Publicatie van 1 Aug. 1863 (G.B. 1863 No. 23) regelende de voorwaarden, waarop de vestiging van personen of gezinnen als landbouwers in de kolonie Suriname zal kunnen plaats hebben.
1. Aan Europeesche landverhuizers, voorzien van goede getuigschriften, komende met het doel om zich voor eigen rekening als landbouwers in de kolonie te vestigen en met den landbouw onledig te houden, zullen tot dat einde vereischte gronden uit 's landsdomein worden aangewezen, naar gelang der middelen waarover zij ter bereiking van dat doel beschikken kunnen.
2. De aldus aangewezen gronden worden aan de in art. 1 genoemde landverhuizers in gebruik afgestaan en gedurende zes jaren zullen zij ze kunnen bebouwen, met vrijstelling van grondlasten en personeele belasting.
Na het verstrijken van twee jaren het bewijs leverende, dat zij het land geregeld bebouwd hebben, zullen hun gratis worden uitgereikt de titels van eigendom, alsmede hun burgerbrief, bijaldien zij vroeger het burgerregt niet verkregen mogten hebben.
Vóór dien tijd, ten gunste van derden, over die gronden willende beschikken, zullen zij daartoe eerst de toestemming van het Bestuur moeten vragen, en deze verkregen hebbende, zal de nieuwe bezitter in de voorregten treden, welke bij dit artikel aan zijnen voorganger verzekerd waren.
Indien het echter overtuigend blijken mogt, dat zij binnen twee jaren na hunne vestiging het land niet behoorlijk in cultuur hebben gebragt of de weilanden woest hebben laten liggen, zal het bestuur geregtigd zijn daarover naar goedvinden te beschikken.
3. Emigranten welke hun contract getrouw vervuld hebben en van een bewijs van goed gedrag voorzien zijn, alsmede vrij gegevenen, welke om hunne goede hoedanigheden, ingevolge art. 20 der wet van 8 Augustus 1862 (Staatsblad No. 164 G.B. No. 6) van het staatstoezigt ontheven zijn, worden ten deze gelijk gesteld met de landverhuizers bij art. 1 bedoeld.
4. Het Koloniaal Bestuur is bevoegd dezelfde voorregten toe te kennen aan andere Europeesche landverhuizers, welke met een gelijk doel verlangen zich in de kolonie te vestigen en voorzien zijn van goede aanbevelingen afgegeven of gwaarmerkt door Nederlandsche Consuls.
5. De in de artt. 1 en 3 genoemde landverhuizers zullen zich ter verkrijging der door hen verlangde gronden vervoegen tot den inspecteur der domeinen, van de nijverheid en den landbouw, die een afzenderlijk register houdt van de hier bedoelde landbouwers, ten einde op den behoorlijken tijd de voorstellen te doen, voortvloeiende uit de bepalingen vervat in art. 2.