik. - Wat denkt Z. B., dat er geschieden zal? - Dat er een ding zal gevonden worden, dat verloren is (vs. 14): de hostie namelijk in het veen bij de Nieuwervaart: en dit vreest hij; want dan staat beiden Lucifers geduchte toorn te wachten. Lucifer zal ons die leden breken,
Wort gevonden dat heilich Sacrament,
zegt hij o.a. (vs. 35 en 36). En geen wonder! Hij bekent (vs. 46 tot 49): | |
[p. 105] | |
Ic ben oerspronck dat daer leit,
Als Sondich Becoren, hoe ic nochtan
Daer niet ghehouden en can.
Moet men in vs. 48 niet ict lezen voor ic? | |
Traken.De volgende verzen (324 tot 29) behooren tot eene samenspraak tusschen de twee duivelen.
Sondich.
Wy, duvelen, sullen ons wel wreken
Aen de menschen in steden ende dorpen.
Belet.
Dat wy uuten hemel waren geworpen,
Dat sullen sy noch zwaerlyck betalen.
Sondich.
Wy sullen noch zielen met cravelen halen.
Belet.
Wy sullen noch al ons ketels vullen.
Met het blootleggen van deze en soortgelijke echt duivelsche voornemens geven de duivels lucht aan hun spijt over het vinden der hostie. Naar de hel durven ze niet terug; want ze vreezen Lucifers geduchten toorn. In de wereld willen ze derhalve blijven; maar daar zullen ze dan ook zooveel kwaad brouwen als hun slechts mogelijk is, en zooveel zieltjes buit maken, dat al de ketels gevuld zijn, waarin deze in de hel gekookt worden, en dat alles in de hoop, Lucifer daarmee te paaien (vs. 598). Volgens de lezing van Dr. Hermans luidt vs. 328: Wy sullen noch zielen met traken halen.
Dr. Verwijs teekent hierbij aan (bl. 85): ‘Het Hs. schijnt craken te hebben, althans de aanteekening [bij Dr. Hermans] bl. 341 zegt: ‘traken, misschien craken: schepen.’ - Er zal wel crav'len staan. Bij Kil. is kraecke = karraecke, circerus, navis majoris generis, van het Spaansche caraca. Doch in 1500 was het woord in die beteekenis zeker nog niet bij ons bekend, en werd het eerst later bij onze aanraking | |
[p. 106] | |
met Spanjaard en Portugees overgenomen. Men leze: cravelen, d.i. vorken, juist het keukengereedschap der duivels. Zie vanden Levene ons Heren, vs. 4019, waar van de hel wordt gezegd: Daer sijn fornaeyse, gloeyende heet,
Langhe, diepe, wijt ende breet,
Daer staen die duvele emmer gereet,
Ende worpen die zielen in dat heet,
Daer haer die siele pijnt tonsculene;
Dan beghennen die duvele tulene
Ende hebben cravelen vele gereet,
Vaste, sware, gloeiende heet,
Ende houden die caitivighe sielen.
Tot zoover Dr. Verwijs. Wij moeten al dadelijk de opmerking maken, dat het ons heel waarschijnlijk voorkomt, dat het woord kraak in 1500 bij ons bekend was. Immers dreven reeds in het midden der 13e eeuw Spanjaarden en Portugeezen een belangrijken handel met Vlaanderen, bezochten hunne vaartuigen den Zwinboezem en werden hunne koopwaren te Sluis vertold. Dáár ontmoetten zij kooplieden en zeevarenden uit alle oorden van ons Vaderland en hoe licht kan door dezen de scheepsnaam bekend geraakt en voortgeplant zijn. Daartoe was twee en eene halve eeuw meer dan voldoende. Vindt men dus in het Hs. craken, zoo hebben we, dunkt ons, geene vrijheid, die lezing om de door den Heer V. gemaakte bedenking te verwerpen. Maar, zoo we Dr. Hermans' aanteekening wèl vatten, dan staat er in het Hs. traken, en heeft hij er alleen craken nevens geplaatst, omdat traken hem vreemd was. Daarom gelooven wij ook, eerst dan eene andere lezing te mogen aannemen, wanneer het uitgemaakt is, dat traken een geheel onbekend woord is, of wanneer de beteekenis er van in vs. 328 geen dragelijken of aannemelijken zin oplevert. Is traken in het Middelnederlandsch bekend? Wij gelooven ja. Zou het niet hetzelfde zijn als daker, waaruit door metathesis drake werd, hetzelfde als het Oud-Fransche takre, | |
[p. 107] | |
dat tiental beteekent? Door den invloed der scherpe t van het onmiddellijk voorafgaande met ging drake tot trake over en zoo beteekent dan wellicht de versregel Wy sullen noch sielen met traken halen
zooveel als: Wij zullen nog zielen met tientallen halen; niet ziel voor ziel, niet ééne ziel, maar bij tienen zullen we ze vergaderen, en zóó zullen we al onze ketels kunnen vullen. Veel zielen te winnen, dat was het doel der duivels. Daarom zegt Belet van deugden (vs. 591 en 92): Hoe sullen wijt maken,
Dat wy veel zielen mochten crygen?
en antwoordt hem Zondig bekoren (vs. 595 tot 98): De kerstenen zullen gaen vechten
Teghen die heidene, bij den rebben,
Daer sullen wy zielen met hoopen hebben,
Om Lucifer daier met te paeyene.
Ziedaar dan ook, waarom wij meenen, dat we in traken een woord moeten hebben, dat eene zekere hoeveelheid, of eene menigte beteekent. Cravelen, dit is onloochenbaar, behoorden tot het keukengereedschap der hel; doch dáá bevonden de duivels zich nu niet: ze waren in de wereld, en het komt mij hoogst twijfelachtig voor, of ze daar hunne cravelen wel bij zich hadden. En dan, waartoe dienden deze krauweelen of driespitsige gaffels? Om de ellendige zielen in den ketel te houden, gelijk ons de meegedeelde aanhaling leert. Dat dit noodig was, blijkt ook uit ons Mirakelspel; want Zondig bekoren beroemt er zich op (vs. 837 tot 840), dat hij en zijn makker den grootsten ketel zoo gevuld hadden, dat er twintig zielen aan de ooren waren blijven hangen en bijkans duizend aan het hengsel. Eene verzoening met Lucifer was de vrucht geweest van dezen rijken oogst. Wil men bij traken aan een werktuig denken, dan verdient rake = hark, rijf, wellicht de aandacht, dat dan door den invloed der t van met, bij eene snelle uitspraak tot traken werd. | |
[p. 108] | |
Ten slotte. Wij gelooven, dat Z. B. in vs. 328 niet te kennen wil geven hoe hij en zijn makker de zielen halen zullen of waarmede zij ze halen zullen; maar dat zij er vele halen zullen. Daarom geven we aan traken de voorkeur boven cravelen. Staat er echter in het Hs. craken, dan zullen we aan kraken = caravelen = carvelen = cravelen moeten denken en de beteekenis van vs. 328 zal dan zijn, dat ze de zielen met kraken vol, met heele scheepsladingen halen zouden. Dat komt ons echter wel wat kras voor. | |
Minklyc.De volgende verzen worden den Prochiaan, d.i. den geestelijke van de Nieuwervaart in den mond gelegd, terwijl hij zich gereed maakt om het gevondene sacrament naar zijne kerk te dragen (vs. 235 tot 241): Dus heffict op sonder versaghen,
Ende saelt in ons kercke draghen
Ter Nieuwervaert, opdat men daer
Eeren ende loven mach hier naer.
Ik hoop minklijc noch wesen sal
Blynde, cropele, siecke ende genesen all,
Diet aenroepen met caritaten.
Dr. Verwijs teekent hierbij (bl. 84) aan: ‘Vers 239. In Dr. Hermans' uitgave leest men: Ick hoop minklijk noch wesen sal,
Blynde, cropelen, siecken genesen sall.
Wij hebben niet geaarzeld door eene kleine wijziging den zin te verbeteren. Deze is: ‘Ik hoop dat er menige blinde, kreupele en zieke wezen zal en geheel genezen.’ - Zou dat waarlijk de zin zijn? Wij kunnen 't moeilijk gelooven. 't Komt ons voor dat, zoo de woorden van den Prochiaan iets beteekenen zullen, daarin de hoop moet liggen opgesloten, niet dat er blinden, kreupelen en zieken zijn zullen en genezen zullen, maar dat de wonderbaar ontdekte hostie, die hier op den voorgrond staat, dezen ongelukkigen goedgunstig zal zijn, hun tot zegen zal verstrekken en dat zij | |
[p. 109] | |
allen zal genezen, die haar aanroepen onder het offeren van liefdegaven. Daarom zouden we vs. 239 tot 241 aldus willen lezen: Ick hoop dat minlyc noch wesen sal
Blynden, cropelen, siecken, ende ghenesen all,
Diet aenroepen met caritaten.
Dat is: Ik hoop, dat het [het Sacrament namelijk] nog minlijk [goedgunstig] wezen zal blinden, kreupelen, zieken, en genezen geheel, die 't aanroepen met liefdegiften. - Dat de hoop van den geestelijke vervuld is, leert ons het spel op meer dan ééne plaats. In de Woordenlijst lezen we ‘Minklijc, vnw. 239, menigeen, van mingen, miscere; dus gemengd, verscheiden, meer dan één.’ - Wij zouden er vs. 239 liever minlijc voor lezen, een woord, dat verscheidene malen in het spel voorkomt. | |
Pase.Also men tvleesch capt op een bret,
Soe sullen wy u cappen, kettyven.
Zoo spreekt (vs. 626 en 27) een Heiden in den strijd tot Heer Wouter van Kersbeke. Dr. Verwijs teekent bij vs. 627 (bl. 86) het volgende aan: ‘In Dr. Hermans' uitgave vindt men: Also men tvleesch capt op een pase,
en in de aanteekening ‘onzekere lezing.’ Ook hier moet een rijmwoord op een der andere regels gevonden worden, daar vs. 623, 625, 626 en 628 op elkaar rijmen, en evenzoo vs. 624, 628, 630 en 631. Vermoedelijk is hier een rijmwoord op et noodig, en hebben wij dan ook niet geaarzeld voor pase te lezen: bret. De vorm bret voor bord komt ook in de Teuthonista voor: ‘hack-bret, dair men speelt. Ambulla.’ - Wij zijn 't volkomen met Dr. Verwijs eens, dat vs. 626 met een rijmwoord op et sluiten moet en dat bret daar zeer goed dienen kan. Maar, vragen wij, hoe zou men bij eenige mogelijkheid pase kunnen lezen, als er | |
[p. 110] | |
bret stond? Daartoe verschillen immers de lettervormen van pase en bret al te veel? - Wij wagen 't daarom eene gissing te opperen, die we geven voor 't geen zij is. Kan er ook gestaan hebben paset? In het Oud-Fransch beteekent passet niet alleen voetbank, maar ook, in 't meervoud: winkelplanken voor de koopwaren. Kan het in vs. 626 ook vleeschbank, winkelplank, of iets soortgelijks moeten beteekenen? - Ten slotte vragen we: Kent iemand der lezers van den Taalgids 't Middelnederlandsche woord paesbert? Zoo ja, wat is er de beteekenis van? | |
Hem dueresteken.In vers 759 zegt de derde Heiden tot Heer Wouter van Kersbekes knecht, die zijn leven in de vlammen eindigen moet: Gaet, steect u duere!
nadat de eerste Heiden geroepen heeft: Te viere! Te viere! en de tweede Heiden den armen knecht, die niet veel haast maakt, heeft toegevoegd: Rasch, wilt u spoeden.
Dr. Verwijs vraagt in zijne Woordenlijst: Hem dueresteken - spoed maken? Wij gelooven, dat het beteekent zich wegmaken, waarin natuurlijk het denkbeeld van spoed ligt opgesloten. Steect u deure bet. dan: Pak je voort! - In Zeeuwsch-Vlaanderens westelijk deel gebruikt men nog het werkw. opsteken en hem (zich) opsteken, in nagenoeg gelijken zin. Hij stak het op beteekent daar Hij ging heen, maakte zich weg, en Steek je op, ongetwijfeld nauw verwant aan Steek je door: Pak je weg, maak je voort! - Duere heeft o.i. in deuresteken dezelfde beteekenis als in duerevlieghen (vs. 958) en in het vroegere duergaan = weggaan, heengaan, dat o.a. in West-Vlaanderen nog dagelijks gehoord wordt. | |
Gecocht - Gerocht?Heer Wouter van Kersbeke is veroordeeld om verbrand | |
[p. 111] | |
te worden. Hij moet er met zijn knecht om loten, wie van beiden liet eerst sterven zal. Hij roept (vs. 722-749) het Heilig Sacrament van de Nieuwervaart om hulp aan, dat - de hoop van den Prochiaan (zie vs. 239-241) was schitterend vervuld - den kreupele had doen gaan, den blinde had doen zien, den doove had doen hooren, den stomme had doen spreken en honderd andere gebreken den menschen met gracien [minlijk] had afgenomen (vs. 731-735), en zie - hij trekt de witte boon, zijn knecht de zwarte. Deze lijdt den marteldood in de vlammen en Wouter van Kersbeke zal in de gevangenis den volgenden dag verbeiden, om alsdan het lot van zijn knecht te ondergaan. Andermaal roept hij 't H. S. om bewaring en behoeding aan (vs. 799-804, 823-830) en, niet te vergeefs. In een gesprek tusschen de twee duivels toch, waarin Zondig bekoren o.a. de mirakelen opleest, die het Sacrament in den laatsten tijd gedaan heeft, zegt hij (vs. 910-912): Ende hoirt ghy, viant,
Heer Wouter is oic ontgaen den brandt,
Ende uut den prisoene oic gecocht.
Belet van deugden vraagt: Heeften de duvel daer uut gebrocht,
Ende den kercker was alsoe sterck?
Waarop Zondig bekoren antwoordt: Tes al te mael tSacraments werck:
Theeft al meer gevangen gehulpen.
Zouden we nu (vs. 912) voor gecocht niet moeten lezen gerocht, d.i. geraakt? Van koopen uit den prisoene, van rantsoen geven, zal hier wel geen sprake kunnen zijn. Heer Wouter had den Heidenen dit vroeger te vergeefs gevraagd (vs. 704 en 5). Hij verklaart dan ook later aan den Prochiaan van de Nieuwervaart (vs. 956-964, 1006-1010): Heer prochiaen here, by uwen consente
Begheric te siene met minnen groot
De vorme van desen Sacramente,
Dat mi verlost heeft van der doot,
| |
[p. 112] | |
Loff, Sacrament vol alder virtuten,
Die mi beschermt hebt van den brandt,
Van der dood verlost ende uut der muten
[d.i. uit den kerker],
Ende de witte boone verkeerdet in de handt.
Wij moeten hier dus, dunkt ons, aan eene wonderbare verlossing uit den sterken kerker denken, al wordt de wijze waarop ze geschied is, ons in het Mirakelspel niet medegedeeld. Daarom geven we de voorkeur aan gerocht boven gecocht. Ook in de eerste prologhe wordt (vs. 41 en 42) gezegd, dat Heer Wouter Int vier hadt moeten doen zynen endt,
En had hem niet verlost dit Sacrament,
en dus niet zijn geld of de bedongen losprijs. | |
Ghelven - Ghedelven?Vers 284 en 285 lezen we: Van desen ghelven
Muegen wy God wel euwich looven.
Dit zijn de woorden van Jan Bautoen, die bij het graven in den moer de hostie had ontdekt. Zou ghelven geene schrijffout wezen voor ghedelven? In het spel vindt men zoowel delven als graven. (Zie vs. 21 van de eerste prologhe en vs. 54 van het spel.) 't Komt ons voor, dat de boven-aangehaalde woorden, zoo men gedelven voor ghelven leest, uitnemend passen in den mond van den vinder-delver. Dr. Verwijs geeft in zijne Woordenlijst van ghelve de volgende verklaring: ‘Ghelve, znw. m. 284, vreugde, roem, Mhd. gëlfe, glans, pracht; AS. gilp, roem, praal. Zie Benecke, Mhd. Wtb. I, 518; Ettmüller, Lex. Anglosax. 425.’ Ghedelve komt nog eens in het Mirakelspel voor, (vs. 1075) waar B. v. d. tot Z. B. zegt: Nu vlieghen wy wech met desen ghedelve.
Wat beteekent ghedelve hier? Wij bekennen gaarne, dat we 't niet weten. Ook Dr. Verwijs verklaart het slechts gissenderwijs. Hij zegt: ‘Gedelf, znw. o 1075, misschien opdelfsel, en dus hier: | |
[p. 113] | |
het opgedolven sacrament. Gedelf komt in de beteekenis van graf, kuil, voor in Clignetts Bijdr. 345.’ We moeten, ten slotte, den lezer opmerkzaam maken op de overeenkomst, welke er bestaat tusschen de verzen 69, 362, 938 en 1075. Wij plaatsen ze hier onder elkander: Vlieghen wy wech sonder dralen.
Nu vlieghen wy by hem sonder toeven.
Nu vlieghen wy dure.
Nu vlieghen wy wech met desen ghedelve.
In het Mirakelspel staat (vs. 932): Nu vlieghen dure. Dr. Verwijs teekent hierbij aan (bl. 88): ‘Misschien te lezen: Nu vlieghen wi dure.’ Onzes inziens blijkt uit de vergelijking der bovenstaande regels allerklaarst, dat Dr. Verwijs zeer juist heeft gegist. Maar deze vergelijking doet ons ook de vraag opperen, of we vs. 1075 soms aldus zouden moeten lezen: Nu vlieghen wy wech met desen, ghedelve!
Met desen = terstond, komt in beteekenis zeer wel met sonder dralen, sonder toeven overeen, en zoo wordt de overeenkomst tusschen de meegedeelde versregels nog treffender. Ghedelve kan dan òf een vreemde basterdvloek zijn, òf een van de vele liefelijke namen, waarmede Z. B. en B. v. d. elkander betitelden. | |
Betere constructie?In vers 438-440 betwisten de twee duivels elkander het bezit van de ziel van Macharius, een advocaat, die afgevaardigd is om te onderzoeken, of de gevondene hostie wel eene echte is, en die zich daarbij vreeselijk aan het sacrament bezondigt. Aldus spreken ze:
Sondich.
Ic sal sin ziele hebben.
Belet.
Neen, ic salse
Selve hebben, duvele.
| |
[p. 114] | |
Sondich.
Neen, ghy en sult.
Belet.
Ic sal hebben al, du best verdult.
Zou men dezen laatsten regel niet aldus moeten lezen: Ic salse hebben, al best du verdult.
Wellicht ook is 't voldoende voor Ic sal te lezen Ic salse. | |
Schrijf- en drukfouten?In vers 1155 en 1156 lezen we: Ghy weet wel, hoe hy voir, Macharys,
Met der proeven.
Voir is voor. Dit geeft hier echter geen goeden zin. Men moet dus ongetwijfeld lezen voer. Kan de beteekenis der versregels ook zijn: Gij weet wel hoe Macharius met het onderzoeken van het sacrament voer, hoe hij deed, handelde, te werk ging?
Vs. 449-452 zegt Macharius: Nu, here prochiaen, ghi hebt wel gehoert,
Hoe mi van den prelaten is bevolen,
Tsacrament te proevene rechte voert,
Op datter tvolc niet en soude dolen.
Moet men hier niet in lezen voor en?
Moet men vs. 75 voor ymmere niet lezen ymmers? Zie vs. 77. En vs. 781 My en roect voor My en raect? Vs. 1141 staat Als blijkbaar voor Al, En vs. 800 bescerment voor bescermet.
Sluis, 23 Nov. 1867. J.H. van Dale. |