De Taalgids. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 311]
| |
Den Weledelen Heere J.A. van Dijk.
Hooggeachte Heer en Vriend!
Met meer dan gewone belangstelling heb ik in het jongste nommer van de Taalgids gelezen, wat ge geschreven hebt over wijste of wijsste, daar ik, zooals u wellicht niet onbekend zal zijn, in mijne beknopte Nederlandsche Spraakkunst de door u veroordeelde spelling volg, en, naar ik vertrouw, niet geheel en al zonder grond. 't Komt mij voor, geachte Heer, dat wij bij het onderzoek, welke schrijfwijze: wijste of wijsste, de voorkeur verdient, het voorzichtigst zullen handelen, zoo we ons tot het gebied der bijvoegelijke naamwoorden bepalen, en eerst en vooral met betrekking tot deze woordsoort uwe vraag trachten te beantwoorden: Moet men in verbogen vormen letters invoegen, die in de onverbogen vormen waren weggelaten? Wij stemmen al dadelijk toe, dat in wijsste, wanneer de toonlooze e wegvalt, de tweede s, de s van st, niet te dulden is; maar men duldt die evenmin in de onverbogen vormen frischt, verscht, valscht, enz. en toch schrijft men algemeen, zoo 'k mij niet vergis, frischste, verschste, valschste, enz. Waarom laat men ook hier de s van st niet weg, die, wat de uitspraak betreft, even goed kon gemist worden? Schrijft men wijste, dwaaste booste, wiste, loste, men schrijve dan ook frisckte, verschte, valschte, schaarschte, schuinschte, enz., bij de twee laatste woorden vervalt dan tevens het onderscheid in spelling tusschen het zelfstandig naamwoord en den superlatief van 't bijvoegelijk naamwoord. En, wat niet minder zegt, wie onzer zal schrijven: het vastst, het woestst, het gerustst, enz. En toch schrijft men, en te recht, de vastste verbonden, de woestste streken, de gerustste oorden, enz., en herstelt men in den verbogen vorm de st van den superlatief, die in den onverbogen vorm is weggelaten: deed men het niet, alle onderscheid tusschen den | |
[pagina 312]
| |
positief en den superlatief zou wegvallen en dit aanleiding geven tot misverstand. Ik geloof uit het voorgaande Geachte Vriend! vrijelijk te mogen besluiten, dat we uwe vraag met betrekking tot de bijv. naamw., voor wat hun vergrootenden en overtreffenden trap aangaat, bevestigend moeten beantwoorden, en ik vertrouw, dat gij mij niet van inconsequentie zult beschuldigen, wanneer ik vooralsnog met den Hoogleeraar Brill (Holl. Spraakleer, bl. 416) blijf schrijven de wijsste, nevens het lost, de losste; het boost, de boosste; het luist, de luiste; het vrijst, de vrijste; het verscht, de verschste; het vast, de vastste; enz. Vind ik derhalve nog geen bezwaar in de spelling van wijsste, ik vind het evenmin in die van Parijssche, daar ik nog niet inzie, waarom ik hier, vooral ook ter wille der duidelijkheid, niet de s zou mogen herstellen, welke in Parijsch moest wegvallenGa naar voetnoot1). Ik blijf dus, wederom vooralsnog, schrijven: Groesche aardappelen nevens Goessche meekrap; Westmaassche meisjes en lieden uit het Overmaassche nevens Bredasche jongens en Smyrnasche tapijten; het Sluissche weekblad en het Katssche Gat nevens Huische dagbladen. Wat de spelling van afgebrandde, verlootte, enz. betreft - om daar met een enkel woord op terug te komen - Weiland verklaarde reeds in zijne kleine Ned. Spraakk. § 43, dat, schoon de regelmaat de verdubbeling der d en t in gehaatte van haten, gemeldde van melden, enz. billijkt, deze regelmaat oulings niet is waargenomen, noch door het gebruik van lateren tijd ondersteund geworden, en wij gelooven dan ook dat, al mocht men besluiten om wijsste, verschste, enz. te schrijven of te blijven schrijven, niemand daardoor zal bewogen worden - en gij wel het minst, hooggeachte Heer! - om bij de deelwoorden eene stelling in te voeren, die door het gebruik verworpen en tot geene onderscheiding nut is. Aanvaard, Weledele Heer, de verzekering mijner ongeveinsde hoogachting en geloof mij,
Uw Dv. Dr. en Vriend, Sluis, 10 Nov. 1864. J.H. van Dale. |
|