| |
| |
| |
Verordeningen regelende de uitgifte van grond in de kolonie Suriname, t.w.:
1o. Resolutie van 23 Juli 1821 (G.B. 1821 No. 7), waarbij wordt afgekondigd het Kon. Besl. van 20 Dec. 1820 No. 46: betrekkelijk de uitgifte van nieuwe gronden ter cultuur.
Wij enz.
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:
1. Dat er nieuwe gronden ter cultuur zullen worden uitgegeven in het district Nickerie, gelegen in de Kolonie Suriname, alsmede langs de zeekust tusschen de Rivieren Nickerie en de Coppename, tusschen de rivieren Saramacca en Suriname, en in al zoodanige gedeelten der Kolonie, waar zulks aan de veiligheid derzelve geen dadelijken hinder kan toebrengen, en zulks tot eene somme van f 3000. - Surinaamsch Courant per Lot, ten faveure der koloniale kas, wel meerder; naar gelang van de gelegenheid van den grond, doch niet minder, en voorts op voorwaarden, als bij den Model-Grondbrief, bij dit Besluit gevoegd zijn vermeld.
2. Dat dë verzoeken tot het bekomen van nieuwe gronden in de kolonie Suriname schriftelijk zullen moeten worden gedaan aan den Gouverneur dier Kolonie; dat deze dezelve met zijne consideratiën zal zenden aan het hoofd van het Departement voor de Koloniën, die daarop onze goedkeuring zal vragen, en na die bekomen te hebben, daarvan aan den Gouverneur zal kennis geven, met autorisatie, om van de verzochte uitgifte de grondbrieven op te maken, en om dezelve aan de belanghebbenden uittereiken.
3. Dat in het uitgëven van nieuwe gronden naast die, welke reeds in cultuur zijn, de voorkeur zal gegeven worden aan den Eigenaar van den bekenden in cultuur zijnden grond, mits men wete dat dezelve het vermogen of crediet heeft, om den nieuwen grond in cultuur te brengen.
4. Dat ook, bij het uitgeven van gronden, preferent zullen zijn die verzoekers, welke reeds in de kolonie zijn geëtablisseerd, of van wie men grond heeft te veronderstellen, dat zij zich aldaar zullen etablisseeren, boven dezulke, welke niet in de Kolonie wonen, of niet voornemens zijn zich aldaar ter neder te zetten.
5. Dat geene gronden zullen worden uitgegeven aan dezulken, welke geen vermogen of crediet hebben, om dezelve in cultuur to brengen; ook niet aan die, van welke, hoezeer het vermogen hebbende, niet kan ondersteld worden, dat zij voornemens zijn den grond te cultiveeren, naardien het onze ernstige wil is, dat de gronden niet in handen komen van speculanten, welke dezelve, zonder die in cultuur gebragt te hebben, weder zouden verkoopen, en zal de Gouverneur, bij het inzenden
| |
| |
zijner consideratiën, zooals bij art. 2 van dit besluit vermeld staat, hierop bijzonder moeten attent zijn.
6. Dat de slaven behoorende tot gehypothekeerde plantaadjen, naar de nieuwe uit te geven gronden niet mogen worden verplaatst, of op eenige wijze tot derzelver bebouwing gebruikt, zonder toestemming van de hypotheekhouders, van welke toestemming bij authentieke akte zal moeten blijken, die aan den Gouverneur, welke dezelve akte bij zijne in te zendene consideratiën kopyelijk zal behooren over te leggen.
7. Dat de eigenaren van vroegere reeds uitgegeven gronden, die nog niet in cultuur zijn gebragt, waarvan de landtaxen geheel of gedeeltelijk zijn onvoldaan, of waarop de approbatie van den Souverein nog niet is gevraagd, in voege als de bezitter tot alles bij de voorwaarden en de uitgaven is verpligt geweest, van dezen hunnen eigendom zijn vervallen, zooals zij daarvan vervallen verklaard worden bij deze.
8. Dat aan zoodanig nu vervallen verklaarde eigenaren, wanneer zij ten genoegen van het Gouvernement van Suriname, zullen hebben bewezen, dat het niet voldoen aan de voorwaarden, waarop vroeger aan hen gronden zijn uitgegeven, grootendeels is buiten hunne schuld, en aan de evenementen van den tijd toe te schrijven, zoodat vrijgelaten het doen van verzoek ter bekoming van nieuwe gronden, en dat, wanneer door ons daarop gunstig zal zijn besloten, dezelve aan hen zullen worden uitgegeven op dezelfde voorwaarden, als bij den in art. 1 van dit Besluit vermelden grondbrief zijn vermeld, met dispensatie echter van de verpligting tot het betalen van f 3000 per Let.
| |
No. Model-Grondbrief.
Wij WILLEM, bij de Gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.
Alzoo N.N. zich aan Ons bij request heeft geadresseerd, te kennen gevende, dat etc.
Zoo is het, dat Wij hebben goedgevonden en verstaan te vergunnen, zoo als Wij vergunnen bij dezen, aan N.N. voornoemd den allodialen eigendom en erfelijk bezit van het perceel land, gelegen ...... en op de generale schetskaart, bekend onder No..... ter grootte van..... akkers, met eene face van..... kettingen en zulks onder de navolgende voorwaarden:
1. Dat hij binnen den tijd van twaalf maanden, nadat hem deze grondbrief zal zijn toegekomen, het voormelde land behoorlijk zal doen uitmeten en limiteren, en daarvan doen vervaardigen vijf gelijke kaarten, die binnen den tijd van drie maanden, na ommekomst van eerstgemelde twaalf maanden aan den Gouverneur ter approbatie zullen moeten wor- | |
| |
den ingezonden en zullen dienen, twee om bij twee onderscheidene scheepsgelegenheden aan het Ministerie van Koloniën te worden toegezonden, eene om ter Secretary van het Gouvernement te blijven berusten, eene voor den eigenaar zelven, en eene om nevens dezen grondbrief ter Secretary van het Hof Civiel der Kolonie te worden geregistreerd, en welke registratie mede binnen drie maanden na ommekomst der laatstgemelde drie maanden zal moeten geschieden, alles op eene boete van f 50. - Surinaamsch voor iedere maand, dat hij na deze bapaalde termijnen aan eene der voorzegde verpligtingen mogt zijn in gebreke gebleven; zullende deze boete worden ingevorderd door den ontvanger der Landstaxen en verdeeld als volgt: een vierde aan den ontvanger voornoemd en deszells geëmployeerden, en drie vierde ten behoeve van zoodanig fonds ten algemeenen nutte, als nader zal worden bepaald.
2. Dat hij, zijne erven of regtverkrijgenden voor deze concessie zal betalen eene somma van f 3000. - Surinaamsch courant, in drie termijnen, te weten: een derde bij de afgifte van dezen grondbrief, een derde uit de revenuën van den eersten pluk, en een derde uit de revenuën van den tweeden pluk.
3. Dat hij, zijne erven of regtverkrijgenden, drie jaren na het obtineren van dezen grondbrief, van de voormelde akkers land zal moeten betalen eene jaarlijksche recognitie van 25 stuivers Surinaamsch conrant per akker voor de twee eerstvolgende jaren, en vervolgens van 2 stuivers par akker aan het kuntoor der Landstaxen, hetzij hetzelve land ontgonnen is al dan niet. En welke recognitie telkens op den vervaldag zal moeten voldaan worden, op poene, dat zulks drie maanden na denzelve niet geschied zijnde, hij, zijne erven of regtverkrijgenden het dubbel voor die zullen moeten betalen, en waarvoor dezelve paratelijk zullen kunnen worden geexecuteerd.
4. Dat hij gehouden zal zijn, twee jaren na het obtineren van dezen grondbrief een gedeelte van hetzelve land onder culture te brengen, en daarop ten minste te plaatsen een getal van zes stuks slaven, die aan hetzelve moeten zijn verbonden, en dus aldaar ook hun vast verblijf moeten houden.
5. Dat het hem, zijne erven of regtverkrijgenden binnen de tien eerste jaren, te rekenen van de dagteekening dezes, niet zal vrijstaan, om de voormelde..... akkers land te verkoopen, verhandelen, wegschenken, of op eene of eenigerlei wijze van Meester te doen veranderen (tenzij bij versterf of insolventie), zonder daarvoor aan het kantoor der Landstaxen te betaten f 2. - Surinaamsch per akker.
6. Dat hij in het front van het hem afgestane terrein eene ruimte van 66 voet zal moeten laten onbewerkt van den oever van de rivier of van zee, achter welke ruimte hij zal
| |
| |
moeten aanleggen en onderhouden eenen bekwamen rijweg, ter zoodanige lengte en breedte, als door de Heemraden van de Divisie of andere daarover gestelde autoriteiten zal worden aangewezen; doch zal het hem niettemin geoorloofd zijn, om zijne landingsplaats of steiger op hetzelve land te maken; en zoodanige doorgravingen te doen; als hij noodig zal oordeelen, om het overtollige water van zijn land af te leiden, mits zorgende, dat daarover goede bruggen worden gelegd, naar genoegen van Heemraden of andere daarover gestelde autoriteiten.
7. Dat, daar het zoude kunnen gebeuren, dat het voorzegde land tot het een of ander oogmerk van algemeen belang geheel of ten deele zoude kunnen worden gerequireerd, Ons of den Gouverneur van onzentwege te allen tijde gereserveerd blijft; om hetzelve land, hetzij geheel of ten deele te naderen, mits den eigenaar, zijne erven of regtverkrijgenden schadeloos stellende, ingevolge taxatie van twee personen, door de wederzijdsche partijen te benoemen, met bijvoeging van een' derde, ingeval van verschil door de twee eerstgemelde te verkiezen, en van welke taxatie aan het Ministerie van Koloniën zal worden kennis gegeven.
8. Dat het regt van naasting, ingeval van verkoop, ten allen tijde aan Ons voorbehouden blijft, zoodat hij, zijne erven of regtverkrijgenden telkens omtrent de uitoefening van dit ons regt het welmeenen van den Gouverneur zullen moeten verstaan alvorens tot den verkoop over te gaan.
9. Dat hij tot defensie der Kolonie; en tot wering van alle binnenlandsche onlusten zal moeten bijdragen, gehoorzamende aan al de bevelen, die hem door of van wege den Gouverneur zullen worden gegeven, en speciaal voldoende aan alle kommando's en fournissementen voor schutters en andere Negers, waartoe hij door de bevoegde Autoriteiten zal worden gerequireerd.
10. Laatstelijk reserveren wij Ons, om, op voorstel van den Gouverneur, den tegenwoordigen grondbrief in te trekken en het daarbij omschreven land te doen terugkeeren in den boezem van het domein, indien niet behoorlijk mogt worden voldaan aan zoodanige der voormelde voorwaarden, als op welker inachtneming geen geldelijke boete gesteld zijn.
Aldus gedaan onder ons Koninklijk Zegel binnen........... den..... des jaars...... van onze Regeering het
Van wege den Koning
Zoo is het, dat Wij hebben goedgevonden en verstaan:
1o. Den inhoud van hetzelve Besluit te brengen ter kennis der goede Ingezetenen, gelijk geschiedt bij deze, ten einde elk en een iegelijk wien het aangaat, zich daarnaar gedrage.
| |
| |
2o. Zoodanigen, die vroeger eenig request, om gronden in het district Nickerie, langs de zeekust tusschen de rivieren Saramacca en Suriname aan Ons hebben ingediend, en die alsnog bij hunnen wensch, tot verkrijging van gronden onder de bij Zijner Majesteits Besluit daargestelde bepalingen, persisteren, bij deze uit te noodigen en op te roepen, om van dit huurverlangen bij schriltelijke opgaven, ter Gouvernements Secretary in te zenden, te doen blijken, ten einde de vroeger gepresenteerde requesten, welke Wij van Zijne Excellentie den Heer Minister voor het Publiek Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën hebben terug ontvangen, nader kunnen worden geëxamineerd, en, daartoe gunstige termen zijnde, andermaal met de noodige consideratiën kunnen worden opgezonden.
Den zoodanigen, die vroeger concessiën van landen bekomen hebben, en derzelve landen reeds in culture gebragt hebben, doch waarvoor tot dusverre de goedkeuring van den Landsheer ontbreekt, en die zich om die goedkeuring nog niet hebben aangemeld, alsnog aan te manen, om het verzoek om approbatie te doen, zullende dezelve requesten alsdan gezamenlijk met de reeds successievelijk ingezondene tot verkrijging van eene gelijke approbatie worden opgezonden.
| |
2o. Publicatie van 2 Juli 1835 (G.B. 1835 No. 11), houdende eene wijziging in art. 1 van het Kon. Best. van 20 Dec. 1820 No. 46 (G.B. 1821 No. 7).
1. Voortaan zullen de Grondbrieven voor de concessiën, bedoeld in art. 1 van het boven aangehaalde Besluit van Zijne Majesteit dd. 20 December 1820. No. 46 aan de requestranten worden uitgereikt, met dispensatie der betaling van f 3000. - oud Surinaamsch courant voor iedere concessie, bij gemeld artikel vastgesteld.
2. De requestranten zullen zoodanige door hen verkregene concessie binnen de twaalf eerste jaren niet mogen doen terugkeeren in den boezem van het Domein.
3. Zij zullen gedurende de twaalf jaren aan de Koloniale Schatkist wegens zoodanige door hen verkregene concessien betalen eene recognitie van twintig cont (20) per akker in het jaar, en na verloop van dien tijd van tien cents (10) per akker in het jaar.
4. Ter voldoening van deze gelden zullen zij even als, voor andere Landslasten executabel zijn.
| |
3o. Publicatie houdende nadere bepalingen omtrent de uitgifte ter bebouwing van gronden aan den Staat toebehoorende (G.B. 1846 No. 8).
1. Ieder burger of Ingezetene dezer kolonie, die zich daartoe aan het Bestuur aanmeldt, en tegen wien geene afdoende
| |
| |
redenen bestaan om hem zoodanige gunst te weigeren, zal gronden ter bebouwing in pacht kunnen erlangen, welke hem door het Bestuur zullen worden aangewezen.
2. De aanvragen ter bekoming in pacht van gronden, zal door minvermogenden, mits daarvan voldoende blijke, kunnen geschieden, op ongezegeld papier, terwijl de daarop te verkrijgen beschikking, mitsgaders het huur-contract daarvan te sluiten, vrij zullen zijn van de voldoening der bij de Wet bepaalde zegels en leges.
3. Aan de aanvragen, waarbij de verlangde grond bepaaldelijk zal zijn aangewezen, zal door het Bestuur in zooverre voldaan worden, als de plaatselijke gesteldheid en het algemeen belang zulks zullen gedoogen.
4. De uitgifte zal zich voorloopig en in den regel bepalen tot eene vierkante oppervlakte van vijf kettingen breedte en diepte, of één bunder Nederlandsche landmaat, onverminderd het dadelijk toestaan van meerdere aan een grenzende bunders grond, in de gevallen, waarin zulks oorbaar zal worden beschouwd.
5. Dezelve zal geschieden tegen den huurprijs van tien gulden per jaar voor iederen bunder, betaalbaar in termijnen na verloop van elk kwartaal.
6. De huur van zoodanigen grond zal, naar het verlangen van de verzoekers, kunnen worden aangegaan minstens voor den tijd van drie en hoogstens voor den tijd van tien achtereenvolgende jaren, en zulks onder voorbehoud van het regt voor zich en hunne erven of regtverkrijgenden, om drie maanden vóór dat de huurtijd zal zijn verstreken, bij voorkeur boven anderen, den reeds bezeten grond op nieuw te kunnen pachten.
7. De in bezitstelling zal plaats hebben onmiddellijk na het sluiten en teekenen van het huurcontract tusschen het Bestuur en den huurder, met dien verstande echter, dat de betaling van den huurprijs van het nog niet ontgonnen land bepaaldelijk tot gerijf van minvermogende huurders, eerst zal ingaan met het derde kwartaal na het sluiten der overeenkomst.
8. De verzoeken van diegenen, die in vervolg van tijd verlangen mogen meerderen grond, achter of in de nabijheid van den reeds aan hen verpachten, te erlangan, zullen indien de plaatselijke gesteldheid zulks mogt toelaten, eerst dan in aanmerking kunnen komen wanneer zij voldoende kunnen aantoonen, dat de reeds aan hen uitgegevene gronden goed door hen bebouwd en productief gemaakt zijn.
9. Geene overdragt van huur zal mogen plaats hebben dan met voorkennis en goedkeuring van het Bestuur, ten einde daarvan regelmatige aanteekening te kunnen houden in het register, hetwelk van de verhuurde perceelen zal worden aangelegd.
| |
| |
| |
4o. Publicatie van 19 Dec 1855 (G.B. 1855 No. 19), houdende eenige uitbreiding van de bepalingen omtrent de uitgifte ter bebouwing van gronden aan den Staat toebehoorende (Public. 13 Juli 1846 G.B. No. 8).
1. Het vijfde artikel der Publicatie van den 13 Julij 1846, G.B. No. 8, waarbij vastgesteld is de betaling van eene pacht van f 10.- in het jaar voor elken bunder, wordt uitgebreid met de volgende bepaling:
‘Van deze betaling zal evenwel door het Bestuur geheele of gedeeltelijke vrijstelling voor een of meerdere jaren kunnen worden verleend.’
2. Ieder, wien, ingevolge de gemelde Publicatie, een grond, in pacht wordt gegeven, hetzij hem vrijstelling van de pacht verleend worde of niet, is verpligt om binnen den tijd van drie maanden, te rekenen van de dagteekening der beschikking waarbij de pacht wordt toegestaan, met de bebouwing van dien grond een' aanvang te maken, en die bebouwing onafgebroken voort te zetten, ten genoegen van het Koloniaal Bestuur. Bij nalatigheid of gebreke van dit een en ander, waarvan de beoordeeling geheel en uitsluitend verblijft aan het Koloniaal Bestuur, heeft dit Bestuur de bevoegdheid om de uitgifte en het contract vervallen te verklaren, en mitsdien over den uitgegeven grond vrijelijk te beschikken, zonder dat van het Bestuur wegens gedeeltelijk werk aan den grond gedaan, of ter zake waarvan anders, hoegenaamd ook, eenige vergoeding zal kunnen gevergd worden.
| |
| |
| |
5o. Publicatie van 20 Dec. 1855 (G.B. 1855 No. 20), houdende uitbreiding der bepalingen, waaronder gronden in allodialen eigendom en erfelijk bezit worden uitgegeven.
1. Het Gouvernement is ten allen tijde bevoegd, om op alle in allodialen eigendom en erfelijk bezit uit te geven gronden zoodanige buitengewone wegen of kanalen aan te leggen, als het noodig acht, zonder voor het daartoe noodige en in bezit te nemen terrein tot eenige vergoeding, hoegenaamd ook, gehouden te zijn.
Desniettemin rust op de eigenaren of bezitters der uit te geven, gronden de verpligting tot het aanleggen en onderhouden, op hunne eigene kosten, van al zoodanige wegen tot algemeene communicatie, als het Gouvernement zal aanwijzen.
| |
6o. Publicatie van 1 Aug. 1863 (G.B. 1863 No. 23), regelende de voorwaarden, waarop de vestiging van personen of gezinnen als landbouwers in de kolonie Suriname zal kunnen plaats hebben.
1. Aan Europeesche landverhuizers, voorzien van goede getuigschriften, komende met het doel om zich voor eigen rekening als landbouwers in de kolonie te vestigen en met den landbouw onledig te houden, zullen tot dat einde vereischte gronden uit 's landsdomein worden aangewezen, naar gelang der middelen waarover zij ter bereiking van dat doel beschikken kunnen.
2. De aldus aangewezen gronden worden aan de in art. 1 genoemde landverhuizers in gebruik afgestaan en gedurende zes jaren zullen zij ze kunnen bebouwen, met vrijstelling van grondlasten en personeele belasting.
Na het verstrijken van twee jaren het bewijs leverende, dat zij het land geregeld bebouwd hebben, zullen hun gratis worden uitgereikt de titels van eigendom, alsmede hun burgerbrief, bijaldien zij vroeger het burgerregt niet verkregen mogten hebben.
Vóór dien tijd, ten gunste van derden, over die gronden willende beschikken, zullen zij daartoe eerst de toestemming van het Bestuur moeten vragen, en deze verkregen hebbende, zal de nieuwe bezitter in de voorregten treden, welke bij dit artikel aan zijnen voorganger verzekerd waren.
Indien het echter overtuigend blijken mogt, dat zij binnen, twee jaren na hunne vestiging het land niet behoorlijk in cultuur hebben gebragt of de weilanden woest hebben laten liggen, zal het bestuur geregtigd zijn daarover naar goedvinden te beschikken.
| |
| |
3. Emigranten welke hun contract getrouw vervuld hebben en van een bewijs van goed gedrag voorzien zijn, alsmede vrij gegevenen, welke om hunne goede hoedanigheden, ingevolge art. 20 der wet van 8 Augustus 1862 (Staatsblad No. 164 G.B. No. 6) van het staatstoezigt ontheven zijn, worden ten deze gelijk gesteld met de landverhuizers bij art. 1 bedoeld.
4. Het Koloniaal Bestuur is bevoegd dezelfde voorregten toe te kennen aan andere Europeesche landverhuizers, welke met een gelijk doel verlangen zich in de kolonie te vestigen en voorzien zijn van goede aanbevelingen afgegeven of gewaarmerkt door Nederlandsche Consuls.
5. De in de artt. 1 en 3 genoemde landverhuizers zullen zich ter verkrijging der door hen verlangde gronden vervoegen tot den inspecteur der domeinen, van de nijverheid en den landbouw, die een afzonderlijk register houdt van de hier bedoelde landbouwers, ten einde op den behoorlijken tijd de voorstellen te doen; voortvloeiende uit de bepalingen vervat in art. 2.
6. De aanwijzing der gronden en later de uitreiking der bewijzen van eigendom, alsook van den burgerbrief, hebben plaats zonder betaling van eenige regten of kosten.
7. Het Koloniaal Bestuur is bevoegd kleine voorschotten to geven aan de kolonisten, die zich onder de bepalingen dezer verordening komen vestigen of die bereids in Suriname gevestigd zijn, mits zij genoegzaam van hun zedelijk gedrag en van arbeidzaamheid doen blijken.
Voor zooveel noodig wordt jaarlijks eene voor dit doet bestemde som op de begrooting voor de kolonie Suriname uitgetrokken.
| |
7o. Verordening van 19 April 1895 (G.B. 1895 No. 24) houdende bepalingen tot bevordering van de vestiging van immigranten als kolonisten in de kolonie.
1. Aan door tusschenkomst van het Koloniaal Gouvernement aangevoerde immigranten, die hun contract getrouw vervuld hebben en van een bewijs van goed gedrag zijn voorzien, aan wie hetzij op den voet der Publicatie van 1 Aug. 1863 (G.B. No. 23), hetzij op daartoe door het Gouvernement ingerichte vestigingsplaatsen, na 20 Aug. 1894 grond in gebruik is afgestaan, en die daardoor het bedongen recht op vrije terugreis naar het land hunner herkomst hebben verloren, wordt, wanneer zij dit verlangen, ten laste van de koloniale kas vrije terugreis verschaft op denzelfden voet en in gelijken omvang als zij daarop vroeger recht hadden krachtens algemeene verordening of krachtens de met hen door het Koloniaal Gouvernement gesloten overeenkomst.
| |
| |
2. Immigranten, aan wie op daartoe door het Gouvernement ingerichte vestigingsplaatsen grond in gebruik is afgestaan, zullen dien gedurende 6 jaar kunnen bebouwen, met vrijstelling van grondlasten en personeele belasting.
De bepaling van art. 7 der Publicatie van 1 Aug. 1863, G.B. No. 23, is op hen toepasselijk.
3. De in art. 1 bedoelde immigranten, die den hun afgestanen grond ten genoegen van het Bestuur hebben bebouwd en alstand doen van het recht op vrije terugreis, hun in dat artikel toegekend, ontvangen uit de koloniale kas een premie van een honderd gulden.
4. Op de ingevolge de bepalingen dezer verordening op te maken stukken zijn geen rechten of kosten ten bate der koloniale kas verschuldigd.
| |
8o. Verordening van 17 Dec. 1898 (G.B. 1898 No. 45), ter nadere bepaling van het bedrag der akkergelden.
1. Het akkergeld verschuldigd voor in de kolonie, met uitzondering van het district Coronie, in allodialen eigendom en erfelijk bezit uitgegeven en verder uit te geven gronden, bedraagt, voor zoover niet voor reeds uitgegeven gronden het verschuldigd bedrag bij de grondbrieven lager gesteld is, 23 cent per hectare, gelijkstaande met ongeveer 10 cent per akker.
In het district Coronie bedraagt dit akkergeld 10 cent per hectare, gelijkstaande met ongeveer 4 cent per akker.
2. De Gouverneur is bevoegd regelingen te maken omtrent de betaling van achterstallige akkergelden in het district Coronie, daarbij rekening houdende met het bedrag waarop dat akkergeld bij art. 1, tweede lid, van deze verordening is gesteld. |
|