Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1841
(1840)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
Mengelingen. | |
[pagina 215]
| |
[pagina 217]
| |
Het Genootschap: Thalia, werd alhier in de maand April, 1837, opgerigt door eenige achtenswaardige Ingezetenen, die prijs stellen op de uitbreiding van Beschaving en Verlichting, en gaarne een gedeelte van hunnen tijd ten offer brengen wilden aan de bevordering van zoodanige openbare vermakelijkheden, waar het nuttige zoo zeer met het aangename wordt vereenigd. Ofschoon dan ook de Oprigters te kampen hadden met veelvuldige moeijelijkheden, die eene zoodanige onderneming vergezellen, of liever onafscheidelijk aan dezelve verbonden zijn, konden nogtans geene bezwaren, van welken aard ook, hen afschrikken, om het eenmaal genomen besluit, hetwelk zulk eene heilzame strekking bezat, krachtdadig voort te zetten, en alle gepaste middelen aan te wenden, ten einde het voorgestelde doel te bereiken. Om de noodige fondsen te erlangen, zoo tot het aankoopen van een geschikt | |
[pagina 218]
| |
erf, als tot het daarstellen van een doelmatig Gebouw, begreep men de welwillende tusschenkomst van de Ingezetenen dezer Volkplanting in het algemeen te moeten inroepen. Hiertoe werd eene Inteekening geopend, en aan allen, wier vermogen dit gedoogde, ter deelneming aangeboden. Niet te vergeefs was deze maatregel, zoodat binnen weinige dagen de Inschrijving als voltallig konde beschouwd worden. Lang duurde het echter, vóórdat het inmiddels benoemde Bestuur deszelfs pogingen, om een geschikt erf te verkrijgen, met een gelukkig gevolg bekroond zag; doch moest men daardoor eenige maanden werkeloos blijven, zoo had men op het einde de meeste redenen van tevredenheid, daar voorzeker het alstoen aangekochte terrein, zoo ten aanzien van deszelfs ligging, als met betrekking tot ruimte en veiligheid, volstrekt niets te wenschen overlaat. De Heer J.A. Voigt, Stads-Architect en Lid van het Genootschap, belastte zich nu met de constructie van het Gebouw, overeenkomstig de vooraf door hem, op verlangen van het Bestuur, ingediende teekening, bestek, voorwaarde en begrooting, naardien, in weêrwil van de genomene proef, om deze werkzaamheid bij Inschrijving aan te besteden, niemand zich daartoe had aangemeld. In de laatste helft van het jaar 1838, werd de eerste steen gelegd aan de grondslagen, welke het op te rigten Gebouw ondersteunen moesten, terwijl hetzelve in het daarop volgende jaar geheel werd voltooid. | |
[pagina 219]
| |
De pogingen, door het Bestuur intusschen in het werk gesteld, om eenige Actrices uit het Moederland te verkrijgen, evenmin als het aanzienlijk jaargeld en andere beduidende voordeelen, namens hetzelve Bestuur daartoe aangeboden, het gewenschte gevolg verkregen hebbende, scheen dit gemis het voorgestelde doel ten eenemale den bodem te zullen inslaan. Gelukkig evenwel, dat, na menigvuldig aangewende moeite hier te Lande, twee jonge Dames, in het Moederland geboren, doch sedert eenige jaren, met haren vader, zich in deze Kolonie bevindende, het voorstel omhelsden, om Thalia's Leden de behulpzame hand te bieden. Hierdoor zag men de gelegenheid ontstaan, om den werkkring te ontsluiten. Vooraf echter wilde het Bestuur omtrent de voortdurende deelneming der Ingezetenen de vereischte verzekering erlangen; vandaar, dat allen, die genegen mogten zijn, om, gedurende de tien eerste Voorstellingen, zich van vaste zitplaatsen te voorzien, uitgenoodigd werden, om, op eenen bepaalden dag, bij den Secretaris des Genootschaps te dien einde zich aan te melden. Het gevolg hiervan overtrof de verwachtingen van het Bestuur, daar de bedoelde dag naauwelijks was aangebroken, toen een ieder, van alle standen en rangen, zich beijverde, om van de levendigste belangstelling te doen blijken, terwijl binnen zeer weinige uren over al de zitplaatsen werd beschikt. Op den 20sten Januarij dezes jaars, werd het Tooneel geopend door de voorstelling van het Tooneelspel, | |
[pagina 220]
| |
de Oostindiënvaarder, van arresto, gevolgd door het bekende Blijspel, met zang, het kamertje van een Waschmeisje. Talrijk was het getal aanschouwers, en eenparig de getuigenis, dat de voordragt in het algemeen veel beter was geweest, dan men zich had durven beloven van een Gezelschap van liefhebbers, van welke de meeste nog nimmer de zoo moeijelijke Tooneelkunst praktikaal hadden beoefend. Deze getuigenis was voorzeker geene ijdele woordenpraal; de uitdrukkingen en ontboezemingen, die van alle kanten stroomden, waren geene klanken zonder beteekenis: getuigen daarvan de aanzienlijke geschenken, welke door de geachte Ingezetenen dezer plaats aangeboden werden aan de Dames, die, ofschoon voor het eerst zich in het openbaar vertoond hebbende, zoo veel tot de gelukkige voorstelling hadden bijgedragen; - getuige tevens de Inteekening, welke de inboorlingen van Paramaribo bepaaldelijk openden, door middel waarvan zij, onlangs, aan het Tooneelgenootschap zelf dat alles hebben geschonken, hetwelk tot eene volkomene verlichting van het Gebouw eenigzins noodig konde geacht worden. Deze ongemeene blijken van goedkeuring en van deelneming moesten noodwendig strekken, om de Leden dezes Genootschaps op de krachtigste wijze aan te moedigen en op te wekken, en wij voor ons durven dan ook de getuigenis afleggen, dat deze Leden zich de betoonde belangstelling bij aanhoudendheid waardig maken. | |
[pagina 221]
| |
Iedere maand heeft er ééne Vertooning plaats, zoodat de Leden, die onderscheidene betrekkingen in de maatschappij bekleeden, zonder aan hunne verpligtingen deswege eenigermate te kort te komen, de belangen des Genootschaps behartigen kunnen. Bij voortduring mag het Genootschap op eene talrijke Vergadering bogen, zoodat men, in weêrwil van den ruimen omtrek der Zaal, bestemd voor de aanschouwers, welke in het geheel 700 personen bevatten kan, over het gebrek aan zitplaatsen hoort klagen. Mogt het Genootschap zich te beklagen hebben over het verlies van eene der Dames, die tot hier toe hetzelve hebben bijgestaan, zoo voeden wij de hoop, dat de toetreding van twee andere weldra dat verlies zal vergoeden, en dat ook andere Dames opgewekt zullen worden, hare gaven aan Thalia's Tempel toe te wijden. Het plaatje, hetwelk dezen Jaargang van den Surinaamschen Almanak versiert, verbeeldt het Gebouw van het onderwerpelijke Tooneelgenootschap; de vriendelijke medewerkzaamheid van den Heer. J.A. Voigt, Bouwmeester van hetzelve, heeft ons in het bezit daarvan gesteld; bij herhaling betuigen wij ZijnEd. daarvoor onzen welmeenenden dank. Wij besluiten deze bijdrage met den hartelijken wensch, dat de Leden van het Tooneelgenootschap met den reeds betoonden ijver, lust en opgewektheid het ingeslagen spoor mogen blijven bewandelen, opdat het voorgestelde doel bereikt worde, en | |
[pagina 222]
| |
deze Vereeniging niet slechts strekke tot het opleveren van eenige uren van ras voorbijgaande vermakelijkheid, maar tot wezenlijke bevordering van ware Verlichting en Beschaving.
Paramaribo, 1 October, 1840. |
|