| |
| |
| |
Het panfluitje.
Wie kent de schoone zevenfluit
Van Pan den Boksvoet niet,
Waar men de jongens van Krispijn
En hij, die 't nimmer heeft gehoord,
Hoe Pan die fluit verkreeg,
Verneme door mijn' zwakken zang,
Wat hem de faam verzweeg.
Een lieve maagd ontmoette Pan
Haar schoon verspreidde een' gloed in 't hart,
| |
| |
Zij heette Syrinx, was een Nimf,
Verwekt bij Ladon, een rivier,
Die ge in Arkaadje vindt.
Hoe 't mooglijk is, is me onbekend,
'k Beken het rond en vrij;
Want de overoude gulle tijd
Maar dit toch weet ik bijna vast,
Dat in zoo'n vreemd geval
Niet iemand ligt als kraamheer mij
De maagd behaagde wonderwel;
Pan vindt haar lief en goed,
En aklig is het denkbeeld hem,
Dat hij haast scheiden moet.
't Ging vlug; van top tot teen verliefd,
Meent reeds de goede Pan,
Dat, zonder Syrinx, hij volstrekt
Rondborstig en opregt van aard,
Lag 't hart hem in den mond;
Hij smoorde zijnen hartstogt niet,
Maar zeide 't haar terstond.
| |
| |
En declareerde taamlijk breed,
En bad de Nimf om wedermin,
Om balsem voor zijn smart.
Zij hoorde hem met aandacht aan,
Hij zag haar teeder, smeekend aan;
Maar zij werd rood, noch bleek.
Maar toen ten laatste Pan haar hand
En de armen om haar' hals wou slaan,
Nam 't meisje, dood verschrikt, de vlugt,
En riep om hulp door 't woud,
Maar hoorde slechts den stap van Pan,
Want zij mogt loopen als een haas,
Dus steeds in snellen draf,
Hij liep, zoo hard zijn bokkenpoot
Hem slechts permissie gaf.
Maar plotsling stuit haar de rivier,
En angstig zag zij om zich heen,
| |
| |
Waar' nu de Ladon knap geweest,
Dan hadd' zij 't kind gestild,
En over 't natte moederlijf
Maar neen, zij stroomde rustig voort,
Die ze onverschillig aan haar' zoom
Intusschen had de ruige Pan
En achtte zijne draafpartij
Tienvoudig reeds betaald.
Hij strekte beî zijne armen uit,
Maar voelde, in stede van een Nimf,
Door doornen zich gewond.
Want Pa Jupijn had zijne telg
En Syrinx in een' rozestruik
Pan voelde naar zijn blaauwe scheen,
Aan zijn herschapen zielsvoogdes,
| |
| |
Van den geliefden rozestruik
En maakte er 't fluitje van, dat hij
|
|