geldigheid was oorzaak, dat
praejudicata opinio en later ook praejudicium eene ongunstige
beteekenis kregen, namelijk die van gevoelen, oordeel, dat op geene goede
gronden steunt; oordeel, hetwelk het gevolg niet is van een naauwgezet
onderzoek, toereikend om de zaak, die het betreft, behoorlijk te leeren kennen.
De gedachte aan een later, naauwkeuriger onderzoek en een daarop gegrond,
juister oordeel, verviel daarbij geheel; en daarmede verloor het voorvoegsel
prae (voor) in dit woord alle kracht. Het was waarschijnlijk in
de laatste beteekenis, die van ongegronde meening, ongegrond gevoelen, dat
praejudicium bij ons vertaald is door voor-oordeel; mij althans
zijn geene voorbeelden bekend, die bewijzen, dat dit woord ooit in den
oorspronkelijken en eigenlijken zin van prae-judicium gebezigd is; onze
rechtspleging gaf waarschijnlijk geene aanleiding tot dat gebruik. Het
letterlijke overbrengen van prae door voor was derhalve een
misslag, en voor moet daarom geacht worden hier zijne beteekenis geheel
verloren te hebben. Het kan derhalve alleen beschouwd worden als een
onderscheidingsteeken, dienende om vooroordeel uiterlijk van
oordeel in het algemeen te onderkennen. Deze omstandigheid, dat
voor hier volstrekt geene kracht meer heeft, is ongetwijfeld de
voornaamste oorzaak, dat het den klemtoon òf nooit gehad, òf dien
verloren heeft, en daaruit blijkt tevens, dat de uitspraak:
vóóroordeel, die men in sommige provinciën wel eens
op den kansel hoort, niet slechts tegen het heerschende gebruik aandruist, maar
ook minder juist en daarom geheel verwerpelijk is, namelijk in den gewonen zin
van ongegronde meening. Vóóroordeel zou alleen dan goed,
en juist de gepaste bewoording zijn, wanneer men praejudicium in zijne
eigenlijke en oorspronkelijke beteekenis in onze taal moest overbrengen.
L.A. te Winkel.