| |
| |
| |
Publicatie
van den 27sten Julij, 1840, inhoudende verordeningen ten aanzien van personen, welke uit de Kolonie vertrekken willen, alsmede betrekkelijk de oppositiën, welke tegen dusdanig vertrek mogten worden ingesteld.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen, dat, zoo ten aanzien der aankondiging van voorgenomen vertrek uit de Kolonie Suriname, als betrekkelijk de oppositiën daartegen, eenige nadere voorzieningen worden vereischt.
Willende alsnu daarin voorzien.
Zoo is het, dat Wij, den Kolonialen Raad gehoord in deszelfs Vergadering van den 10den Julij, ll., hebben goedgevonden en verstaan, zoo als Wij goedvinden en verstaan bij deze:
| |
| |
| |
Artikel 1.
Het is niemand geoorloofd, uit de Kolonie Suriname te vertrekken, zonder daartoe van den Gouverneur-Generaal eene Pas te hebben verkregen.
| |
Art. 2.
De Schipper of Gezagvoerder van het schip of vaartuig, waarmede uit de Kolonie iemand is weggevoerd, die niet van eene behoorlijke Pas is voorzien, is, behalve tot de daarop gestelde boete bij Art. 57 van het Reglement op de Scheepvaart (Publicatie van 1 Februarij, 1831, Gouvernements-Blad No. 3), ook gehouden en aansprakelijk voor al de schulden van den dusdanig weggevoerden persoon.
Ieder ander, die tot zoodanige wegvoering behulpzaam is geweest, is insgelijks voor het geheel aansprakelijk voor al de schulden des weggevoerden.
| |
Art. 3.
Ieder, zonder uitzondering, die zes weken achtereenvolgend in Suriname heeft vertoefd, en voornemens is van daar te vertrekken, is verpligt, hetzij persoonlijk, hetzij behoorlijk vertegenwoordigd, daarvan aanteekening te doen ter Gouvernements-Secretarij, in het daartoe aldaar voorhanden zijnde Register. De voor- en geslachtnamen en de woonplaats des vertrekkens-gezinden moeten daarbij duidelijk worden vermeld.
| |
| |
Wanneer dezelve niet te Paramaribo woonachtig is, moet bij zijne aanteekening tevens een Regterlijk domicilium aldaar worden aangewezen.
Personen, welke binnen de zes weken na hunne aankomst weêr vertrekken, zullen gehouden zijn, de Passen, waarmede zij zijn aangekomen, door den Gouvernements-Secretaris te doen afteekenen.
| |
Art. 4.
De bepaling van het voorgaande Artikel is nogtans niet verbindend voor Schippers en schepelingen, bedoeld bij Art. 8 van het Reglement omtrent het Burgerregt. (Publ. van 25 Julij, 1831, Gouvernements-Blad No. 13.)
Op Koopvaardij-Schippers blijft van toepassing het bepaalde bij Art. 46 van het Reglement op het Havenen. (Publ. van 7/16 October, 1828, Gouvernements-Blad No. 14.)
| |
Art. 5.
De aanteekening tot vertrek, volgens Art. 3, wordt, door den Gouvernements-Secretaris, ten spoedigste bij Advertentiën in vier achtereenvolgende Koloniale Dagbladen bekend gemaakt, waarvan echter de Advertentiekosten door de belanghebbenden bij het doen dier aanteekening moeten voldaan worden.
| |
Art. 6.
Ieder, die eenige vordering heeft ten laste derge- | |
| |
nen, wier voornemen tot vertrek is aangekondigd, en die bevoegd waren verbindtenissen aan te gaan, is geregtigd, uiterlijk 14 vrije dagen na de dagteekening van het Dagblad, waarin de Advertentie ten vierden male is verschenen, zich tegen het vertrek te opposeren.
Het Openbaar Ministerie echter is ook daarna, onverminderd andere, krachtens de Wet aan te wenden middelen, nog tot oppositie geregtigd ter zake van overtredingen, waaraan de vertrekkens-gezinde zich na de verschijning van dien termijn mogt hebben schuldig gemaakt, of welke, hoezeer vroeger door hem begaan, echter na die verschijning eerst ter kennis van hetzelve mogten komen.
| |
Art. 7.
De oppositie geschiedt ter Gouvernements-Secretarij bij eene Akte, in duplo aldaar in te leveren, welke gedagteekend en door den opposant onderteekend moet zijn, en voorts moet behelzen, alles voluit geschreven:
a. | De voor- en geslachtnamen van den opposant. |
b. | Vermelding zijner woonplaats. |
c. | Omschrijving van den aard, en, in de daarvoor vatbare gevallen, van de hoegrootheid zijner vordering. - En, |
d. | Wanneer de opposant niet te Paramaribo woonachtig is, aanwijzing van een Regterlijk domicilium aldaar. |
| |
| |
| |
Art. 8.
Wanneer er oppositie is gedaan, wordt de Pas niet afgegeven, dan nadat de opposant van zijne oppositie zal hebben afgezien, of op beteekening aan den Gouvernements-Secretaris van een Vonnis, in kracht van gewijsde gegaan, of, niettegenstaande hooger beroep, executabel verklaard, waarbij de oppositie is afgedaan.
In geen geval nogtans wordt de Pas uitgereikt, vóórdat het schip, waarmede degene, voor wien de Pas is aangevraagd, wil vertrekken, zal zijn uitgeklaard.
| |
Art. 9.
De Advertentiën, bij Art. 5 bevolen, zijn, ter erlanging van eene Pas, niet langer geldig, dan gedurende den tijd van twaalf weken na de dagteekening van het Dagblad, waarin de Advertentie ten vierden male is verschenen, zoodanig, dat degene, die langer in deze Kolonie vertoeft, verpligt is, ter verkrijging van eene Pas, op nieuws, in voege als bij Art. 3 bepaald, zijn voornemen tot vertrek aan te teekenen.
| |
Art. 10.
Binnen 24 uren na het indienen eener oppositie, wordt het duplicaat derzelve, door den Gouvernements-Secretaris voor gezien geteekend, aan den geoppo- | |
| |
seerde, te diens huize of aan deszelfs Regterlijk domicilium, toegezonden.
| |
Art. 11.
Wanneer evenwel de oppositie is gedaan door eenen Lands-Ambtenaar, of door iemand, in qualiteit als Voogd, Toezienden Voogd, Kurator of Sequester, zal de toezending der Akte-oppositie aan den geopposeerde 24 uren, en ingevalle een Zon- of Feestdag tusschenbeide valt, tweemaal 24 uren kunnen worden vertraagd.
| |
Art. 12.
De Gouvernementsbode, of zoodanig ander beëedigd Ambtenaar, als door den Gouvernements-Secretaris met de overbrenging der Akte-oppositie wordt belast, levert van zijne verrigting binnen 24 uren aan den Gouvernements-Secretaris schriftelijk verslag in, met vermelding daarbij, aan wien hij de Akte-oppositie heeft overhandigd.
| |
Art. 13.
De geopposeerde heeft het regt, na ontvangst der Akte-oppositie, den opposant voor den Regter te roepen, om de oppositie te justificeren, of dezelve, als kwalijk en ten onregte gedaan, kost- en schadeloos, of ook onder cautie, te zien afdoen.
Zoo lang de geopposeerde bij de oppositie berust, is de opposant niet bevoegd te procederen, om dezelve van waarde te doen verklaren.
| |
| |
| |
Art. 14.
Wanneer men ter zake van Burgerlijke vorderingen, ontstaan gedurende den bij Art. 6 vastgestelden termijn van 14 dagen, van de bevoegdheid tot oppositie geen gebruik mogt hebben gemaakt, is men alsnog geregtigd, wegens zoodanige vorderingen, alsook ter zake van die, welke ontstaan zijn na de verschijning van den zoo even vermelden termijn, degenen, wier voornemen tot vertrek is aangekondigd, - mits de Advertentiën, ingevolge Art. 9, niet hebben opgehouden geldig te zijn, - voor den Regter te roepen, om veroordeeld te worden, des noods bij dadelijken lijfsdwang, tot het stellen van cautie.
Wanneer de eischer niet te Paramaribo woonachtig is, is hij verpligt, bij zijn exploict van dagvaarding, aanwijzing van een Regterlijk domicilium aldaar te doen.
| |
Art. 15.
Aan de Regtsmiddelen, bij het voorgaande Artikel aangeduid, zijn ook onderworpen degenen, die bij Art. 4 zijn genoemd, behoudens het bepaalde bij Art. 45 en 49 van het Reglement op het Havenen (Publicatie van 7/16 October, 1828, Gouvernements-Blad No. 14), en bij Art. 50 en 61 van het Reglement op de Scheepvaart. (Publicatie van 1 Februarij, 1831, Gouvernements-Blad No. 3.)
| |
Art. 16.
De beslissing over de geldigheid der oppositiën, of
| |
| |
betrekkelijk cautiën, onverschillig welke de aard of hoegrootheid der principale vordering zij, is opgedragen aan de Commissie uit het Geregtshof tot de Kleine Zaken, behoudens beroep op het Geregtshof.
Deze beslissing brengt geen nadeel toe aan de zaak ten principale.
| |
Art. 17.
Deze beslissing is, gedurende de vacantie van de Commissie voornoemd, opgedragen aan Commissarissen uit het Geregtshof, belast met de spoed vereischende Zaken, gedurende de vacantie, insgelijks behoudens beroep op het Geregtshof.
| |
Art. 18.
Indien nogtans, in het geval, bij het voorgaande Artikel voorzien, de eene partij aanmerkelijk mogt kunnen benadeeld worden, wanneer de veroordeeld wordende tegenpartij in hooger beroep kwam, met tot voortzetting van dat beroep het einde van 's Geregtshofs vacantie te moeten afwachten, kunnen Commissarissen, belast met de spoed vereischende Zaken, gedurende de vacantie, indien het geëischt is, - de hoegrootheid der vordering, het min of meer twijfelachtige omtrent derzelver liquiditeit, en de omstandigheden der partijen in aanmerking nemende, hunne uitspraak verklaren te zijn executabel, niettegenstaande hooger beroep.
| |
| |
| |
Art. 19.
In de gevallen, bij Art. 14 en 15 voorzien, heeft de Commissie uit het Geregtshof tot de Kleine Zaken, zoowel als Commissarissen, gedurende de vacantie, de bevoegdheid, om derzelver uitspraak, niettegenstaande hooger beroep of verzet, zelfs op de minuut, executabel te verklaren.
| |
Art. 20.
Wanneer evenwel de Pas, overeenkomstig het laatste lid van Art. 8, nog niet is afgegeven, waarvan de Exploicteur, op zijne verantwoordelijkheid, zich zal hebben te vergewissen, - of indien dezelve, afgegeven zijnde, den Exploicteur wordt ter hand gesteld, - in beide gevallen, zal de lijfsdwang niet worden ten uitvoer gelegd, maar het Vonnis, - en, in het laatste geval, met gelijktijdige teruggifte van de Pas, - aan den Gouvernements-Secretaris worden beteekend, des noods voorloopig vertoond, en dit te gelijken einde, als ware binnen den bij Art. 6 bepaalden termijn oppositie gedaan.
Bij de Akte van beteekening aan den Gouvernements-Secretaris moet afschrift worden gevoegd van de Akte, waarbij het Vonnis aan den veroordeelde is beteekend, zonder hetwelk de beteekening aan den Gouvernements-Secretaris van geene waarde zal zijn.
Indien het Vonnis ten voordeele van den eischer bij verstek is gewezen, moet hetzelve, uiterlijk den
| |
| |
tweeden dag na de uitspraak, aan den veroordeelde zijn beteekend; bij gebreke waarvan, de kracht van hetzelve zal zijn vervallen.
| |
Art. 21.
Ten aanzien der dagvaardingen zijn van toepassing Art. 15, 16, 17, eerste lid, en 18 van het Reglement voor de Regtbank van Kleine Zaken.
In alle zoodanige gevallen, waarin een Regterlijk domicilium te Paramaribo is aangewezen, behoeft slechts zoodanige termijn te worden in acht genomen, als gevorderd zoude zijn, wanneer de belanghebbenden aan het door hen gekozen domicilium woonachtig waren.
| |
Art. 22.
Alle oppositiën ter zake van Burgerlijke Regtsvordering, zoo ook ter zake van publieke aktiën, waarop geene lijfstraf kan volgen, moeten worden afgedaan, indien de geopposeerde behoorlijke cautie stelt, om zich in Regten te doen vertegenwoordigen en aan het gewijsde te voldoen.
| |
Art. 23.
De cautie kan geheellijk personeel zijn:
Indien de geopposeerde, of, in de gevallen, bij Art. 14 en 15 voorzien, de gedaagde zelf vast goed binnen de Kolonie bezit, zelfs, wanneer hetzelve is belast, doch desniettemin genoegzame zekerheid voor
| |
| |
des opposants of eischers vordering oplevert, kan ook dit als cautie voor het gewijsde worden aangewezen.
De beoordeeling der cautie is, des noods, aan den Regter overgelaten.
| |
Art. 24.
Ingeval nogtans een geopposeerde aantoont, uit hoofde van ziekelijkheid uit de Kolonie te moeten vertrekken, en, schoon geen bewijs van volstrekt onvermogen overleggende, onder aanbod, des noods afleggen van eede, verklaart, niet in staat te zijn tot het stellen van cautie, is de Regter bevoegd, om de oppositie ook zonder cautie af te doen.
De Regter verleent aan de bewijzen van des geopposeerden ziekelijkheid, en der noodzakelijkheid van deszelfs vertrek, zoodanig geloof, als hij in gemoede oordeelt te mogen doen, daarbij zijne kennis van des geopposeerden leefwijze, - en, bij de beoordeeling van des geopposeerden onvermogen, zijne kennis van deszelfs omstandigheden en betrekkingen te baat nemende.
De bepalingen van dit Artikel zijn niet van toepassing op de gevallen, bij Art. 14 en 15 bedoeld.
| |
Art. 25.
Na summier verhoor van partijen ten beteekenden dage, bepaalt de Regter den dag en het uur, waarop zijne uitspraak zal volgen.
Wanneer eene exceptie wordt voorgesteld, is de
| |
| |
Regter bevoegd, om, alvorens daarover uitspraak te doen, te bevelen, dat partijen, ook over de oppositie of cautie, hunne belangen voordragen, ten einde over een en ander bij een en hetzelfde Vonnis te worden beslist.
De uitspraak moet altoos uiterlijk eene week na het verhoor plaats hebben, indien het belang van partijen, naar 's Regters oordeel, dezelve niet vroeger of zelfs onmiddellijk vordert.
| |
Art. 26.
De Regter is evenwel bevoegd, om, ten beteekenden Regtsdage, wanneer eene der partijen het, ter oplossing van afdoende bijzonderheden, verzoekt, en hij het noodig acht, uitstel te verleenen, en eenen naderen Regtsdag te bepalen, waarop partijen hare belangen zullen voordragen.
In zoodanig geval kan de Regter ook bevelen, dat de stukken, waarvan partijen zich bedienen, intusschen ter wederzijdsche kennisneming ter Griffie worden gedeponeerd.
| |
Art. 27.
Indien de geopposeerde, of, in de gevallen, bij Art. 14 en 15 bedoeld, de eischer ten beteekenden Regtsdage niet verschijnt, zal er verstek tegen hem verleend worden, en de opposant of gedaagde van de instantie worden ontslagen, met verwijzing van den geopposeerde of eischer in de kosten. In dit
| |
| |
geval zal er geen verzet mogen plaats hebben; maar zal de geopposeerde of eischer den aanleg op nieuws kunnen beginnen, na voorafgaande betaling der kosten van het verstek.
| |
Art. 28.
Indien de opposant niet verschijnt, zal er tegen hem verstek verleend, en de conclusiën van den geopposeerde toegewezen worden.
Indien in de gevallen, bij Art. 14 en 15 voorzien, de gedaagde niet verschijnt, zal hetzelfde plaats hebben, ten ware des eischers conclusiën den Regter onregtmatig of ongegrond voorkomen.
| |
Art. 29.
In geval van veroordeeling bij verstek, volgens het voorgaande Artikel, zal de opposant of gedaagde daartegen verzet mogen doen, uiterlijk drie vrije dagen na den dag, waarop hem het Vonnis zal zijn beteekend.
Dit verzet geschiedt bij eene voor den Griffier daarvan af te leggen verklaring, welke tevens de aangifte ter dagvaarding moet behelzen, waarop het bevel ter dagvaarding, in den vorm, als bij het Reglement voor de Regtbank van Kleine Zaken voorgeschreven, wordt verleend.
De tegenpartij is geregtigd, bij request, vervroeging van den Regtsdag te verzoeken, waarop door den Regter, die het bevel ter dagvaarding heeft verleend, naar gelang van omstandigheden wordt beslist.
| |
| |
| |
Art. 30.
Wanneer het verzet binnen den bij het voorgaande Artikel aangewezen termijn niet heeft plaats gehad, is het Vonnis in kracht van gewijsde gegaan, en wordt daarvan door den Griffier, op aanvraag der belanghebbende partij, op vertoon der Akte van beteekening, onder de minuut - en onder de afgegeven expeditie - van het Vonnis aanteekening gedaan.
| |
Art. 31.
De bij verzet opgekomene partij, die zich andermaal bij verstek laat vonnissen, zal niet meer ontvangen worden tot het doen van een nieuw verzet.
| |
Art. 32.
Van de veroordeelingen bij verstek valt geen hooger beroep; doch indien, in het geval, bij het tweede lid van Art. 28 voorzien, de oorspronkelijke eischer van het Vonnis in hooger beroep komt, zal de gedaagde, zelfs wanneer de eischer van het hooger beroep weder afziet, al zijne verdedigingen insgelijks in het hooger beroep kunnen doen gelden, zonder van het middel van verzet in eersten aanleg meer te kunnen gebruik maken.
| |
Art. 33.
Het hooger beroep geschiedt uiterlijk drie vrije dagen na den dag der uitspraak van het Vonnis, bij
| |
| |
eene voor den Griffier van den eersten Regter daarvan af te leggen verklaring, welke tevens de aangifte ter dagvaarding moet behelzen, en waarop het bevel ter dagvaarding, in den vorm, als bij het Reglement voor de Regtbank van Kleine Zaken voorgeschreven, door den President van het Geregtshof wordt verleend.
De slotbepaling van Art. 29 is ten deze van toepassing, ten zij het beroep plaats hebbe gedurende de vacantie van het Geregtshof.
| |
Art. 34.
Wanneer het beroep binnen den bij het voorgaande Artikel aangewezen' termijn niet heeft plaats gehad, is het Vonnis in kracht van gewijsde gegaan, en wordt daarvan, op aanvraag der belanghebbende partij, door den Griffier aanteekening gedaan onder de expeditie van het Vonnis.
| |
Art. 35.
Indien het beroep plaats heeft, kan de wederpartij van hare zijde, zelfs zonder de bij Art. 33 voorgeschrevene verklaring te hebben afgelegd, insgelijks al hare bezwaren tegen het Vonnis in het hooger beroep aanvoeren, ook dan, wanneer de appellant van het hooger beroep weder afziet.
| |
Art. 36.
Indien de appellant ten beteekenden Regtsdage niet
| |
| |
verschijnt, zal er verstek tegen hem worden verleend, en het Vonnis worden bekrachtigd, met verwijzing van den appellant in de kosten.
Indien echter ook de geïntimeerde tegen het Vonnis bezwaren mogt aanvoeren, zullen ook daaromtrent des geïntimeerden conclusiën worden toegewezen, ten ware zij het Geregtshof onregtmatig of ongegrond voorkomen.
| |
Art. 37.
Indien de geïntimeerde niet verschijnt, zal er tegen hem verstek verleend, en des appellants conclusiën toegewezen worden, ten ware zij den Regter onregtmatig of ongegrond voorkomen.
| |
Art. 38.
Wanneer in de gevallen, bij het tweede lid van Art. 36 en bij Art. 37 voorzien, des geïntimeerden of des appellants conclusiën bij verstek zijn toegewezen, is de veroordeelde geregtigd, daartegen bij verzet op te komen, binnen gelijken termijn, en op de wijze, als bij het eerste en tweede lid van Art. 29 is voorgeschreven, en zijn de bepalingen van het laatste lid van dat Artikel en van Art. 30 en 31 van toepassing.
| |
Art. 39.
Indien de eerste Regter eene exceptie heeft toegelaten, en deze uitspraak wordt te niet gedaan, zal,
| |
| |
ten aanzien der oppositie of cautie, geene verwijzing plaats hebben, maar daarover tevens door het Geregtshof worden beslist.
Het Hof is bevoegd, om, na partijen op de exceptie te hebben gehoord, haar te bevelen, terstond derzelver belangen op de zaak zelve voor te dragen.
| |
Art. 40.
De Commissie uit het Geregtshof tot de Kleine Zaken, en Commissarissen, belast met de spoed vereischende Zaken, gedurende de vacantie, wijzen in het hoogste ressort, in gevalle partijen verklaard hebben van het hooger beroep af te zien, behoudens de verpligting dergenen, die eigenmagtig van het hooger beroep niet mogen afzien, om vooraf de daartoe vereischte magtiging van de bevoegde Authoriteit te erlangen.
| |
Art. 41.
Het Geregtshof oordeelt in eersten aanleg en in het hoogste ressort, wanneer partijen de Regtsmagt van hetzelve raauwelijk te dien einde inroepen.
| |
Art. 42.
Met afwijking van de bepaling, bij Art. 5 van het Reglement voor de Regtbank van Kleine Zaken, zijn partijen, - met uitzondering nogtans van den
| |
| |
Lande, met de waarneming van welks belangen bepaalde Ambtenaren zijn belast, - verpligt, zich van Praktizijns, bij het Geregtshof toegelaten, te bedienen, behoudens de bevoegdheid aan den Regter, om partijen zelve te hooren, zoo als ook haar te vergunnen, om zelve hare belangen voor te dragen.
| |
Art. 43.
De veranderingen, bij deze Wet aan de bestaande Regtspleging toegebragt, zijn eeniglijk en uitsluitend van toepassing op de gevallen, in dezelve vermeld.
| |
Art. 44.
Door vorenstaande bepalingen wordt geene verandering toegebragt aan de Regtsmiddelen, welke ter zake van schuldvorderingen tegen vreemdelingen zijn veroorloofd. Nogtans zullen ingezetenen en tijdelijke ingezetenen, bij § e van Art. 6 en bij Art. 13 van het Reglement op het Burgerregt bedoeld, voortaan deelen in de voorregten, welke burgers, krachtens § e en f van Art. 2 van hetzelve Reglement, genieten.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gewone wijze worden gepubliceerd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
| |
| |
Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 27sten Julij, 1840, het zevenentwintigste jaar van Zijner Majesteits Regering.
De Gouverneur-Generaal voornoemd,
J.C. RIJK.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER.
Gepubliceerd te zelfden dage.
De Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER.
|
|