Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1913

[p. 313]

Rij- en voertuigen belasting.

Verordening van 16 April 1910 op de rij- en voertuigenbelasting.

Art. 1. Er wordt eene belasting geheven wegens het houden van rij- en voertuigen, waarmede te Paramaribo, te Nïeuw-Nickerie en te Albina de openbare weg bereden wordt.

Nieuw-Nickerie wordt ten aanzien van de toepassing van deze verordening geacht begrensd re zijn ten Noorden door de rivier de Nickerie, ten Oosten door plantage Waterloo, ten Zuiden door den teen van den achterpolderdam, ten Westen door plantage Margarethenburg.

Albina wordt ten aanzien van de toepassing van deze verordening geacht begrensd te zijn ten Noorden door de Anjoemarakreek, ten Oosten door de rivier de Marowijne, ten Zuiden door eene lijn op zestig meter afstand evenwijdig loopende met de Franschestraat, ten Westen door de Westzijde van de Struikenstraat en de verlenging daarvan tet aan de Anjoemarakreek.

Art. 2. 1. De belasting is verschuldigd door den houd er van het rij- of voertuig.

2. Als houder wordt aangemerkt degene, die met het rij- of voertuig den openbaren weg berijdt.

[p. 314]

Art. 3. 1. De belasting bedraagt jaarlijks voor elk twee- of driewielig rij- of voertuig f 5. -

voor elk ander rij- of voertuig f 10. -.

2. Voor rij- en voertuigen, waarmede in eenig jaar na 30 Juni voor de eerste maal de openbare weg wordt bereden, is voor dat jaar slechts de helft der belasting verschuldigd.

3. Verkoop, overdracht of verlies van een rij- of voertuig in den loop van een jaar geeft geen aanspraak op geheele of gedeeltelijke restitutie van betaalde belasting.

Art. 4. De betaling der belasting moet geschieden in ééns, door binnen Paramaribo wonende belastingschuldigen, ten kantore van den Kolonialen Ontvanger en Betaalmeester, en door dezulken, die in een district wonen, ten kantore van den Ontvanger der belastingen in dat district.

Art. 5. 1. Bij de belasting wordt kosteloos aan den belastingschuldige voor elk rij- of voertuig een kenteeken uitgereikt welk kenteeken voor het loopende jaar en de eerste maand van het volgend jaar geldig is.

2. De Administrateur van Financiën stelt voor elk jaar, vóór den aanvang daarvan, vast den vorm, de kleur en het opschrift van het kenteeken.

3. Het kenteeken moet op zoodanige wijze aan de linkerzijde van het rij- of voertuig bevestigd zijn, dat het van den weg steeds in zijn geheel en duidelijk ichtbaar is.

4. Wanneer in den loop van het jaar het kenteeken verloren raakt, moet een nieuw worden aangevraagd tegen betaling van het bedrag der belasting voor het geheel of voor de helft, al naar gelang het tijdstip der aanvrage in de eerste of tweede helft van het jaar valt.

Art. 6. Geene belasting is verschuldigd en geen kenteeken wordt uitgereikt voor rij- of voertuigen:

1. gehouden voor persoonlijk gebruik door hen die, blijkens een door den Controleur der Belastingen af te geven bewijs - dat bij navraag aanstonds moet worden vertoond - voornemens zijn slechts ten hoogste drie maanden in de kolonie verblijf te houden. Bij langer verblijf dan drie maanden in de kolonie is de belasting aanstonds verschuldigd over het volle jaar, waarin men hier is aangekomen, of. indien men na 30 Juni is aangekomen, voor het halve jaar van aankomst;

2. gehouden uitsluitend voor den publieken dienst door personen, die daartoe verplicht zijn;

3. bestemd om uitsluitend op spoor- of tramwegen in de kolonie te worden gebruikt;

4. door hunnen bouw uitsluitend, bestemd om door handkracht te worden voortbewogen;

[p. 315]

5. gehouden met bestemming voor vervoer van kleine kinderen of uitsluitend door deze gebruikt als kinderspeelgoed.

Art. 7. Het toezicht op de naleving en het opsporen van overtredingen van deze verordening zijn opgedragen aan de ambtenaren bij den dienst der belastingen en de ambtenaren en de beambten van politie.

Art. 8. 1. De in het vorig artikel bedoelde ambtenaren en beambten zijn bevoegd om rij- en voertuigen, welke zich op den openbaren weg bevinden, te doen stilhouden.

2. Bij het bevinden van eene overtreding van deze verordening staarbaar gesteld in art. 9 kan het rij- of voertuig, waarmede de overtreding gepleegd is, in beslag worden genomen. Het rij- of voertuig is dan speciaal verbonden en executabel voor de terzake van die overtreding te verbeuren boete en te maken kosten.

3. Het in beslag genomen rij- of voertuig wordt desverlangd aanstonds aan den rechthebbende teruggegeven tegen zekerheidstelling ten genoegen van den met de vervolging der overtreding belasten ambtenaar voor de voldoening van eventueel te betalen boete en kosten tot een bedrag, de waarde van het rij- of voertuig niet te boven gaande.

4. De bekeurden kunnen de vervolgingen voorkomen door de vrijwillige betaling van eene boete, tot het bedrag door den Procureur-Generaal te bepalen, zoomede van de verschuldigde belasting en eventueele kosten sedert de bekeuring gemaakt.

Art. 9. Met geldboete van ten minste f 1, - en ten hoogste f 50, - wordt gestraft:

a. de houder, wiens rij- of voertuig niet voorzien is van een geldig kenteeken als bedoeld in art. 5;

b. hij, die een voor zijn rij- of voertuig afgegeven kenteeken aan een ander ten gebruike afstaat;

c. hij, die van een aan een ander afgegeven kenteeken voor zijn rij- of voertuig gebruik maakt.

Art. 10. Met geldboete van ten minste f 1, - en ten hoogste f 25, - wordt gestraft:

a. de bestuurder van een rij- of voertuig die in strijd met een door den bevoegden ambtenaar of beambte gegeven last het rij- of voertuig niet doet stilhouden;

b. de houder van een rij- of voertuig, die, voornemens zijnde niet langer dan drie maanden in de kolonie te verblijven, niet op de eerste aanmaning van den bevoegden ambtenaar of beambte vertoont het hem door den Controleur der belastingen terzake van dit verblijf afgegeven bewijs;

c. de houder, op wiens rij- of voertuig het kenteeken niet op de voorgeschreven plaats of wijze is bevestigd.

[p. 316]

Art. 11 Overtreding van de bepalingen dezer verordening worden vervolgd en berecht overeenkomstig de voorchriftten der Herziene Strafverordening van 1874.

Art 12. 1. Deze verordeningen treedt in werking op 1 Juli 1910.

2. Gedurende de maand Juli 1910 zijn de houders van rij- en voertuigen vrijgesteld van de verplicthingen in art. 5 derde lid, opgelegd.