Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1841(1840)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 264] [p. 264] Overpeinzing van eenen Egyptenaar. Vaak heb ik een uurtje veil Ter beschouwing van den Nijl, Starende in het water: Aan zijn' vaak verzengden zoom Let ik op den snellen stroom En het golfgeklater. Onlangs sleurde een krokodil Uit het gindsche boschje stil 't Kind van Moorianen: Toen het rif slechts overschoot, Schreide 't dier om 's knaapjes dood Krokodillentranen. [pagina 265] [p. 265] Naar men zegt, bestaat er land, Waar de Nijl door slik en zand Zich geen' weg wil banen, Waar geen krokodillen zijn: Daar schreit vaak de mensch, in pijn, Krokodillentranen. Vangt de zon aan 's levens zoom Van een rijke tante of oom Langzaam aan te tanen, o Dan schreijen neef en nicht, Als hun hart voor weedom zwicht, Krokodillentranen. Valt een mand met vruchten om, Hoor hoe daar een jongensdrom Schreeuwt als bavianen; En in 't droevig ongeluk Schreijen ze om de koopvrouw druk Krokodillentranen. Als een koopman springen moet, 't Zij een klein of groot bankroet, In gebak of granen, Snikkend stort zijn concurrent, Is hij 't schreijen ook ontwend, Krokodillentranen. [pagina 266] [p. 266] Dragen jongeliên een maagd, Tanig, rimplig en bedaagd, Onder zwarte vanen, o Dan druppen in haar graf, Bitter dalen ze er in af, Krokodillentranen. Hoe getroost toch leeft de mensch, Die kan weenen naar zijn' wensch In de felste orkanen, Die, als 't hart gebroken wordt, Zonder zenuwtrekking stort Krokodillentranen! Aug. Stafford. Vorige Volgende