Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1847(1846)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] De vriend der Muzen. Niet hij alleen, die fier en stout Zijne elpen lier besnaart, En heldenlof en eer bezingt, Der schoonste lauwren waard; Niet hij alleen, die de natuur Bezingt in al haar schoon, En Gods volmaaktheên in haar prijst Op kinderlijken toon; Niet hij alleen, wiens minnelied Het teeder meisje treft, Die door zijn zachte melodij Der liefde kracht beseft; Niet hij alleen, wiens schoon gezang, Des kunstnaars lof verdient, Is door 't verheven kunsttalent Der zanggodinnen vriend; [pagina 126] [p. 126] Ook hij, wiens minder schoone lier Vaak zwakkre toonen slaakt, Wanneer 't gevoel voor 't ware schoon Hem in den boezem blaakt; Ook hij, die zingt met minder kracht, Maar met een kloppend hart, Eenvoudig, roerend toonen slaakt Van vreugdgevoel of smart; Ook hij, al wordt niet door de faam Zijn roem en lof verbreid, Ontvangt soms van het muzenkoor Een blik der minzaamheid. Slechts hij, die door zijn bittre gal Zijn' zang besturen laat, En in het schier doorwonde hart Nog diepre wonden slaat; De zanger slechts, die laag misbruikt De hem verleende gaaf, Kan nooit de vriend der Muzen zijn, Maar is der driften slaaf. Wees steeds mij, heilig negental! Wanneer ik zing, nabij! En dat uw vriendelijke blik Mij immer heilig zij! Aug. Stafford. Vorige Volgende