In hand gaan.
Deze uitdrukking bezigt
Maerlant, in zijnen Spiegel Historiaal, D. IV.
bl. 268. Er is daar melding van een' oorlog van
Arthur tegen de Romeinen. Van de wederzijdsche
legerbenden zegt de schrijver:
Sona quamen si met desen,
Ane scouwen sanders scare
Ende hem die scuttren onder schoten
An beeden ziden vander roten.
Zij lagen zoo digt in elkanders nabijheid, dat zij elkaâr
konden zien en de schutters elkander beschieten. Maer (vervolgt hij)
Maer die auent ginc in hant.
Men slouch tenten daer int sant
Des maerghens, als de zonne upgaet,
Ghereeddem menech man te stride.
Dr.
Halbertsma, in zijne Aanteekeningen op dit
Deel, bl. 221, verklaart die auent ginc in hant door: de avond ging te
loor, zonder iets uit te rigten. Deze verklaring schijnt niet zeer natuurlijk.
Het verband der plaats doet eerder denken aan: de avond viel, brak aan, ving
aan of iets dergelijks. Door aan de uitdrukking in hand gaan op deze
wijze eene tijdsbepaling toe te kennen, blijft men binnen den kring