De Taalgids. Jaargang 4
(1862)– [tijdschrift] Taalgids, De– AuteursrechtvrijDe spelling van het Nederlandsch woordenboek.In het onlangs uitgekomen ‘Verslag der Redactie van het Nederlandsch Woordenboek omtrent den staat harer werkzaamheden van 1 Julij 1860 tot 1 Julij 1862’ geeft de Hoogleeraar M. de Vries eenige inlichting omtrent de spelling, die in het Woordenboek gevolgd zal worden. Wij meenen de lezers van dit tijdschrift geene ondienst te doen met hier het een en ander te laten volgen. ‘De lezer die dit Verslag iets meer dan oppervlakkig mocht inzien, zal opmerken, dat ik hier in sommige punten ben afgeweken van de gebruikelijke spelling, waaraan ik tot dus verre altijd getrouw bleef. Ik wil mij die vrijheid niet veroorlooven zonder eenige verklaring; want ongaarne zou ik den schijn op mij laden alsof ik in het schrijven onzer moedertaal lichtvaardig of willekeurig te werk ging. Door mij tot hiertoe aan de in 1804 ingevoerde schrijfwijze te houden, ook in die gevallen, waarin ik hare voorschriften niet kon goedkeuren, meen ik het tegendeel te hebben bewezen. Overtuigd, dat eenparigheid van spelling eene der voorwaarden is voor den waarachtigen bloei der taal, wilde ik van het aangenomen stelsel niet afwijken, zoolang zich de gelegenheid niet aanbood om dit te doen op eene wijze, die strekken kon om voor het vervolg de gewenschte eenparigheid op een hechteren grondslag te vestigen. Die gelegenheid heeft zich onlangs voorgedaan, toen de Redactie | |
[pagina 216]
| |
van het Nederlandsch Woordenboek, ingevolge de op haar rustende verplichting, de schrijfwijze heeft vastgesteld, die door haar in dat werk zal worden gevolgd. Het is met eenigen grond te verwachten, dat de regeling der spelling voor het Woordenboek - de uitkomst eener zorgvuldige overweging zoowel van de algemeene beginselen der orthographie als van hunne toepassing op de bijzondere gevallen - niet zonder invloed zal blijven. Gaarne erkennen wij ieders vrijheid en wij willen die niet in het minste verkorten. Maar in afwachting of het vrije oordeel onzer landgenooten zich met onze regeling zal kunnen vereenigen, moest zij intusschen voor ons, Redacteuren, verbindend zijn: wij mogen niet aarzelen de door ons voor het Woordenboek aangenomene spelling voor goed tot de onze te maken. Ziedaar de reden waarom ik, te beginnen met de uitgave van dit verslag, de oude gewoonte laat varen, om nu voortaan die schrijfwijze te volgen, die met mijne wetenschappelijke overtuiging overeenstemt.’ ‘Het Ontwerp, dat bij onzen arbeid tot leiddraad verstrekt, wees het beginsel aan, van waar wij bij die regeling moesten uitgaan. Het bepaalde, dat de in Noord-Nederland gebruikelijke spelling - die trouwens sedert dien tijd in Zuid-Nederland even gebruikelijk is geworden - tot grondslag zou worden gelegd; doch met inachtneming van die verbeteringen, die de wetenschap, na eene halve eeuw taalstudie, als noodzakelijk had aangeduid, hetzij om erkende feilen te herstellen, hetzij om de verwarring op te heffen, die zich niet zelden voordeed, waar de spelregels onjuist toegepast of met elkander in tegenspraak waren. Aan dit voorschrift getrouw, en bij ons onderzoek niets anders beoogende dan de waarheid alleen, hebben wij de regeling van dit netelige vraagstuk met goed gevolg - zoo wij hopen - ten einde gebracht. De naauwlettende beproeving der grondbeginselen, waarop het Nederlandsche spelling-stelsel berust, de keuring van de betrekkelijke waarde der regels in hun onderling verband, de toetsing van hetgeen | |
[pagina 217]
| |
in de bijzonderheden betwist of twijfelachtig was, dat alles gaf stof tot menig aangenaam onderhoud.’ De Hoogl. deelt vervolgens aan het Congres mede, dat eerstdaags eene verhandeling, de vrucht van het gemeenschappelijk overleg en met zorg bewerkt door Dr. L.A te Winkel, zal aangeboden worden, in welke verhandeling der Redacteuren behoorlijk rekenschap zal worden gegeven van de aanbevolen schrijfwijze, en noodigt de leden, vooral de taalkundigen onder hen uit, om aan de beraadslaging over het spelling-ontwerp deel te nemen, opdat aan het stelsel de laatste hand gelegd en een bepaald besluit genomen worde. ‘Zoo zal dan,’ gaat de spreker voort, ‘de spelling zijn vastgesteld die in het Woordenboek zal worden aangenomen. Zal zij kans hebben om ook daar buiten door te dringen? Zal zij ook in ruimeren kring haren invloed doen gevoelen? Misschien eenmaal strekken om aan al het weifelen en dobberen in het schrijven onzer taal een einde te maken en de strijdende partijen te verzoenen? Ik waag het niet de toekomst te gissen. Ik verstout mij niet te onderstellen, dat het ons gelukt zou zijn “de quadratuur des cirkels voor onze taal-republiek Ga naar voetnoot1),” te vinden. De Nederlander is gesteld op vrijheid, en wij zullen wel de laatsten zijn om een haarbreed van iemands vrijheid te betwisten, ook waar het geen hooger belang dan het nederige spellen betreft. Eene opmerking alleen zij ons gegund. Indien ons ontwerp uwe goedkeuring mag wegdragen; indien gij het kunt aannemen zonder verkrachting uwer conscientie, en indien gij werkelijk, in eene beschaafde taal, prijs stelt op die eenparigheid van spelling, die eene voorwaarde is van haren bloei: welnu, dan staat het in uwe macht die eenparigheid te bevorderen, en zóó eerst zal zij gevestigd zijn op een stevigen grondslag, die duurzaamheid belooft.’ Daar de Hoogleeraar zich verpligt geacht heeft in dit | |
[pagina 218]
| |
verslag de aangenomen spelling van het Woordenboek te volgen, zoo vinden wij daardoor de gelegenheid om reeds het een en ander op te merken van datgene, waardoor zich het nieuwe van het oude stelsel onderscheidt. De strijd tusschen gt en cht is ten voordeele der ch beslist. Het Woordenboek zal dus spellen plicht, gericht, gewicht, macht, klacht, bracht, mocht, placht, enz. en in dezen niet op de afleiding letten. Wie zich herinnert wat vroeger over de ch geschreven is, zal weten dat in de vervoeging van regelmatige werkwoorden de g blijft, al komt er een uitgang t achter, niemand heeft, voor zoo verre wij weten, verlangd dat men schrijven zou wij mogen, gij moocht, zij mogen. - De onderscheiding van scherpe en zachte e's en o's schijnt op den grondslag gebouwd te wezen, dien Dr. t. W. in zijne ‘Nederl. Spelling’ als den waren heeft aangewezen. Wij meenen dit te mogen opmaken uit enkele afwijkingen van de gebruikelijke spelling. De derde wijziging in het gebruikelijke stelsel schijnt zeker vreemd, de verandering van ij (voltooijing, gelijkvloeijend) in y (voltooying, gelijkvloeyend) Ga naar voetnoot1). Het schijnt wel dat dit de voornaamste veranderingen zijn, die het stelsel betreffen. Wij zullen de beloofde verhandeling niet vooruit loopen en afwachten welke gronden voor deze en andere wijzigingen bijgebragt zullen worden. Eene zaak blijkt nu reeds, namelijk dat de gevolgtrekking van den heer Roorda dat ‘De Nederlandsche Spelling onder beknopte regels gebragt door Dr. L.A. te Winkel’ het stelsel bevatte, dat in het Woordenboek zou gevolgd worden, op zijn zachtst voorbarig genoemd mag worden. Dr. t. W. schreef de woorden, die boven met eene ch geschreven zijn, met eene g en eene y als tusschenletter gebruikte hij niet; zijn doel was het stelsel van Siegenbeek te verbeteren, waar de ontwerper van zijne eigene beginselen was afgeweken. | |
[pagina 219]
| |
Thans echter schijnt hij zich verpligt te achten even als prof. De Vries de spelling te volgen, die de Redactie van het Woordenboek, na rijp beraad, als de beste meent te moeten aanbevelen. Hieruit wordt verklaard, wat anders zonderling zou heeten, dat de Heer Te Winkel in een brief, waarin hij zijne spelregels verdedigt, anders schrijft, dan hij in dit werkje heeft aanbevolen. Het kan toch niet anders of de wetenschappelijke gedachtenwisseling der Redacteuren moest eene eenparige spelling tot practisch gevolg hebben; in het Woordenboek kan toch maar één stelsel gevolgd worden. Ieder hunner zal dus verpligt geweest zijn iets van zijn gevoelen op te offeren. Men kan hun daarvan, zoo men wil, een verwijt maken; men kan er ook een loffelijk streven in zien om het algemeen belang te dienen. Ik voor mij doe het laatste, en hoop dat onze vaderlandsche letterkundigen het voorbeeld der Redacteuren zullen volgen, opdat het gekibbel over de spelling eindelijk eens ophoude. Aangenaam is het mij te vermelden dat Dr. Kern in het voorbericht van den tweeden druk zijner Handleiding II Ga naar voetnoot1) zegt, dat hij de spelling van het Woordenboek zou gevolgd hebben, indien hij ze vroeg genoeg gekend had. Na het medegedeelde zal men het, naar ik hoop, niet ongepast of aanmatigend vinden, dat ik, na in den laatsten tijd dikwijls over dat onderwerp gedacht en gesproken te hebben, mijnen medeonderwijzers mijne meening wensch mede te deelen, hoe in de gegeven omstandigheden ten opzigte van de spelling te handelen. Zij komt hierop neder. Laten wij voorloopig de spelling van Siegenbeek onveranderd behouden en tevens ons op de hoogte stellen van de voorgedragen veranderingen en vooral van de gronden, waarop zij rusten. Hiertoe is overvloedige gelegenheid. De Nederlandsche Spelling onder beknopte regels gebragt door Dr. L.A. te Winkel en verschillende opstellen in dit en andere Tijdschriften van denzelfden schrijver zijn zeker bij vele onderwijzers bekend. | |
[pagina 220]
| |
Spoedig zal de toegezegde Verhandeling verschijnen en de gelegenheid is daar om zich volledig met de zienswijze der Redactie van het Woordenboek bekend te maken Eerst dan, als de onderwijzers met de gronden bekend zijn, is de tijd gekomen om de feiten te onderwijzen. Maar ook dan nog zou ik het ongeraden achten, dat ieder voor zich zelven eene keuze deed en het veranderde stelsel op de school invoerde of niet invoerde. Wanneer de een zus en de ander zoo doet, wanneer de een begint terwijl de ander nog wat wacht, komt er zeker veel verwarring. Daarom zou ik van een algemeenen maatregel, een wenk van hooger hand, veel goeds wachten. Niet omdat ik voor eene officiëele wetenschap zou zijn, als deze bestaan kon, maar wel voor eene eenparige spelling. Wetenschappelijke zaken moeten zich zelve aanbevelen; op dat gebied bestaat maar één gezag, dat der waarheid. Men overdrijve echter niet. Er is een hemelsbreed onderscheid tusschen de vrije taalstudie en de toepassing der spelregels; taalstudie behoort tot den kring van enkelen, spellen moet iedereen, het behoort bij het lager onderwijs te huis. Wanneer nu in de eerstvolgende jaarlijksche vergadering van de Provinciale Inspecteurs, met den Minister van Binnenlandsche Zaken aan het hoofd, de belangen van het lager onderwijs besproken worden, zou ook over dit onderwerp gehandeld en de uitslag daarvan aan de onderwijzers medegedeeld kunnen worden. Het zou mij zeer verwonderen als niet allen dadelijk gezind waren den gegeven wenk te volgen. Men noeme dan deze spelling spottenderwijze de officiëele, het zij zoo, zij wordt er niets minder door. Ziet iemand een beter middel om tot eenparigheid te geraken, ik geef het mijne gaarne prijs, daar mij alleen het doel ter harte gaat. Er is nog iets. Hoe zal men op de examina spellen? zooals ieder aspirant verkiest? en zal de examinator hem dan zooveel fouten aanrekenen als deze, volgens zijne wetenschappelijke overtuiging, goed vindt? Het is te dwaas om er over te spreken. Ook hier dient een vaste maatstaf te wezen, dezelfde voor alle provinciën des rijks - ik geloof | |
[pagina 221]
| |
dat het niet alleen een regt, maar een pligt der regering is om dien maatstaf aan te wijzen. Aan de wetenschap wordt daardoor geen geweld gedaan.
Leiden, Dec. 1862. J.A. van Dijk. |
|