Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1847(1846)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Aan Mina. Hebt gij in de eenzaamheid, o vrouw! Het juk van dwang en huwlijkstrouw Met tranen zonder tal beweend? En moet gij voor uw' echtgenoot Geluk en liefde huichlen, gij, Wie de echt slechts bitter jammer bood? o! Hadt gij op den Heer vertrouwd, Op Zijne magt uw hoop gebouwd En hadt wanhopig niet uw hand Gelegd in die des jonglings, wien Gij nooit uw liefde schenken kondt, Voor liefde die hij u woû biên. Ontzonk u, Mina! kracht en moed, Toen oudrendwang en magenstoet, Uw harte wreed bestormden? Gaf De liefde aan u geen' troost en kracht Om 't leed te dragen voor een' tijd? Maar gij bezweekt voor de overmagt. [pagina 124] [p. 124] En hij kwam weêr? En nu gij hem Hebt weêrgezien, en zijne stem Gehoord hebt; nu uw vroeger heil Als voor uwe oogen is ontplooid: Nu wordt des levens last u zwaar, Nu schijnt uw jammerstaat voltooid. Één steun slechts rest u; ze is bij God, Die troosten kan in 't bitterst lot. Welligt wacht u een vroege dood, Of beidt u nog de moedervreugd, Die balsem voor 't gewonde hart, Die krachten geeft tot liefde en deugd. Maar eenmaal knelt u juk noch band, Bedroefde! in 't hemelsch Vaderland. Dit zij uw uitzigt en uw hoop! En als de stroom der tranen vliet, Sla dan uw oog op tot den Heer; Maar, Mina! vloek uwe oudren niet. Aug. Stafford. Vorige Volgende