Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1840(1839)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] De pelgrimstogt. Moede en afgemat van 't reizen, Hijgt de pelgrim naar de rust, En begroet met reine vreugde Reeds de Vaderlandsche kust, En van uit der oudren woning Wenkt hem reeds het vriendlijk licht, Daar, na weinige oogenblikken, Hij aan 't ouderharte ligt. Zoo, zoo wordt ook door ons menschen 's Levens pelgrimstogt volbragt; Zoo ook spoeden we ons naar de oorden, Waar eene eeuwge vreugde ons wacht; Zoo gaan wij de kronkelpaden Van deze immer wisslende aard'; Maar ons doelwit ligt hierboven: 's Levens reis gaat Hemelwaart. [pagina 215] [p. 215] Ja, een reis is slechts ons leven Naar het Vaderland der rust; Na de moeiten dezer aarde, Landen we aan een zaalge kust. Dáár, dáár is de Vaderwoning; Dáár is 't God, die ons verbeidt; Dáár genieten wij de vreugde, Aan den vrome toegezeid. Zalig hij, die, zonder vreezen, Aan dien heilgen oever landt; Die 't geweten niet voelt kloppen, Als hij voet zet op het strand. Zalig hij, die, bij zijn nadring, Met gejuich wordt ingehaald; Wien het licht uit 's Vaders woning Vriendlijk reeds van ver bestraalt. Komt, o komt dan, togtgenooten! Moedig onze reis volbragt; Spoeden wij ons zonder struiklen; Boven worden wij gewacht. Weldra nadren wij die oorden, Landen aan dat heilig strand; Daar zijn wij geen vreemdelingen; Daar zijn wij in 't Vaderland. Hebben we onze pelgrimsreize Dan volbragt met roem en eer, [pagina 216] [p. 216] Voor den eeuwgen Hemelvader Knielen wij dan dankend neêr. Dan verzinken we in verrukking, Daar zijn woord ons 't hart verheugt: ‘o Gij goeden, gij getrouwen! Komt, gaat in in de eeuwge vreugd!’ Amsterdam. F. Wijsman. Vorige Volgende