Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1847(1846)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Vrouwelijk schoon. I. O! zie haar aan, de maagd, vol vuur en leven, Wier ligte tred zweeft langs de bloemendreven, Wier vrolijk oog het landschap gadeslaat! Haar groet het lied der teedre nachtegalen, Want zij is schoon als 't eerst gebloemt' der dalen, En vriendlijk als de dageraad. Heur boezem kent slechts liefde en mededoogen, En daarom blinkt de blijdschap in heur oogen, En zweeft de blos op maagdelijke koon: En daarom wijdt, vol liefde en zoet verlangen, De herder haar zijn teêrste minnezangen, En roemt heur onschuld en heur schoon. II. O! zie haar weêr! Den bruidstaat ingetreden, Baadt zich haar ziel in reine zaligheden, De mirtenkroon versiert heur lokkig hoofd. Hoe vrolijk ziet heur oog de toekomst tegen, Als ze, aan het hart, dat haar bemint, gelegen, Den Heere voor Zijn weldaân looft! [pagina 139] [p. 139] Wel is zij schoon en schooner dan te voren, Al heeft ze ook 't waas der dartelheid verloren, Al klinkt heur lied op niet zoo hoog een' toon: Maar meer dan 't kleed en meer nog dan die bloemen, Wier rijke pracht elk, wie ze aanschouwt, zal roemen, Verhoogt die stille traan haar schoon. III. En zie haar weêr, zie haar als teedre moeder, Die 't dankbaar oog verheft tot d'Albehoeder, Nu op heur schoot een dartel wichtje speelt: Hoe liefdevol zij 't dierbaar pandje voedstert, En lacht en speelt en 't aan heur boezem koestert: Wat heeft de Heer haar rijk bedeeld! Wel week de blos der jonkheid van heur wangen, Sinds 't wieggezang het maagdlijk lied vervangen En zich haar beê vervuld heeft in heur zoon: Maar liefde heeft heur doel haar voorgeschreven, En haar gelaat een' hooger' ernst gegeven: Zegt mij, zaagt gij haar ooit zoo schoon? F. Wijsman. Vorige Volgende