waarbij nog
ons verouderde vlemme te voegen is, bewijst genoeg, dat men te doen had
met een vreemd woord, welks vorm men uit de moedertaal niet kon verklaren,
omdat het daarin geene stamverwanten had. De barbiers en kappers zullen er
zelven wel niet vast op geweest zijn, laat staan het volk; de spelling
fleubothomum, die men bij geletterden van die dagen aantreft, leert, hoe
het bij de besten gesteld was.
De boven aangehaalde vormen toonen den weg, dien de verbastering
gegaan is. Eerst verdween de b en ging de f als naar gewoonte in
v, de th in d over: fliodema, fliëdema; de
d assimileerde zich met de m in vliemme, vlieme, en
verkortte, als men ze dubbel uitsprak, den voorafgaanden klinker in
vlemme, op dezelfde wijze als wij bij eene vroegere gelegenheid
(Taalgids, VI. blz. 292) bij lillik en kwallik voor
leelijk en kwalijk, uit leedlijk en kwaadlijk,
gezien hebben.
De vraag, of men vlijm heeft te schrijven of wel de oudere
spelling vliem te behouden, wordt door de afleidingen vlijmen en
doorvlijmen, gelijk men algemeen uitspreekt en schrijft, voldoende
beslist. Men spreekt en leest van vlijmende smart, en van smart, die
iemands hart doorvlijmt. Het zou niet raadzaam zijn de afleiding dezer
woorden te verduisteren door het grondwoord vliem met ie te
schrijven. Over de spelling vlemme zal wel niemand denken.
Vliem had voorheen nog andere beteekenissen, die nu vergeten
zijn. De lansvormige gedaante der vlijm, die vroeger aan iedereen bekend was,
en waarom zij thans doorgaans lancet (d.i. lansje) genoemd wordt,
was oorzaak, dat de benaming op andere min of meer lancetvormige voorwerpen
werd toegepast, te weten op korenaren en sommige smalle vinnen
van visschen, gelijk
Kiliaan ons leert.
Dat een korenaar iets van eene pluim heeft, en dat eene bijzondere
soort van pluimen vlammen heeten, bewijst volstrekt niet - wat
de Heer Beckering Vinckers
(E-legie, blz. 73) wil - dat vliem, vlemme in de
beteekenis van korenaar een ander woord is, uit ‘vlam,
flamma, ontsproten.’ Vooreerst heeten niet alle pluimen
vlammen, maar alleen die, welke ‘volkomen