Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1840(1839)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 221] [p. 221] Bij eene beek. Beekje, dat met lieflijk ruischen Langs uwe oevers voorwaarts glijdt! Menig uur heb ik gesleten Aan uw' boord, van zorg bevrijd. Menigmaal zat ik verloren In gedachten aan uw' zoom, En genoot daar reine weelde, Droomde meengen zaalgen droom. 'k Zat daar, als met lieflijk suizen De avondwind het loof bewoog, En uw golfjes meer deed rimplen, Sneller aan mijn' blik onttoog. Als de maan van 's hemels bogen, Gansch omringd door 't starrenheer, Op uw' vloed haar beeld deed wieglen, Of zich spiegelde in het meer. [pagina 222] [p. 222] Als dan niets de stilte stoorde, Dan het murmlen van uw' vliet, En, in 't loof der eikenboomen, Filomeele's teeder lied, En 't gerinkel van de bellen, Als, bij zachten avondgloed, Zich de herder van 't gebergte Met zijn kudde huiswaarts spoedt. Dan, aan uwen boord gezeten, Dronk ik weeldeteugen in, En welk leed mij ook mogt kwellen, Toch was ik verheugd van zin. Dan gedacht ik aan 't verleden; Dan loeg mij de toekomst aan, En ik bouwde luchtkasteelen, Bij het weiflend licht der maan. Dan, bedwelmd door zoo veel weelde Was mij alles zaligheid; Iedre bloem en ieder grashalm Sprak mij van Gods majesteit. In hetgeen mijne oogen zagen Hoorde ik zijne heilge stem, En het harte sloeg mij hoorbaar, Daar het zich verhief tot Hem. En ik sloeg den blik naar boven Naar het maatloos starrenheer, [pagina 223] [p. 223] En mijn oog zocht door te dringen Tot in zaalger, reiner spheer. 'k Zocht Gods zetel daar te ontdekken, Wanend de aarde ontvoerd te zijn; Maar 'k ontwaakte uit mijn bedwelming: Alles, alles was slechts schijn. Zalige uren, aan deez' oever In verrukking doorgebragt! o Met welk een reine weelde Wordt gij steeds door mij herdacht! Neen, ik zal u nooit vergeten, Uren van begoocheling! Even dierbaar als gij zelve, Blijft mij uw herinnering. Daarom zijt ook gij mij heilig, Beekje, dat zoo zachtkens vliet! Niets gelijkt toch aan den wellust, Dien gij aan mijn harte biedt. Menig een, 't gewoel ontvloden, Zett' zich aan uw' stillen boord; Slijte daar genoeglijke uren; Denke en mijmere ongestoord! En gij, stroom mijns aardschen levens! Vloei ook gij zoo rustig voort; Word door geenen fellen stormwind In uw' stillen loop gestoord! [pagina 224] [p. 224] Vloei steeds voort langs rozendreven, En voer mij, verrukt van zin, Aan het einde van uw loopbaan, Eens ter zaalge haven in! Amsterdam. F. Wijsman. Vorige Volgende