Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1845(1844)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] Declaratie. Jufvrouw! ik nader u met uiterst loome schreden: Niet wijl 'k uw bijzijn schuw of uw bekoorlijkheden, Maar daar hetgeen mij thans aan uwe voeten jaagt, Zooveel gewigt in zich voor u en mij bedraagt. Ik mis den takt, om, met een' ommezwaai van woorden, U te belijden, wie mijne oogen lang bekoorden: Ik doel op uwen hals, zoo poezel en zoo rond, Uw vleezig bandje, uw' neus, uw' suikerzoeten mond, En dan, wanneer 'k mijn oog zoo langs u af laat zakken, Uw lieve en fraaije leest, die 'k niet waag aan te pakken, Hoewel ik u bemin en snak naar liefde en trouw: Och neem mij tot uw' man, en wees mijne eigen vrouw! - Goddank! ik ben ontlast van mijne minnebede: Zoo juicht een slepersknol voor zijne ontladen slede; Nu is mijn borst weêr ruim. o! Sla mijn beê niet af, Of 'k wensch, na honderd jaar, me een rustplaats in het graf! 'k Weet, dat, wanneer ge wilt, ge mij kunt accepteren, En onwil u zoo ligt eene uitvlugt aan kan leeren; 't Is mij niet onbekend, dat, fromlend aan de punt Van 't bloemenrijk foulard, gij tot mij zeggen kunt: [pagina 206] [p. 206] ‘Mijnheer! ik ben vereerd door 't aanzoek van uw zijde; Gij doet te veel voor mij; geloof, dat 'k er door lijde. Ik acht uw vriendschap hoog; gij zijt mijne achting waard', En 'k wensch van harte u toe de beste vrouw op aard': Maar denk niet meer aan mij, 'k kan niet genoeg u minnen, Want ik ben niet meer... Neen, waar dwalen mijne zinnen? Ik ben nog werklijk vrij; maar 'k zie met meer pleizier Als hooggeachten vriend, dan als galant u hier. Het is caprice, en toch, men kan 't maar niet verzetten.... Eilieve! neem een' stoel, 'k vergat er op te letten, En kwel, ik bid het u! mij met geen aanzoek meer.... o Foei! 't is warm van daag. Vindt gij 't ook niet, Mijnheer?’ Maar zou zoo hard een taal met mooglijkheid aan lippen, Zoo zacht als zijdfluweel en zwanedons, ontglippen? Neen! 'k weet ook, dierbre maagd! dat gij, doorvlamd van min, Ook tot mij zeggen kunt, mij streelende om de kin, Die, nog geen uur geleên, voor u is glad geschoren: ‘Spreek met mijne oudeluî, mijn lief en uitverkoren! En zeg hun, dat ten halve ik u reeds heb verhoord.’ Mejufvrouw! 'k heb gezegd; nu is aan u het woord. Aug. Stafford. Vorige Volgende