De Taalgids. Jaargang 5
(1863)– [tijdschrift] Taalgids, De– AuteursrechtvrijBoekbeschouwing.Onmisbaar Handboekje voor Nederlanders, bij het Onderwijs in de Hoogduitsche Taal, door S. Susan (Lector aan het Athenæum, en) Docent aan het Gymnasium te Deventer. - Deventer, J. de Lange, 1863. Er zijn menschen, die niet aan Germanismen gelooven. Beide talen zijn zoo verwant, zeggen zij, dat het moeyelijk te onderscheiden valt, of iets al of niet uit het Duitsch overgenomen, dan wel oorspronkelijk Nederlandsch, of liever | |
[pagina 297]
| |
beide talen van oudsher gemeen zij. Buitendien zijn er, sedert een eeuw vier vijf, zooveel woorden uit het Hoogduitsch ingeslopen, dat het dwaasheid ware, daartegen angstvallig te waken. Laat zich dit laatste, dat binnensluipen niet ontkennen, hebben wij bijv. - om maar op één sprekend voorbeeld te wijzen - het wederkeerige zich, in zijn Hoogduitschen vorm (waarschijnlijk van den Beyerschen Graventijd af), voor het Nederduitsche (nog heden levend Platduitsche) sik Ga naar voetnoot1), of wel voor het persoonlijke hem en haar (dat wij er in de eerste eeuwen nog mee zien strijden) laten varen; zoo bestaat er toch geen reden, daarom maar ongestraft aan alles, wat men ons, in deze eeuw vooral, als Nederlandsch zou willen opdringen, maar dat van kennelijk Duitsch maaksel is, den toegang te gunnen, en reik ik ieder gaarne de hand, die daar met mij tegen waken wil. Ik zou over 't algemeen driederlei soort van Germanismen - al naar den aard namelijk hunner grof- en kennelijk-heid - willen stellen. Tot de eerste en grofste soort reken ik bijv. woorden als voorover voor ons voorbij, gelijk ik het meer dan eens uit den mond van een in Nederland woonachtige Duitsche kennis hoorde, maar waaraan zich zeker wel geen Nederlander licht vergrijpen zal. Tot de tweede - minder in 't oog loopende soort - waaraan zich daarentegen veel Nederlandsche schrijvers vergrijpen, behooren woorden als onverbeterlijk (in Hoogd. zin) en onbevangen. Het eerste van beide heeft in 't Hollandsch de bepaalde beteekenis van voorbeeldig, onverbeterlijk goed; in 't Hoogd. daarentegen even zoo slecht, waarvoor wij in 't Hollandsch ongeneeslijk bezigen. Het tweede luidt bij ons onbevooroordeeld, onbeneveld, of ongedwongen, al naar de omstandigheden, waarbij het voorkomt; bevangen (van den wijn, de warmte of iets derg.) zeggen wij nooit dan met bijvoeging van de zaak waardoor. - Onder de derde, minst | |
[pagina 298]
| |
kennelijke soort van Germanismen rangschik ik woorden als voorwerpen (voor verwijten, tegen- of voor de voeten werpen), daar zulk een woord volkomen juist gevormd is en desnoods even goed Hollandsch kon zijn. Het verraadt zich als Hoogduitsch van afkomst alleen door zijn overtolligheid Ga naar voetnoot1), en het weinige - zoo eenig - gebruik, dat er in vroegere jaren van gemaakt is; des niettegenstaande zou het jammer zijn, wanneer wij het - door veelvuldige vertalingen uit het Hoogduitsch, en de geschriften van meer Hoogduitsch dan Nederlandsch gevormde geleerden - ons oorspronkelijke tegenwerpen zagen verdringen. Met het oog op deze en andere gevaren, van de Duitsche taalstudie te vreezen, acht ik het een dubbel goed werk, dat mijn geachte vriend, de Lector Susan, in zijn werkelijk onmisbaar Handboekjen gedaan heeft, de Nederlanders, zoowel bij 't Duitsch leeren, op Belgicismen, als - na hun oefening in 't Duitsch - op Germanismen opmerkzaam te maken; in beiderlei opzicht toch kan zijn boekjen hun tot een baak strekken. Niet alleen dus aan ‘den jeugdigen beoefenaar’ van 't Hoogduitsch, voor wien hij het in de eerste plaats bestemde, maar vooral ook aan den volwassen spreker en schrijver in 't Nederlandsch, bevelen wij de opmerkzame lezing van zijn geschriftjen ten zeerste aan, en meenden het vooral uit dien hoofde ook in dezen Taalgids ter sprake te moeten brengen. Deventer, 7 Sept. 1863. van Vloten. |
|