De Taalgids. Jaargang 3
(1861)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 181]
| |
Nog iets over eene bepaling van het werkwoord.Ter beantwoording van Dr. L.A. te Winkel Ga naar voetnoot1). Ik had niet gemeend, dat de teregtwijzing, door mij in no. 4 van De Taalgids 1860, bl. 250-252 gegeven, zooveel | |
[pagina 182]
| |
moeite zou hebben kunnen veroorzaken, als besteed is aan het uitvoerige antwoord, waarmeê in no. 1 van 1861, bl. 26-39, mijne korte bijdrage is vereerd geworden. Toevallig van nabij bekend met den onderwijzer, aan wien door Dr. Te Winkel de uitvinding eener definitie van het werkwoord was toegeschreven, had ik eigenlijk geene andere bedoeling dan tot inlichting van wie er belang in mogt stellen, als een feit mede te deelen, dat de bedoelde onderwijzer de gemelde definitie niet zelf uitgevonden, maar uit Bilderdijks werken geput had Ga naar voetnoot1). Dit feit nu wordt door Dr. Te Winkel, met opneming van een en ander dat minder ter zake dient en wat ik dus ge- | |
[pagina 183]
| |
heel rusten laat, in zóó verre tegengesproken, dat de definitie ‘werkwoorden zijn zulke woorden, die het bestaan uitdrukken, met of zonder wijziging van hetzelve,’ niet uit Bilderdijks beschouwing van het werkwoord ‘ontleend’ kan zijn, omdat zij er niet in zou liggen. Naar Dr. Te Winkel schreef ik aan Bilderdijk door mijne bewering eene ‘ongerijmdheid’ toe, ja ‘eene zoo groote dwaasheid, als noch in zijne Verhandeling, noch in eenig ander zijner geschriften te vinden is.’ En de definitie? zij is in toenemende mate afkeurenswaardig. In de Taalgids 1860, bl. 181, behelsde zij ‘iets algemeens, hetgeen slechts in weinige werkwoorden ligt, en willekeurig in de overige gelegd werd;’ doch in de Taalgids 1861, bl. 35, is ‘in de gansche definitie niet een eenig verstandig woord te ontdekken Ga naar voetnoot1).’ Even weinig als vroeger verlang ik ook nu over de waarde of onwaarde der definitie te twisten Ga naar voetnoot2). Ik laat het oordeel van den Heer Te Winkel daarover geheel vrij; doch hoe stellig en krachtig zijne tegenspraak moge zijn, ik herhaal overigens nog altijd, dat de besprokene definitie in de aangehaalde plaats uit Bilderdijks Verhandeling ligt opgesloten, en dat men derhalve haar daaruit heeft kunnen ontleenen. De definitie onderscheidt de werkwoorden in twee soorten, 1o. zulke, die het bestaan uitdrukken; 2o. zulke, die het bestaan uitdrukken met eene wijziging, d. i. een gewijzigd bestaan. Van de eerste soort spreekt Bilderdijk als hij zegt: ‘het verbum substantivum is het woord, het bestaan uitdrukkende;’ van de tweede, met de woorden: ‘wanneer | |
[pagina 184]
| |
wy een hoedanigheid aanmerken als een wijziging van 't bestaan des voorwerps, zoo is het een verbum.’ Die twee soorten heeft de onderwijzer getracht zamen te vatten in de uitdrukking: ‘werkwoorden zijn zulke woorden, die het bestaan uitdrukken, met of zonder wijziging van hetzelve Ga naar voetnoot1).’ Hadde hij minder beknopt willen zijn, hij had met Anslijn kunnen zeggen: ‘De werkwoorden drukken het bestaan der dingen uit, of zij zijn de uitdrukking van het bestaan der dingen met eene hoedanigheid vereenigd en daardoor gewijzigd Ga naar voetnoot2).’ Aan de eerstgemelde uitdrukking den zin te hechten, dat er werkwoorden zijn die buiten en behalve het bestaan, nog eene wijziging van het bestaan te kennen geven, is weder eene spitsvondigheid, tot welke de Heer Te Winkel de toevlugt niet moest nemen Ga naar voetnoot3). Voor de onbevooroordeelde lezers van de Taalgids acht ik door het bovenstaande de vraag nopens den oorsprong der | |
[pagina 185]
| |
definitie genoegzaam toegelicht. Voor Dr. Te Winkel zelven heb ik er nog iets bij te voegen. Het is mij, namelijk, gebleken, dat de ‘geachte onderwijzer’ in zijne opvatting van Bilderdijks beschouwing van het werkwoord niet alléén staat. Toevallig is er nog iemand geweest, die ‘zich willende herinneren, waarin het wezen des werkwoords bestaat,’ dezelfde bladzijden opsloeg uit de Verhandeling over de Geslachten, en, even toevallig, uit die bladzijden tot hetzelfde resultaat kwam Ga naar voetnoot1). Twee personen, derhalve, hebben, ieder afzonderlijk en van elkander niets wetende, in dezelfde woorden van Bilderdijk ‘gelezen wat er niet staat,’ daarin ‘eene ongerijmdheid en groote dwaasheid’ gelegd, en daaruit eene definitie getrokken, waarin ‘niet een eenig verstandig woord is te ontdekken.’ Mij dunkt, de Heer Te Winkel zeide niet te onregt, dat de geschiedenis der definitie van het werkwoord ‘allerleerrijkst’ is. In het tweede Deel van het Taalkundig Magazijn leest men in een opstel getiteld ‘Iets over het gebruik der hulpwoorden hebben en zijn, door L.A. te Winkel,’ bl. 317 en 318 het volgende: ‘De hoedanigheden der dingen,’ zegt de Heer Bilderdijk in zijne Verhandeling over de Gesl. bl. 33 en 34, kunnen op tweederlei wijze beschouwd worden; of wij stellen ze in de zaak als daaraan verknocht, of wij stellen ze niet zoo zeer in de zaak als wel in het bestaan der zake: dat is met andere woorden, of wij merken ze aan als eene wijziging van de zaak zelve; of als eene wijziging van haar bestaan. Bij voorbeeld: als ik zeg, een zwart paard, of het paard is zwart, zoo is zwart in mijn denkbeeld eene hoedanigheid van het paard; maar zeg ik, het paard loopt, zoo denk ik het loopen niet als eene hoedanigheid van het paard, maar als eene wijziging van zijn bestaan. Dan wanneer wij eene hoedanigheid als een affectie | |
[pagina 186]
| |
van een zelfstandig ding beschouwen, zoo is het woord, dat wij gebruiken, een adjectief, en dan wanneer wij ze aanmerken als een wijziging des bestaans, zoo is het een ‘verbum.’ Het verbum drukt dus eene wijziging uit in het bestaan van een voorwerp Ga naar voetnoot1). Op het ww. zijn echter is deze bepaling niet ten volle toepasselijk, daar dit woord slechts het bloote bestaan zonder de wijziging uitdrukt: God zeide: daar zij licht, en daar was licht. Dit is dan ook de oorzaak, dat het als koppelwoord gebezigd wordt, om het gezegde aan het onderwerp te verbinden, wanneer het eerste geen werkwoord, maar een zelfstandig of bijvoegelijk naamwoord is, bijv. God is een geest; de mensch is sterfelijk. Zeer juist is derhalve de definitie door den Heer De Jager, in zijne Korte Schets van de Gronden der Nederd. Spraakk. gegeven: De werkwoorden drukken het bestaan der voorwerpen uit met of zonder de wijziging van dat bestaan Ga naar voetnoot2).’ Tot dus verre de Auteur van het opstel. Men lette wel, dat de aanvoering van dit citaat niet zoo zeer geschiedt om het getuigenis dat het geeft nopens den inhoud der definitie, die dezelfde is met die des ‘geachten onderwijzers’; men kan ook ten aanzien eener definitie van zienswijze veranderen, en de Heer Te Winkel heeft met eene rondheid, die hem vereert, erkend, vroeger de werkwoorden verkeerd te | |
[pagina 187]
| |
hebben beschouwd Ga naar voetnoot1). De aanhaling heeft vooral ten doel, eene bijdrage te leveren tot regt verstand van hetgeen Bilderdijk t. a. p. heeft gezegd, en zulk eene bijdrage kon mij van niemand meer welkom zijn, dan van den heer Te Winkel. Aangaande de definitie, door Dr. Te Winkel uit Steinthals taalbeschouwing opgemaakt, had ik mij de aanmerking veroorloofd dat ‘zij zich niet door duidelijkheid van inhoud of fraaiheid van stijl onderscheidt.’ De Schrijver erkent nu zelf, dat zij ‘stellig hoogst ongeschikt is voor het lager onderwijs’ en - wat in een Tijdschrift, inzonderheid ten dienste der onderwijzers ingerigt, vroeger had moeten geschieden - geeft zich nu nog al eenige moeite om eene beknopter en bevattelijker definitie te geven, die, zoo veel doenlijk in overeenstemming blijft met de lange en niet zeer duidelijke, naar de Steinthalsche beginselen opgemaakt. Zij luidt dus: ‘Een werkwoord is een woord, waarbij men zich het doen of werken van personen of van dingen voorstelt Ga naar voetnoot2).’ | |
[pagina 188]
| |
De onderwijzers zullen zeker met mij erkentelijk zijn voor de aangewende moeite, doch, naar ik vermoed, twee opmerkingen maken; vooreerst, dat die definitie, althans voor het kinderlijke begrip, niet alle werkwoorden omvat, dewijl zij, bij voorbeeld, het nog al dikwijls voorkomende werkwoord zijn buitensluit Ga naar voetnoot1); ten tweede, dat indien zij het zijn mede als werking wilden aanmerken, er voor hen niet zoo veel omslag noodig ware geweest, om de nu als oorspronkelijk aangebodene en zoo hoog geroemde bepaling van het werkwoord te vinden, naardien zij, hoofdzakelijk doch wat minder volledig en sierlijk, reeds voorlang werd gegeven door Bilderijks Spraakleer, die zegt: ‘Werkwoorden zijn die een werking of doening uitdrukken Ga naar voetnoot2).’ | |
[pagina 189]
| |
Mij zij het ten slotte geoorloofd, aan deze beide opmerkingen nog eene derde toe te voegen. Noch voor onderwijzers, noch voor spraakkunstschrijvers is het raadzaam, de definitiën, hetzij dan naar aanleiding van Steinthal of van anderen, door Dr. Te Winkel ontworpen, al te spoedig over te nemen Ga naar voetnoot1). Deze Geleerde toch schijnt tamelijk onvast in hetgeen hij als deugdelijke taalbeginsels erkent. Dit bleek | |
[pagina 190]
| |
ons reeds boven; nog sterker en treffender blijkt het uit hetgeen is gebeurd met andere definitiën van het werkwoord, met name die van Professor Brill. Diens bepaling ‘het werkwoord is een woord, hetwelk datgene uitdrukt, wat de spreker aangaande eenig voorwerp denkt’ heet nu (in 1861) ‘wat heel ver gezocht en veel beter op eene andere soort van woorden dan op verba toepasselijk’; in 1860 behelsde zij ‘twee misslagen: eene grove inconsequentie en eene te naauwe beperking van het begrip’; doch in 1856 was zij ‘de juiste definitie.’ Men zie en vergelijke de Taalgids, III. 14; II. 182, en het Nieuw Nederl. Taalmag. III. 42. Wat waarborg heeft men alzoo, dat wat heden als ‘juist’ en ‘zeer juist’ wordt geoordeeld, niet morgen als ‘heel ver gezocht’, als ‘inconsequent’, of wel als ‘zonder een eenig verstandig woord’ zal worden verworpen Ga naar voetnoot1)
R. | |
[pagina 192]
| |
Bladvulling.Het vermoeden, door mij op blz. 98 van den tweeden jaargang geopperd, dat ons sein (teeken) uit het Fransch zou zijn overgenomen, is mij later gebleken zekerheid te zijn. Het Oudfransch toch schreef seign voor teeken in het algemeen; en nog heden is seing in gebruik voor handteekening. L.A. t. W. |
|