Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1841(1840)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 267] [p. 267] Aan mijne zwaluwen. Lieve vogels! 'k zie u weêr: Welkom, gij getrouwen! Gij, die in mijn needrig huis Wel uw nest wilt bouwen! Ziet mij niet zoo angstig aan, 'k Zal uw rust niet storen; Gaat bij mij uw' ouden gang, Even als te voren. Weest mij welkom! 'k zie zoo graag Oude vrienden weder: 'k Zag u heden weêr voor 't eerst, Even vlug en teeder, En ik riep met luide vreugd Al mijn huisgenooten, Toonde hun mijn gasten aan, Die mijn vreugd vergrooten. [pagina 268] [p. 268] Zegt, waar zijt ge toch geweest, En zoo lang gebleven? In welk deel van 't wereldrond Sleet ge uw vrolijk leven? 't Werd u hier toch al te koud, Toen het loover dorde, En de zomerzon niet scheen En de herfstwind snorde. Doch nu 't barre jaargetij Weder is verdwenen, En de zomer weêr genaakt, Zijt ge meê verschenen; En als vroeger werd mijn dak Door u uitverkoren: Ja, bouwt hier uw nestje vrij, Niemand zal u storen. Tiert hier tot de herfst genaakt, Gij hebt niets te duchten; Tiert hier, tot naar warmer oord U de koû doet vlugten. Neemt dan uwe kindren meê, In mijn huis geboren; Maar komt met het schoon getij Weder, als te voren. Telkens, als ik u zie gaan, Als de koude nadert, [pagina 269] [p. 269] En de herfstwind, scherp en guur, Bosch en beemd ontbladert, Denk ik: zoo ook gaat de mensch Van deze aarde henen, Als des levens wintertijd Hem ook is verschenen. En hij trekt naar zaalger oord, Waar geen leed hem hindert, Waar geen onspoed, waar geen druk Zijn geluk vermindert: Daar, daar zal geen wrange traan Meer zijn oog ontvlieten, Daar, daar wacht hem zaligheid, Eindeloos genieten. Daarom, vogels! zult ge mij Immer welkom wezen; Daarom hebt gij in mijn huis Ook voor niets te vreezen; Daarom zal mij uwe komst Immer vreugd verwekken; Geef ik u mijn' heilgroet meê, Als 'k u zie vertrekken. F. Wijsman. Vorige Volgende