Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1842
(1841)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
[pagina 167]
| |
Wat zou wel een Plegmaticus zijn? Sommigen meenen wel, dat eene ijskoude ziel een eerst vereischte is, om een Phlegmaticus te wezen, en dat men slechts niet van phlegmatieke stukken ijs hoort spreken, omdat dit een pleonasme zijn zou. Het schijnt wel, dat men het phlegma voor geene goede hoedanigheid houdt; maar ware ik een Phlegmaticus, het zou mij geen leed doen; zulk een toch bereikt gewoonlijk hetzelfde doel, als een ander, maar uit andere beweegredenen, en al slaat hij eenen minder gewonen weg in, is het nog de vraag, of hij niet den naasten kiest? Als een Antiphlegmaticus achttien of twintig jaar oud is, dan vliegen hem allerlei, hem tot nog toe onbekende gedachten door het hoofd; dan waant hij vaak het eenig geluk der aarde in eenen staat gelegen, die de zijne niet is; hij spant alles in, om het gewenschte doel te bereiken, droomt van bruin en blond haar, soms zelfs van zwarte lokken en bruine oogen, lieftallige blik- | |
[pagina 168]
| |
ken, blankheid, rozegeur on maneschijn, in één woord: twee zielen gloênde aaneengesmeed is zijn wachtwoord, en hij is uitermate verblijd, als zijne stem eenen weêrklank, zijn hart een tweede hart, zijn oog een' engel, en hij een meisje heeft gevonden, op hetwelk hij verliefd is. De Phlegmaticus koestert ook, al is het wat later, eenige wenschen, en ook hij helt eenigzins naar dat andere geslacht over; ook hij vindt er veel liefs en aangenaams in, en ook hem komen vondels woorden in de gedachten; maar op dat beeld doordenkende, bedenkt hij tevens, dat, nadat het ijzer gloênde aaneen is gesmeed, zoodat het onwrikbaar aaneen is gehecht, hetzelve langzamerhand weder koud wordt, en herinnert zich vele menschen-geschiedenissen, daaraan gelijk; hij heeft gezien, dat menig een, die eene lieve vrouw had, toch met een zuur gezigt te koop liep, en dat alles, wat blinkt, geen goud is, en hij is niet vermetel genoeg, te denken, dat hij zulk een bekwaam stuurman is, om de boot van Hymen altoos tusschen de klippen door te doen zeilen, of bijtijds in eene goede haven te zullen wezen, als er een storm opkomt; zes weken zijn hem geen waarborg voor een menschenleven. Niettegenstaande dat alles, vindt hij den staat van eenen celibataire, althans als hij eenigzins op jaren is, een slecht vooruitzigt, en als dus de gelegenheid zich aanbiedt, om eene niet onteerende en goede partij te doen, zal hij zorgen op zijnen post te zijn; hij bereikt zijn doel, en is hij minder gelukkig | |
[pagina 169]
| |
dan een ander, die hemelsche dingen verwacht, en aardsche gevonden heeft? Iemand krijgt in den zin, om een Gesticht, en bepaaldelijk eene Bedelaars-kolonie, op te rigten, en roept daartoe de hulp van anderen in. Een ligt opgewonden mensch is opgetogen over de schoone vruchten, die hij zich van zulk eene Inrigting belooft; over den dank, dien duizenden hem zullen toebrengen; hij zal een weldoener der armen zijn, en de van God gegeven grond zal niet langer onnut en onbebouwd blijven liggen; deze neemt een aandeel. De Phlegmaticus overdenkt, met hoe veel tegenzin de meeste bedelaars zich de kolonisatie laten welgevallen; hoe weinig dank men voor opgedrongene liefdadigheden te wachten heeft; hoe arm Baron van dedem werd, ten gevolge zijner overdrevene liefde voor het provinciaal en algemeen welzijn; het is hem echter aangenaam, en hij vindt het nuttig, dat de bedelarij zooveel mogelijk worde tegengegaan, dat men trachte het luije volk, dat in niets doen de aangenaamste bezigheid vindt, aan werken te gewennen, en ook hij neemt een aandeel. - Een Phlegmaticus moge een onaangenaam wezen zijn voor hen, die altijd eerst handelen en dan denken, wier hart heviger slaat, wier slapen opzwellen, wier hoofd gloeit, bij honderde kleinigheden, die een' Phlegmaticus kalm en bedaard laten. Maar is deze daarom koud als ijs van ziel? De redenerende Phlegmaticus is geen ongevoelige; maar hij begrijpt, dat, indien men de eerste opwelling | |
[pagina 170]
| |
van het gevoel dadelijk moest volgen, de mensch geen verstand zou bezitten, omdat hij het niet noodig had, en hij aan het instinct, zoo als de dieren dat bezitten, genoeg zoude hebben. De vruchten van het phlegma zijn: weinig teleurstellingen, inzigt in de gevolgen, en een gerust leven. Aug. Stafford. |
|