send licht verspreid heeft. Alle op
ervaring berustende of dusgenoemde inductive wetenschappen doorloopen drie
verschillende tijdvakken: het empirische, het rangschikkende en het
theoretische. Al is de vergelijkende taalkunde in het derde, is het
niettemin noodzakelijk dat de werkzaamheden van het eerste en tweede met ijver
worden voortgezet.
Nopens de rangschikking wordt opgemerkt dat, zoowel met betrekking
tot de talen als tot de andere takken van menschelijke kennis, eene slechte te
verkiezen is boven in het geheel geene rangschikking, omdat bij een volslagen
gemis geen geregeld overzigt mogelijk is. De rangschikking geschiedt op grond
van de verwantschap der talen. De overeenstemming in spraakkunstige vormen is
eene meer wezenlijke overeenkomst dan de gelijkheid der woorden. Zoo zou het
Engelsch, als men alleen op de woorden lette, met evenveel recht bij het
Fransch als bij de Duitsche taaltakken gebragt kunnen worden; maar de
geest en de wetten van het Engelsch doen het als een der takken
van den stam der Germaansche talen beschouwen. - Het Sanskrit, de oude Indische
taal, heeft grooten invloed op de studie der vergelijkende taalkunde gehad. De
Aziatische Societeit in 1784 te Calcutta opgerigt, heeft vooral aanleiding
gegeven om de aandacht op die taal te vestigen. Hoe meer feiten verzameld
werden en hoe dieper men in de kennis der onderscheidene taaltakken doordrong,
des te meer overeenkomsten werden er opgemerkt en zoo kon, wat bijeen behoorde,
bijeen gebragt worden. De groote verdeelingen, waartoe het onderzoek en de
vergelijking der talen leidden, waren niet dezelfde als die, welke de
natuurlijke geschiedenis van den mensch voor de onderscheidene volkstammen
heeft aangenomen.
Vervolgens wordt de vraag gedaan, welke de groote algemeene
hoofdvormen of typen zijn waartoe de talen kunnen gebragt worden, De
eerste, de eenlettergrepige (monosyllabische), de tweede de aanklevende, de
derde de verbuigende. Tot dezen laatsten typus behooren dan de zooge-