De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1918
(1917)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdArt. 1.Onder den naam van inkomstenbelasting wordt eene belasting geheven:
| |||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Art. 4.§ 1. De belasting is verschuldigd naar de som der jaarlijksche inkomsten voorzoover bestaande uit: al hetgeen in geld of geldswaarde van welken aard ook genoten wordt uit: bedrijf, beroep: onderneming; ambt, waardigheid, bediening of betrekking; tijdelijke of voor eens verrichte werkzaamheden; opbrengst van vermogen op welke wijze ook belegd; winsten, in de uitoefening van bedrijf of beroep, ontstaan uit belegging van kapitaal in fondsen, in goederen of in ondernemingen; aandeel in winst of overwinst; wachtgelden, pensioenen, lijfrenten en andere periodieke uitkeeringen; verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huisvesting en andere zaken; verschuldigde en onverschuldigde toelagen van buiten de kolonie gevestigden; en alles wat verder als inkomsten kan worden beschouwd. Onder jaarlijksche inkomsten is mede begrepen de huurwaarde van de door den belastingschuldige bewoonde woning en in gebruik zijnde erven, voor zooverre hij daarvan het genot heeft krachtens eigendom of ander zakekelijk recht. § 2. Onder de som der jaarlijksche inkomsten wordt verstaan het zuiver bedrag daarvan, na aftrek der geleden verliezen, een en ander opgevat en berekend naar de bepalingen dezer verordening. § 3. Ter berekening van dit zuiver bedrag en in daartoe leidende gevallen van het geleden verlies, worden de in § 1 bedoelde inkomsten, voor zooverre bij hare berekening ter dezer zake nog geen aftrek heeft plaats gevonden, verminderd met: | |||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||
a. de betaalde rente van schulden, voor zooverre de voldoening der rente ten laste van den belastingschuldige is; b. verliezen in de uitoefening van bedrijf of beroep ontstaan uit belegging van kapitaal in fondsen, goederen of ondernemingen; c. kosten van onderhoud en herstelling in den vorigen staat van onroerende goederen en van uitsluitend ten behoeve van het bedrijf, beroep of de onderneming gebezigde zaken; d. loonen, vrachten, assurentiepenningen en alle andere verdere kosten noodzakelijk ter verwerving van het inkomen of ter uitoefening van het bedrijf, beroep, ambt of de onderneming waaruit dat inkomen wordt verkregen; e. pakhuis, kantoor-, werkplaats of andere huren voor zoover pakhuis, kantoor, werkplaats of ander gebouw niet het eigendom is van den belastingschuldige, noch deze daarvan het vruchtgebruik heeft. Dient het gebouw tevens tot woning van den belastingschuldige of zijn gezin dan wordt daarvan melding gemaakt op de aangifte en wordt de huur die in mindering van het af te trekken bedrag komt, begroot; f. de als onverhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen of gedeelten van schuldvorderingen, voor zooverre deze afschrijvingen betrekking hebben op de uitoefening van het bedrijf, beroep of onderneming van den belastingschuldige en door een goed beheer geboden worden; g. winstuitkeeringen aan personeel bij den belastingschuldige in dienst voor zijn bedrijf of beroep of ter zake daarvan: h. het jaarlijksch door den belastingschuldige verschuldigde aan lijfrenten, pensioenen, grvestigde of altijd durende renten; i. het jaarlijksch bedrag der uitgaven van den belastingschuldige voor wettelijk verschuldigde verstrekkingen aan levensonderhoud, huisvesting, en andere zaken; j. retributie en belastingen drukkende op onroerende goederen en op het bedrijf; deze belasting daaronder niet begrepen; k. kortingen op traktementen en toelagen van ambtenaren wegens yerplichte bijdrage voor pensioen; l. premiën voor levensverzekering, voor pensioen of voor lijfrente, doch tot geen hoogere som dan vijf ten honderd van het bedrag der inkomsten, bedoeld in § 2 en in geen geval meer dan f 200. -; m de uitkeeringen op aandeelen in ondernemingen als bedoeld in art. 1 letter B en C voorzooverre de ver- | |||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||
mindering der inkomsten uit dezen hoofde een bedrag van vijf ten honderd van het op de aandeelen gestorte doch nog niet afgeloste kapitaal niet te boven gaat. | |||||||||||||||||
Art. 5.Bij toepassing van art. 4 § 3 komen niet in aanmerking verliezen ontstaan enkel uit belegging van kapitaal in fondsen of goederen anders dan in uitoefening van bedrijf of beroep.
Evenmin komen in aanmeking onverschuldigde uitkeeringen, uitgaven tot uitbreiding van bedrijf, beroep of onderneming tot verbetering van gebouwen en dergelijke, tot aflossing van schulden, tot woning en huishouding van den belastingschuldige en zijn gezin, zoomede tot onderhoud en opvoeding van kinderen. | |||||||||||||||||
Art. 6.Voor de toepassing van het in art. 4 bepaalde worden: § 1. vaste traktementen en alle andere voor bepaalden en onbepaalden tijd vastgestelde inkomsten, berekend naar het jaarlijksch bedrag bij den aanvang van het belastingjaar of bij lateren aanvang van belastingplichtigheid op het tijdstip van den aanvang; § 2. inkomsten wegens tijdelijke werkzaamheden zoomede alle toevallige baten, ook die ontstaan, door verandering gedurende den loop van het belastingjaar van de in § 1. bedoelde vaste inkomsten, alsmede schenkingen als bedoeld in art. 1706 van het B.W. worden gebracht onder de inkomsten van het belastingjaar volgende op dat, waarin zij zijn ontvangen. Legaten, erfenissen en schenkingen behalve die bedoeld in art. 1706 van het B.W., zoomede kapitaaluitkeeringen krachtens overeenkomst van verzekering, worden eenter als kapitaal en alleen de daarvan genoten renten als inkomsten gerekend: § 3. alle overige inkomsten berekend naar die over net laatste verloopen kalenderjaar. Zijn ze verkregen uit een bedrijf enz. nog geen jaar door den belastingschuldige in de kolonie uitgeoefend, dan wordt de jaarlijksche winst of belooning begroot. Bloote verandering in den vorm, den omvang of den naam van een bedrijf of beroep, bevordering of benoeming tot een ander ambt of eene andere waardigheid, betrekking of bediening, worden niet geacht, staking, aanvang of aanvaarding te zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||
Art. 7.Van de belasting zijn vrijgesteld zij, wier jaarlijksche inkomsten en, ingeval voor de berekening samenvoeging plaats heeft, wier gezamelijke inkomsten minder dan f 600 - bedragen. De vrijstelling vervalt voor het overigegedeelte van het jaar zoodra de inkomsten, waarnaar de belasting berekend wordt, het in het vorig lid genoemde bedrag overtroffen. | |||||||||||||||||
Art. 8.(Gewijzigd bij Art. 1 van de verordening van 30 Augs. 1916, tot tijdelijke versterking der middelen in 1917, (1918) G.B. 1917 No. 4). (Zie aldaar bldz. 198). | |||||||||||||||||
Art. 9.Onder de inkomsten over welke de belasting wordt berekend, zijn voor het hoofd eener echtvereeniging begrepen die der huwelijksgemeenschap en ook de eigen inkomsten der vrouw, tenzij er scheiding van goederen heeft plaats gehad, in welk heval de vrouw afzonderlijk belastingschuldig is. Mede worden onder de inkomsten, over welke de belasting wordt berekend, begrepen die der minderjarige kinderen. | |||||||||||||||||
Art. 10.§ 1. Ieder die op 1 Januari belastingschuldig is of in den loop van het jaar belastingschuldig wordt is verplicht daarvan aangifte te doen. § 4. Met afwijking van het bepaalde in § 1 geschiedt de aangifte; a. door den wettelijken vertegenwoordiger van den belastingschuldige, wanneer deze het beheer over zijne goederen mist; b. door een der erfgenamen of door den uitvoerder van den uitersten wil, wanneer de belastingschuldige overleden is; c. door een gemachtige, wanneer de Controleur, en in de buiten districten de Districts-Commissaris, daartoe op grond van ziekte of andere beletselen, toestemming heeft verleend. § 5. Ingeval de belastingschuldige het beheer over zijne goederen mist en zijn wettelijke vertegenwoordiger zijne woonplaats buiten de kolonie heeft, heeft er geene aangifte plaats en geschiedt de aanslag ambtshalve ter plaatse waar de belastingschuldige gewoonlijk verblijf houdt. | |||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||
§ 7. De aangifte geschiedt te Paramaribo: ten kantore van den Kolonialen Ontvanger en Betaalmeester en in de districten: ten kantore van den Ontvanger der Belastingen aldaar of bij ontstentenis van zulk een ambtenaar ten kantore van den Districts-Commissaris. § 8. De aangifte heeft plaats: a. vóór den 1sten April voor hen die op 1 Januari belastingschuldig zijn of het vóór 1 Maart d.a.v. worden; b. binnen één maand na den aanvang der belastingschuldigheid door hen, die in den verderen loop van het jaar belastingschuldig worden; c. binnen één maand na de uitreiking door hen, aan wie namens den controleur is uitgereikt. De Controleur kan van het bepaalde in het vorig lid uitzondering toestaan. | |||||||||||||||||
Art. 11.§ 1. De betaling geschiedt bij de aangifte. § 2. Bij de aangifte kan worden volstaan met betaling van de helft van de belasting, die volgens de aangifte verschuldigd is. § 3. Zij die na ultimo Juli de belasting verschuldigd worden, betalen in elk geval het verschuldigde in eens. | |||||||||||||||||
Art. 12.De aanslagen geschieden voor de belasting, die op 1 Januari verschuldigd is, over het volle belastingjaar en voor de belasting, die in den loop van het jaar verschuldigd wordt, over het nog overige gedeelte van het jaar; gedeelten van maanden voor geheele gerekend. | |||||||||||||||||
Art. 18.§ 3. De betaling van den aanslag indien geene aangifte is gedaan of van het gedeelte van den aanslag dat niet voldaan is bij de aangifte, kan in twee gelijke termijnen geschieden; de eerste termijn moet binnen twee maanden en de tweede binnen vier maanden na de afkondiging van het kohier zijn voldaan. | |||||||||||||||||
Art. 19.Hij, die bezwaar heeft tegen den aanslag, hem uit eigen hoofde of als belastingplichtige voor anderen opgelegd, kan binnen dertig dagen na de afkondiging van het kohier een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij den Voorzitter van de Commissie, De Commissie beslist na hem, die het bezwaarschrift heeft ingediend, in de gelegenheid te hebben gesteld zijne | |||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||
bezwaren aan den Voorzitter of in eene vergadering toe te lichten. De beslissing der Commissie wordt met redenen omkleed. Een afschrift der beslissing wordt aan den reclamant toegezonden. | |||||||||||||||||
Art. 20.Hij die bezwaar heeft tegen de beslissing der Commissie over de hoegrootheid van den aanslag kan binnen dertig dagen, nadat hem het afschrift is toegezonden, zelf of door een gemachtigde door het indienen van een met redenen omkleede memorie, in beroep komen bij den Raad, ingesteld krachtens het 1ste lid van art. 22 § 1, die in het hoogste ressort over het bedrag van den aanslag oordeelt. | |||||||||||||||||
Art. 21.Betreft de beslissing der commissie de al of niet belastingplichtigheid, dan geschiedt het beroep op de in het vorig artikel vermelde wijze aan den Gouverneur, die beslist, den Raad van Bestuur gehoord, en zijne beslissing in afschrift mededeelt aan den belanghebbende. | |||||||||||||||||
Art. 23.§ 1. Alvorens de Raad op een beroep uitspraak doet wordt de belastingschuldige in de gelegenheid gesteld om zijne bezwaren toe te lichten. Bij verhindering van den belastingschuldige om zelf te verschijnen, kan diens gemachtigde worden toegelaten. § 4. De Raad is onbevoegd bij zijne uitspraken te letten op bezwaren, die niet aan de Commissie zijn kenbaar gemaakt. De Raad is onbevoegd tot verlaging van den aanslag opgelegd aan hem, die de aangifte, waartoe hij gehouden was, niet heeft gedaan, tenzij de aangeslagene aantoont dat de aanslag te hoog was. § 5. Bij de behandeling zijner zaak kan den aangeslagene worden toegestaan om zijne aangifte te verbeteren. § 6. De Raad is met uitzondering van de gevallen in § 4 van dit artikel omschreven, bevoegd van den voor hem verschenen belastingschuldige onder eede (belofte) de verklaring te vorderen, ‘dat de door hem gedane aangifte te goeder trouw en naar zijn beste weten is gedaan, zonder daarbij iets verzwegen te hebben’. In de aldus bevestigde aangifte wordt berust. De aanslag van hen die weigert de verklaring af te leg- | |||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||
gen of die niet voldoet aan de oproeping wordt niet verlaagd of opgeheven. In geval van ziekte, afwezigheid buiten de kolonie of andere wettige reden van verhindering, kan de Voorzitter toestaan dat de verklaring krachtens eene bijzondere volmacht wordt afgelegd. § 7. Wordt van den belastingschuldige de verklaring niet gevraagd, dan is de Raad bevoegd bij zijne uitspraak een aanslag op te leggen afwijkende van de aangifte, van den aanslag en van de uitspraak der Commissie. | |||||||||||||||||
Art. 24.De aanslag, bij de uitspraak van den Raad op een beroep van den aangeslagene vastgesteld of gehandhaafd wordt verhoogd met: vijf en twintig ten honderd van den aanslag, indien geene aangifte is gedaan. de aangifte niet is onderteekend; of geene inkomsten zijn aangegeven; vijf en twintig ten honderd van de verhooging der belasting, indien de aangifte van het bedrag, naar hetwelk de aanslag moet geschieden, te laag is gedaan. Van de verhooging in het 1ste lid bedoeld en van de verhoogingen van den aanslag door den Raad vastgesteld, wordt een kohier opgemaakt. De betaling der verhoogingen moet geschieden in één termijn binnen twee maanden na de afkondiging van het kohier. | |||||||||||||||||
Art. 25.Aan hen, wier belastingschuldigheid ophoudt door het verlaten der kolonie in den loop van het dienstjaar, wordt, op hun daartoe strekkend verzoek, restitutie of afschrijving verleend van het bedrag der door hen betaalde of te betalen belasting over zooveel maanden als er na het vertrek in het dienstjaar nog moeten verloopen. | |||||||||||||||||
Art. 26.Bij overlijden van den belastingschuldige gaan diens verplichtingen omtrent betaling op de erfgenamen over. Zij zijn in al hun goederen voor het niet aangezuiverde van den aanslag aansprakelijk, voor zooveel schulden van den inboedel van een overledene te hunnen laste komen. Aan de erfgenamen van een overleden belastingschuldige wordt op hun daartoe strekkend verzoek restitutie of inschrijving verleend voor het bedrag van den aanslag naar reden van zooveel maanden als nog zullen verloopen | |||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||
na de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad. | |||||||||||||||||
Art. 27.Aan hen die aantoonen dat het inkomen naar hetwelk de aanslag is geregeld door het staken van eenig beroep, bedrijf of onderneming of ontslag uit een ambt, waardigheid, bediening of betrekking, of door het ophouden van nkomsten in den loop van het jaar, met meer dan ¼ is verminderd, wordt in verhouding tot de vermindering, restitutie of afschrijving van de belasting verleend. | |||||||||||||||||
Art. 28.De verzoekschritten in de artikslen 25 tot en met 27 bedoeld, moeten voor den afloop van het dienstjaar bij den Voorzitter der Commissie worden ingediend. | |||||||||||||||||
Art. 29.§ 1. De Administrateur van Financiën beslist - de Commissie gehoord - en zendt een afschrift der beslissing aan hem die het verzoekschrift heeft ingediend. § 2. Hij die bezwaar heeft tegen de beslissing van den Administrateur van Financiën, kan binnen dertig dagen, nadat zij hem is toegezonden, daarvan in beroep komen bij den Gouverneur. | |||||||||||||||||
Opcenten Inkomstenbelasting.Verordening van 30 Augustus 1916 tot tijdelijke versterking der middelen in 1917 (G.B. 1917 No. 4), bestendigd voor 1918 bij Verordening van 17 Mei 1917 (G.B. No. 85).Art. 1.§ 1. In de plaats van het tarief, vastgesteld bij art. 8 der Verordening op de inkomstenbelasting van 29 Augustus 1905 (G.B. No. 64) zooals het is gewijzigd bij de Verordening van 30 December 1909 (G.B. No. 83), wordt voor het belastingjaar 1907 het navolgende toegepast: De belasting bedraagt voor een belastkaar inkomen van: I. f 600. - tot beneden f 1000. -: f 6. - benevens f 1.30 voor elk geheel bedrag van f 100. -, waarmede het belastbaar inkomen de som van f 600. - te boven gaat; II. f 1000. - tot beneden f 1300. - f 11.40 benevens f 1.50 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 1000; III. f 1300. - tot beneden f 1600. -: f 16.10 benevens f 1.70 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 1300; IV. f 1600. - tot beneden f 1900. -: f 21.40 benevens f 1.90 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 1600; | |||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||
V. f 1900. - tot beneden f 2200. -: f 27.30 benevens f 2.10 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 1900; VI. f 2200. - tof beneden f 2500. -: f 33.80 benevens f 2.30 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 2200; f VII. f 2500. - tot beneden f 3200. -: f 40.90 benevens f 2.50 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 2500; VIII. f 3200. - tot beneden f 3600. -: f 58.70 benevens f 2.70 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 3200; IX. f 3600. - tot beneden f 4000. - f 69.70 benevens f 2.90 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 3600; X. f 4000. - tot beneden f 4400. -: f 81.50 benevens f 3.10 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 4000; XI. f 4400. - tot beneden f 4800. -: f 94.10 benevens f 3.30 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 4400; XII. f 4800. - tot beneden f 5200. -: f 108. - benevens f 4. - voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 4800; XIII. f 5200. - tot beneden f 5800. -: f 124.40 benevens f 4.40 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 5200; XIV. f 5800. - tot beneden f 6400. -: f 151.20 benevens f 4.80 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 5800; XV. f 6400. - tot beneden f 7000. -: f 180.50 benevens f 5.30 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 6400; XVI. f 7000. - tot beneden f 8400. -: f 216. - benevens f 9. - voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 7000. -; XVII. f 8400. - tot beneden f 9200. -: f 342.50 benevens f 9.50 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 8400 - XVIII. f 9200. - tot beneden f 10.000. -: f 419. - benevens f 10 voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 9200; XIX. f 10.000. - en daarenboven f 500. - benevens f 5. - voor elk geheel bedrag van f 100. - boven f 10.000. - § 2. Op de aanslagen in de inkomstenbelasting over het belastingjaar 1917 (1918), overeenkomstig het in de vorige paragraaf bepaald tarief op te leggen aan de sub A van art. 1 der verordening van 29 Augustus 1905 (G.B. No. 64) bedoelde belastingplichtigen, worden geheven: indien het belastbaar inkomen f 1900 of meer, doch minder dan f 2200. - bedraagt: twee en een half opcent; indien het belastbaar inkomen f 2200 of meer, doch minder dan f 2500. - bedraagt: vijf opcenten; indien het belastbaar inkomen f 2500. - of meer bedraagt: zeven en een half opcent. § 3. Op de aanslagen in de inkomstenbelasting over het belastingjaar 1917 (1918), op te leggen aan de sub B en C van art. 1 der verordening van 29 Augustus 1915 G.B. No. 64 bedoelde belastingplichtigen, zooals die aanslagen worden berekend ingevolge de Verordening van 30 De- | |||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||
cember 1909 (G.B. No. 83) worden geheven zestig opcenten. § 4. De opcenten, geheven op grond van dit artikel, worden berekend over ronde sommen van een gulden en met de hoofdsom van den aanslag op een kohier gebracht. § 5. Tusschen het eerste en het tweede lid van art. 19, aan art. 20 alsmede aan § 2 van art. 29 der Verordening van 29 Augustus 1905 (G.B. No. 64) wordt een nieuw lid toegevoegd, telkens luidende: ‘Deze termijn van dertig dagen wordt voor de belasting-plichtigen wonende of gevestigd in een der districten Nickerie, Albina of Coronie, verlengd tot twee maanden’. | |||||||||||||||||
Buitengewone inkomstenbelasting 1916.Verordening van 30 Augustus 1916 (G.B. 1917 No. 13); bestendigd voor 1918 bij verordening van 17 Mei 1917 (G.B. No. 86).(Oorlogswinstbelasting)§ 1. Onder den naam van buitengewone inkomstenbelasting wordt eene belasting geheven van de personen, vennootschappen of lichamen, als bedoeld in art. 1 der Verordening van 29 Augustus 1905 (G.B. No. 64), zooals zij nader is aangevuld en gewijzigd, wegens de vermeerdering van het belastbaar inkomen, blijkens hunnen aanslag in de inkomstenbelasting over een of meer der belastingjaren 1915, 1916 en 1917, (1918) boven het gemiddelde van het belastbaar inkomen, naar hetwelk hun aanslag in die belasting over de belastinggjaren 1912, 1913 en 1914 is geregeld, voor zoover die vermeerdering niet het gevolg is van den overgang van verloftraktement in activiteitstraktement. § 2. Als belastbaar inkomen, naar hetwelk de aanslag in de inkomstenbelasting over de vorengenoemde jaren is geregeld, geldt, in geval van tijdig ingediend bezwaar tegen den betrokken aanslag, het bij de daarop genomen beslissing vastgesteld of nader vastgesteld belastbaar inkomen. § 3. Bij de berekening van de verschuldigde buitengewone inkomstenbelasting wordt de vermeerdering van het belastbaar inkomen over ieder der belastingjaren 1915, 1916 en 1917 (en 1918) afzonderlijk vastgesteld. Het in § 1 bedoelde gemiddeld belastbaar inkomen wordt zoo noodig naar beneden op een geheel veelvoud van f 100. - afgerond. § 4. Is de persoon, de vennootschap of het lichaam slechts over een deel van het tijdvak van 1 Januari 1912 | |||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||
tot 31 December 1914 in de inkomstenbelasting aangeslagen, doordien in den loop van dat tijdvak aanvang van belastingplichtigheid in die belasting plaats had, dan wordt het in § 1 bedoelde gemiddeld belastbaar inkomen afgeleid uit het gemiddelde van het belastbaar inkomen, naar hetwelk betrokkene over het gedeelte van dat tijdvak in de inkomstenbelasting is aangeslagen, en waarop dat inkomen volgens § 5 kan worden aangenomen. § 5. Is de persoon, de vennootschap of het lichaam niet of slechts over een deel van het tijdvak van 1 Januari 1912 tot 31 December 1914 in de inkomstenbelasting aangeslagen, doordien voor de regeling van den aanslag voor het overige deel van dat tijdvak het belastbaar inkomen is aangemerkt minder dan het voor betrokkene geldend minimum belastbare bedrag te beloopen, dan wordt voor de berekening van het in § 1 bedoelde gemiddelde het belastbaar inkomen over dit overige deel van het tijdvak op het laagst belastbaar bedrag aangenomen en naar tijdsgelang berekend. | |||||||||||||||||
Artikel 2.§ 1. Van hen, wier belastingplichtigheid in de inkomstenbelasting is aangevangen op of na 1 Januari 1915 zonder dat zij over een en meer gedeelten van het tijdvak van 1 Januari 1912 tot 31 December 1914 belastingplichtig waren, wordt de buitengewone inkomstenbelasting geheven wegens de vermeerdering van het belastbaar inkomen, blijkens hunnen aanslag in de inkomstenbelasting over de belastingjaren 1916 en 1917 (1918), boven het belastbaar inkomen bij den aanvang van die belastingplichtigheid. Beloopt dit inkomen bij dien aanvang minder dan het voor betrokkene geldende minimun belastbare bedrag, dan wordt het voor de berekening van de vermindering van het belastbaar inkomee op het laagst belastbare bedrag aangenomen. § 2. Het bepaalde bij § 2 en § 3 van het vorige artikel is ten deze van toepassing. | |||||||||||||||||
Artikel 3.§ 1. De belasting wegens vermeerdering van belastbaar inkomen wordt slechts geheven over het bedrag, waarmede die vermeerdering over eenig jaar de som van f 5000 -. te boven gaat. Dat bedrag wordt,, zoo noodig, naar beneden op een geheel veelvoud van 100. - afgerond. § 2. De belasting bedraagt twintig procent van het bij de vorige paragraaf bedoelde bedrag. § 3. Is de aanslag in de inkomstenbelasting voor de be- | |||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||
lastingjaren 1915, 1916 of 1917 (1918) naar tijdsgelang berekend, dan wordt ook de aanslag in de belasting wegens vermeerdering van belastbaar inkomen over het overeenkomstige belastingjaar slochts over zooveel twaalfde gedeelten van den voljaarschen aanslag berekend als het aantal maanden beloopt, waarover de eerstgenoemde aanslag is berekend. | |||||||||||||||||
Art. 4.§ 1. De aanslagen in de buitengewone inkomstbelasting worden vastgesteld door den Controleur der Belastingen. § 2. De aanslagen worden op een kohier gebracht. Het kohier wordt executoir verklaard door den Geuverneur, waarvan afkondiging geschiedt in het Gouvernements Advertentieblad. § 3. Binnen veertien dagen na de afkondiging van het kohier wordt aan de belastingschuldige een aanslagbiljet uitgereikt. | |||||||||||||||||
Art. 5.§ 1. De aanslag in de belasting moet worden betaald, de helft binnen drie maanden, de andere helft binnen zes maanden na de afkondiging van het kohier. De Administrateur van Financiën kan op daartoe strekkend verzoek van den aangeslagene uitstel van betaling bestaan, in welk geval wegens de dientengevolge niet betaalde gelden een interest is veschuldigd. berekend naar een half procent 's maands, gedeelten van een maand voor een geheel gerekend. § 2. De belasting en de in de vorige paragraaf bedoelde rente worden ingevorderd volgens de bepalingen, geldende voor de invordering der inkomstenbelasting. § 3. Bij ontbinding eener naamlooze vennootschap of andere vereeniging van personen zijn de vereffenaars hoofddelijk aansprakelijk voor de belasting. Is de vennootschap of vereeniging ontbonden vóór den dag, waarop deze verordening is afgekondigd, dan kunnen de vereffenaars, indien ook de verdeeling van het batig saldo reeds vóór dien dag heeft plaats gehad, hunne aanspra: kelijkheid doen overgaan op hen onder wie dat saldo is verdeeld. Zij doen daartoe aan den Controleur der belastingen schriftelijk opgaaf van naam en woonplaats van ieder, die eene uitkeering heeft genoten, onder vermelding van het uitgekeerde bedrag en van het geen aan niet afgelost kapitaal in het bedrag was begrepen. Indien de vereffenaars aannemelijk maken, dat een uitkeering door bemiddelïng van een bankinstelling aan een onbekende is | |||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||
gedaan, zijn zij voor het aandeel in de belasting, dat op die uitkeering valt, van hunne aansprakelijkheid ontheven. In het geval, bedoeld bij het vorige lid, is ieder aan wien een uitkeering is gedaan, aansprakelijk voor een aandeel in de belasting, evenredig aan het bedrag, dat hij anders dan als aflossing van kapiiaal heeft genoten. | |||||||||||||||||
Art. 5bis.Ga naar voetnoot1)§ 1. In de gevallen, waarin ingevolge de artikelen 98 en 98bis der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916, zooals die vastgesteld zijn bij de Wet van 23 Mei 1917 (Nederlansh Staatsblad No. 406, G.B. No. 54), aanspraak kan worden gemaakt op ontheffing of vermindering ter zake van den aanslag of van een deel van den aanslag in de krachtens deze verordening geheven wordende belasting, is de Administrateur van Financiën mede bevoegd op het daartoe strekkend verzoek van den aangeslagene uitstel van betaling aan dezen toe te staan en zulks in afwachting van het door betrokkene te leveren bewijs van zijn recht op de ontheffing of vermindering. § 2. Dit uitstel van betaling wordt verleend voor een termijn, voor ieder geval afzonderlijk naar billijkheid door den Administrateur van Financiën te bepalen. Gedurende dezen termijn, welke voor verlenging vatbaar is, is over het bedrag. waarvoor het uitstel geldt, geene rente verschuldigd. § 3. Blijkt na verloop van den termijn, waarvoor uitstel van betaling verleend werd, dat geen recht op ontheffing of vermindering bestaat of dat het uitstel van betaling is toegestaan voor een grooter bedrag dan waarvoor recht op ontheffing of vermindering bestaat, dan wordt het bedrag van de rente, als bedoeld in § 1 van artikel 5 alsnog vastgesteld overeenkomstig § 2 van dat artikel en wel over het verschil tusschen het bedrag waarvoor ontheffing of vermindering ter zake van den aanslag is verkregen. § 4. Hij, die bezwaar heeft tegen de beschikking van den Administrateur van Financiën, genomen krachtens §§ 1 en 2 van dit artikel, kan binnen dertig dagen nadat hem die beschikking is medegedeeld, daarvan in beroep komen bij den Gouverneur. | |||||||||||||||||
Artikel 6.§ 1. In de gevallen, waarin krachtens de in art 1 aangehaalde verordening aanspraak bestaat op resitutie of afschrijving van inkomstenbelasting, wordt door den Ad- | |||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||
ministrateur van Financiën ambtshalve eene evenredige restitutie of afschrijving op den aanslag in de buitengewone inkomstenbelasting voor het zelfdejaar verleend. Een afschrift van diens besluit wordt aan den aangeslagene toegezonden. § 2. Hij, die bezwaar heeft tegen het besluit van den Administrateur van Financiën, kan binnen dertig dagen nadat het afschrift hem is toegezonden, daarvan in beroep komen bij den Gouverneur. Deze termijn van dertig dagen wordt voor de belasting-plichtigen, wonende of gevestigd in een der districten Nickerie, Albina of Coronie verlengd tot twee maanden. | |||||||||||||||||
Art. 7.Op deze belasting zijn toepasselijk de bepalingen van de Afdeelingen VI - uitgezonderd art. 24 -. VIII en IX, - uitgezonderd art. 43 - alsmede de artikelen 30 en 31 van Afdeeling VII van het 1ste Hoofdststuk der in art. 1 aangehaalde verordening, met dien verstande, dat het daaronder bepaalde, rakende de aangifte van den belastingplichtige, buiten toepassing blijft en de in art. 35 opgenomen strafbepaling geldt bij het niet nakomen der in art. 5 hiervoven opgelegde verplichting tot betaling. | |||||||||||||||||
Commissie van Aanslag Inkomstenbelasting.De Controleur der Belastingen, de Koloniale Ontvanger en Belaalmeester en de Hypotheekbewaarder, vaste leden. Daarenboven voor 1918 nog de leden R. Bueno de Mesquita en A. Voland. Secretaris, W.G.H.C.J. Smit, asp.-kommies. Adviseurs van de Comm. v. Aansl. voor Nickerie: De Districts-Commissaris en de Ontvanger aldaar. F.O. Lashley en W.F. Roeske. plaatsverv. adv. J.J. Matroos. Voor Coronie: De Districts-Commissars. N.Th. Molly en E.J. Vriesde. | |||||||||||||||||
Raad van Beroepbedoeld bij art. 22 der verordening van 27 Augs. 1905 (G.B. No. 64).
|