Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1840
(1839)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||
Mengelingen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||
Niets onderhoudt zoo zeer het vertrouwen van de Leden eener Maatschappij in de Bestuurders derzelve, dan de openhartige mededeeling van zaken; vanhier, dat vroeger door het Bestuur van het Departement Paramaribo, der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, om de twee jaren, een opzettelijk Verslag gedaan werd, zoo van de werkzaamheden, gedurende het afgeloopene tijdvak verrigt, als van den staat des Departements, met betrekking tot deszelfs Leden en geldmiddelen. Door eenen zamenloop van onderscheidene omstandigheden, van den goeden wil des Bestuurs volstrekt onafhankelijk, is dit Verslag, met betrekking tot de werkzaamheden, sedert eenige jaren achterwege gebleven; het is uit dien hoofde, dat, bij de beraadslagingen omtrent de onderwerpen, die het Mengelwerk van dezen Jaargang zouden zamenstellen, bij het Bestuur besloten is, om deze leemte zoo veel doenlijk aan te vullen, en alzoo den Leden aan te bieden: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||
Een beknopt Verslag van de werkzaamheden en den staat des Departements Paramaribo, der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, van Maart, 1832, tot Augustus, 1839.Denzelfden regel volgende, waarnaar onze voorgangeren te werk gingen, verdeelen wij de werkzaamheden in de zoodanige, welke behooren tot onze maandelijksche Vergaderingen, en in de zoodanige, welke in meer onmiddellijk verband staan met het groote doel der Maatschappij. Ook in het aangewezene tijdvak hebben verscheidene Leden zich beijverd, om, door middel van hunne geestvruchten, de belangstelling van anderen in onze maandelijksche Bijeenkomsten te verlevendigen. Bijdragen, ofschoon onderscheiden in aard en strekking, hebben onze aandacht aangenaam en nuttig onderhouden, daar zij opgesteld waren met het doel, om Beschaving en Verlichting te bevorderen, Deugd en Zedelijkheid uit te breiden. Gaarne herinneren wij ons den inhoud derzelve, en verblijden ons te meer over de welwillendheid van hen, die daartoe hunne pogingen hebben aangewend, daar wij hier geene Letterkundige Genootschappen bezitten, en ons Departement mitsdien als het brandpunt kan worden beschouwd, hetwelk de ontwikkeling der denkbeelden bijeenverzamelt. Als eene dankbare hulde aan degenen, die door hunnen Letterarbeid ons zoo vele oogenblikken van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||
waar genoegen hebben verschaft, laten wij hier hunne namen volgen, met vermelding van de onderwerpen, door hen behandeld. Zoo is dan geleverd:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||
Afwisselend waren de onderwerpen, met welke onze aandacht werd bezig gehouden; terwijl nogtans al dezelve de kenmerken van de edelste bedoelingen droegen, en alzoo de schoonste overeenstemming daarstelden. Zoo bevlijtigden zich onderscheidene Leden, om het aangename met het nuttige te vereenigen; den lust tot de gezette bijwoning der Vergaderingen bij anderen op te wekken, en ook langs dien weg dit Departement in stand te houden. Doch ook in andere opzigten ontbrak het niet aan pogingen, om, in overeenstemming met de verhevene beginsels der Moeder-Maatschappij, hier te Lande werkzaam te zijn. Bleek het uit vroegere berigten, dat ons Departement de gelegenheid tot het openlijk erkennen en vereeren van daden van Menschlievendheid gaarne zich ten nutte maakte, om daardoor den Bedrijvers derzelve die hulde van achting en dankbaarheid te betoonen, waarop zij de regtmatige aanspraak verkregen hebben, en tevens die edele deugd op de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||
meest doelmatige wijze aan te kweeken, ook in het afgeloopene tijdvak hebben wij meermalen het genoegen mogen genieten, dit gedeelte der voortreffelijke bedoelingen onzer Maatschappij te beoefenen. In de maand Februarij des jaars 1835, toen het Bestuur zich onledig hield met de voorbereidselen tot de plegtige viering van het Vijftigjarig Bestaan der Maatschappij, ontving hetzelve het berigt, dat de persoon van C.P.L. Roll, toenmaals Stuurmansleerling op het Nederlandsch Koopvaardijschip: de Koophandel, gevoerd door Frans Popken, door twee Negerslaven van eenen gewissen dood was gered. Na gedaan onderzoek door eene daartoe benoemde Commissie, bleek het, dat die jongeling, met de scheepssloep weder aan boord komende, en dezelve willende vastmaken, het evenwigt verloor, en in de Rivier Suriname stortte. Wij alle zijn bekend met het gevaar, dat hieraan verbonden is, daar het weinigen, in zoodanige gevallen, gelukt het leven te behouden. Gelukkig waren twee Negerslaven, met name Lambert, toebehoorende aan de Plantaadje Johan en Margaretha, en Lafleur, aankomende den Heer E. Barend, juist in den omtrek aanwezig. Eerstgenoemde springt oogenblikkelijk in de snelvlietende Rivier; tracht herhaaldelijk den drenkeling te redden; doch te vergeefs. De tweede genoemde Neger, ziende, dat de pogingen van Lambert vruchteloos waren, begeeft zich met een klein vaartuig naar de plaats, waar hij in het water eenige beweging meent te bespeuren, en het gelukt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||
thans hun beiden den jongeling er uit te halen. Men brengt hem vervolgens in het huis van de Heeren Gebroeders Reelfs, aan den Waterkant, waar de vereischte Geneeskundige hulp wordt aangewend; met dit gelukkig gevolg, dat, na verloop van eenigen tijd, de levensgeesten weder bij hem ontwaken, en hij aan zijne betrekkingen wordt teruggegeven. Het Bestuur mogt deze gelegenheid niet laten voorbijgaan, om zulk eene daad van Menschlievendheid te erkennen. Op den 1sten April daaraanvolgende vierde het Departement het Feest der Maatschappij in het Kerkgebouw der Evangelische Broedergemeente, daartoe voor die plegtigheid heuschelijk afgestaan; de toenmalige Voorzitter, Mr. H.R. Hayunga, hield eene Redevoering voor eene talrijke menigte, onder welke H.H.E.E. de Heeren Gouverneur-Generaal en de Oud-Gouverneur dezer Kolonie, benevens derzelver Betrekkingen, een groot deel der Civile en Militaire Authoriteiten, en Afgevaardigden van de onderscheidene hier bestaande Kollegiën en Maatschappijen; bepalende de geachte Spreker zich bij een krachtig Betoog van het groote nut dezer heilrijke Instelling. Muzijk en zang vereenigden zich, tot meerderen luister van dit Feest. Na uitgesprokene Rede, rigtte de Voorzitter het woord tot de Redders, en vervolgens tot den geredden jongeling, dezen laatsten opmerkzaam makende op de Vaderlijke hand der Voorzienigheid in zijne redding, hem opwekkende tot dankbaar gevoel en standvas- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||
tige verkeering op het pad der deugd. Aan de Slaven Lambert en Lafleur, namens de Maatschappij, uitreikende de hun toegedachte zilveren horologiën, waarop zoowel hunne namen, als die der Maatschappij, benevens het jaartal 1835, waren gegraveerd, vermaande de Voorzitter deze, in de Neger-Engelsche spraak, om steeds waakzaam te zijn, wanneer het leven van hunnen medemensch in gevaar was; zich hulpvaardig te betoonen jegens een' ieder, onverschillig van welke kleur; in hunnen stand, bij voortduring, de pligten te vervullen, welke hun worden opgelegd, en alzoo te blijven verwezenlijken de goede meening, welke de vrije bevolking van hunne edelmoedigheid en zedelijkheid heeft opgevat. Een voorbeeldeloos bewijs van zelfopofferende Menschenliefde, ons door het Koloniaal Gouvernement medegedeeld, gaf, in dit jaar, aanleiding tot de uitreiking van de gewone zilveren Medaille der Maatschappij, mitsgaders een Vereerend Getuigschrift, en bovendien nog eene som van vijftig Gulden, aan Petrus Frederik Bijderhand; de bijzonderheden dienaangaande vermeld zijnde in de Redevoering, door den Secretaris des Departements, bij die gelegenheid, uitgesproken, en in dit Jaarboekje opgenomen, achten wij het noodeloos dezelve hier te herhalen. Steeds trachtende, om ook in deze Volkplanting algemeen nut te verspreiden door middelen, die meer uitwendig werken, voor zooverre deze in het bereik des Departements vallen, was daarom welkom | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||
het aanzoek van Heeren Bestuurderen der Afdeeling Suriname, des Nederlandschen Genootschaps: Tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen, om te hunner beschikking te stellen zoodanige Boekwerken, door de Maatschappij uitgegeven, als door de deswege benoemde Commissie ter lecture voor Gevangenen alhier dienstig geacht, en van tijd tot tijd te dien einde aangevraagd mogten worden. Met de meeste welwillendheid werd op den Secretaris des Departements de noodige volmagt verstrekt, om aan de aanvragen, welke door de bedoelde Commissie zullen worden ingediend, het vereischte gevolg te verleenen. Reeds vóór vele jaren was bij de Ingezetenen dezer Volkplanting de wensch ontstaan, om al de Publicatiën van het Koloniaal Bestuur, sedert het jaar 1816, te bezitten; weshalve het Bestuur besloot aan dit algemeen verlangen te voldoen, en, tot gerijf der Ingezetenen, het Gouvernements-Blad, waarin dezelve Publicatiën zijn vervat, van af het jaar 1816 tot en met 1835, in het Moederland te doen drukken. Aangemoedigd door den algemeenen bijval, zoo ook door eene ruime inteekening hier te Lande, heeft het Bestuur dan ook, door de volijverige tusschenkomst van onzen Algemeen Gevolmagtigde te Amsterdam, den Heer H.W. Wijsman, tot aller genoegen, dit besluit tot stand gebragt; terwijl later door het Bestuur is goedgedacht, om dit begonnen werk te vervolgen, en de Publicatiën, uitgevaardigd in de jaren 1836, 1837, 1838 en 1839, mede door den druk algemeen ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||
krijgbaar te maken; zijnde de bouwstoffen daartoe bereids aan onzen bovengemelden Gevolmagtigde opgezonden, en heeft het Bestuur, de inteekening op een Werk van zulk een uitgebreid belang nutteloos achtende, bepaald, deze Publicatiën, tegen eenen nader te bepalen' prijs, aan de desbegeerenden af te leveren. Bij het Bestuur ingekomen zijnde een Voorstel tot het uitschrijven eener Prijsstoffe, ten onderwerpe hebbende: ‘Een Reglement voor een Fonds van Onderstand, ten behoeve van voormalige Plantaadjebedienden,’ heeft betzelve, overtuigd van de allezins nuttige en heilzame strekking, welke zoodanig Fonds in zich bevat, terstond besloten, dat Voorstel aan de Algemeene Vergadering mede te deelen; dit geschied zijnde, heeft zulks ten gevolge gehad, dat met eenparigheid van stemmen werd goedgevonden het Bestuur te magtigen, die Prijsvraag aan deskundigen ter beantwoording aan te bieden; voorts aan den Schrijver van het door Beoordeelaren goed te keuren Stuk uit te loven de gewone gouden Medaille der Maatschappij, mitsgaders twintig gouden Dukaten, en aan dengenen, wiens beantwoording het bekroonde Stuk zoo nabij mogelijk zal komen, de gewone zilveren Medaille, en daarenboven nog de som van vijftig Gulden in goud of zilver. Eene der hoofdbedoelingen van de Maatschappij is het, om bij voortduring, en zooveel hare krachten dit toelaten, werkzaam te zijn omtrent al hetgene de Op- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||
voeding en het Onderwijs der Jeugd betreft, ten einde de heilzame bedoelingen van het Gouvernement in dit opzigt te helpen bevorderen. Het Departement heeft daarom gereedelijk zich vereenigd met het Voorstel des Bestuurs, om, in afwachting van eene doelmatige beantwoording der bovengemelde Prijsvraag, tevens eene tweede Prijsstoffe op te geven, namelijk: ‘Een Schoolboek voor de Surinaamsche Jeugd;’ te welken einde is uitgeloofd eene zilveren Medaille, alsmede de som van honderd Gulden in goud, benevens een Vereerend Getuigschrift. De Programma's dezer beide Prijsstoffen zijn zoo omstandig mogelijk ingerigt, om te beter degenen, die naar het Eermetaal, en hetgene verder daarbij gevoegd is, wenschen te dingen, met het verlangen des Bestuurs, tot zelfs in de minste bijzonderheden, bekend te maken. - Daar het groote nut van beide als van zelf in het oog valt, terwijl de behandeling der onderwerpen zelve niet dan een groot genoegen kan opleveren aan hen, die zich daarmede zouden willen belasten, mag het Bestuur zich ten volle overtuigd houden, dat van meer dan ééne zijde de beantwoording zal worden beproefd. Naardien, door de onafgebrokene vlijt en goede zorg van den Penningmeester des Departements, de staat onzer geldmiddelen zich op eenen zeer voordeeligen voet bevindt, heeft het Bestuur, met overleg van de Algemeene Vergadering, eene som van duizend Gulden belegd in de Spaarbank, opgerigt door de alhier | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||
gevestigde Maatschappij van Weldadigheid, met het oogmerk, om, door middel van deze Spaarbank, die som te doen renten, tot tijd en wijle de behoefte van het Departement de ligting van dezelve noodzakelijk mogt maken; terwijl tevens zoodanige belegging de heilzame bedoelingen dier Spaarbank gewisselijk ondersteunen zal, daar zij (ofschoon tegen vooraf onderzochte en voldoende bevondene zekerheid) de bij haar ingebragte gelden tot wezenlijke tegemoetkoming van nijvere burgers doet strekken, en slechts aan de zoodanigen hare gelden uitzet, die dezelve besteden tot werkelijke uitbreiding van kleinen handel en dergelijke. Aan welwillende medewerking, zoo van de zijde der Leden als anderzins, heeft het ook in het afgeloopene tijdvak niet ontbroken. Getuigen daarvan zij, die, in weêrwil van de menigvuldige werkzaambeden hunner maatschappelijke betrekkingen, opvolgend zich met het Bestuur hebben willen belasten, en daardoor de billijkste aanspraak bezitten op aller warme erkentelijkheid; het tegenwoordige Bestuur brengt die dan ook volgaarne toe, namens het Departement, aan hen, die vroeger aan het hoofd van hetzelve hebben gestaan; het brengt tevens eene opregte hulde toe aan de nagedachtenis dier Bestuurders, welke ons door den dood zijn ontvallen, en wier gemis ook bij ons Departement betreurd is geworden. - Getuigen voorts van die welwillendheid zij, die, opvolgelijk, jaarlijks hunnen arbeid dienstbaar hebben gemaakt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||
aan de zamenstelling van den Surinaamschen Almanak, waardoor wij de uitgave van dat Jaarboekje bij voortduring hebben kunnen doen plaats vinden! Getuige daarvan onze Algemeen Gevolmagtigde en Afgevaardigde bij de Algemeene Vergaderingen der Maatschappij in het Moederland, de Heer H.W. Wijsman, die van het jaar 1830 af met eenen onvermoeiden lust en ijver onze belangen voorstaat en behartigt, en daardoor in vele opzigten bijdraagt aan de bevordering onzer bedoelingen! Getuige daarvan eindelijk het Besluit des Kolonialen Bestuurs, waarbij de Zaal van 's Lands Waaggebouw ons tot het houden der maandelijksche Bijeenkomsten zoo heuschelijk is toegestaan, waardoor wij jaarlijks eene aanmerkelijke vermindering in onze uitgaven ondervinden! Het eerste gedeelte van dit Verslag hiermede voor afgehandeld houdende, gaan wij over, om den staat onzes Departements, benevens dien onzer geldmiddelen, aan te toonen. Ter oorzake van onderscheidene aftredingen, is het Bestuur van het Departement thans gevestigd in de volgende Leden, als de Heeren J. Zaal, H. Klint, R.H. Esser, J.F. Roux, N.G. Vlier en H.J. Blancee, die, bij onderlinge schikking, de navolgende functiën waarnemen, als:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||
Volgens het Verslag, voorgedragen in de Algemeene Vergadering dezes Departements, gehouden op den 26sten Maart, 1832, opgenomen in den Almanak des jaars 1833, beliep het getal onzer Leden, bij den aanvang van het Departementaal jaar 1832, 247; sedert den 1sten Maart, 1832, tot en met den 5den Augustus, 1839, zijn onderscheidene veranderingen te dezen aanzien ontstaan; vele Leden zijn uitgevallen, zoo uit hoofde van overlijden, bedanking voor het Lidmaatschap, als ten gevolge van wanbetaling; daarentegen zijn andere bijgekomen; zoodat op laatstgemelde dagteekening het aantal onzer Leden tot op 204 is verminderd. Wanneer wij echter in aanmerking nemen de aanzienlijke geldsommen, welke wij, wegens achterstallige Contributiën, opvolgend hebben moeten afschrijven; wanneer wij het oog vestigen op de algemeene belangstelling en geestdrift, welke bij de tegenwoordige Leden in het algemeen bestaan, en daarbij tevens met een vergenoegd gelaat inzien den toenemenden staat onzer geldmiddelen sedert de laatste jaren, dan voorzeker mogen wij gerust verklaren, dat deze vermindering ons in geenen deele eenige onrust baart; dan mogen wij gewisselijk bogen en roem dragen op het standpunt, waarop wij thans, na een ruim drieentwintigjarig bestaan van ons Departement, ons bevinden, en wij mogen met een opgeruimd gemoed en met de blijdste verwachting de toekomst te gemoet zien! Hoewel, zoo als wij bij den aanhef van dit Verslag | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||
hebben aangevoerd, sedert de maand Maart des jaars 1832 geene opzettelijke mededeeling is gedaan van de werkzaamheden en den staat dezes Departements, hebben echter de onderscheidene Penningmeesters telkens bij den aanvang van ieder Departementaal jaar hunne Rekeningen en Verantwoordingen overgelegd, en daardoor den Leden opening gegeven van hun beheer en bestuur van onze geldmiddelen; welke Rekeningen en Verantwoordingen even dikwijls gesteld zijn geworden in handen van eene Commissie uit de Leden, ten einde dezeive naauwkeurig in te zien, en van hunne bevinding op eene behoorlijke wijze te doen blijken, waaromtrent steeds de voldoendste berigten zijn ingediend. Deze omstandigheid ontslaat ons van de verpligting, welke anders op ons rusten zoude, om alhier eene beschrijving te geven van al de ontvangsten en uitgaven, die van het jaar 1832 af, tot het door ons hierboven opgegevene tijdvak, hebben plaats gehad; genoeg zal het dus zijn de Leden te verwittigen, dat op den twaalfden dezer maand onder den tegenwoordigen Penningmeester berustende was eene saldokas ten behoeve van ons Departement,
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||
Om echter onzen Gevolmagtigde, den Heer H.W. Wijsman, te Amsterdam, in staat te stellen, de uitgaven, voor rekening van ons Departement, met onze eigene fondsen te bewerkstelligen, is van het bovengemelde aanwezige afgezonderd de som van f 1100, dewelke eerstdaags aan hem zal worden overgemaakt. En zoo meenen wij den Leden onzes Departements overtuigend te hebben bewezen, dat hetzelve in eenen bloeijenden staat verkeert; dat Bestuurders er op bedacht zijn, om, waar zij kunnen, en waar zij mogen, deszelfs werkkring uit te breiden en dienstbaar te maken aan de welbegrepene belangen dezer schoone Volkplanting. - Allerwegen vriendelijke toelichting en bescheidene teregtwijzing hopende te erlangen, zal het Bestuur de doelmatigste middelen beramen, om dezelve ten Nutte des Algemeens te bezigen. Geruggesteund ook door de hulpvaardigheid van het Koloniaal Gouvernement, welks alom geëerbiedigd Hoofd met zoo veel minzaamheid het hem aangeboden Honoraire Lidmaatschap heeft aanvaard, en ons zijne kracht- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||
dadige bescherming heeft toegezegd, zullen Bestuurders, als met vernieuwde krachten, zich vereenigen, om te trachten de heilrijke bedoelingen der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, over deze Volkplanting meer en meer uit te strekken. Doch alleen en op zich zelve kunnen zij dit verheven oogmerk niet bereiken. Daartoe is hun noodig de voortdurende welwillendheid der gezamenlijke Leden; - die welwillendheid roepen zij dus, als bij vernieuwing, in, vertrouwende, dat alle, ieder naar zijn vermogen, de beste pogingen zullen willen aanwenden, om het goede daar te stellen en te onderhouden. Zoo zal dan onze Afdeeling een toonbeeld zijn van ons streven naar bevordering van Verlichting en Beschaving; ter vermeerdering van Kennis en Zedelijkheid; ter uitbreiding van het Rijk van Waarheid en Deugd; ter bereiking alzoo van onze eigene volmaking, het hoogste doel van 's menschen bestemming. Heilrijke uitzigten voorwaar, en nogtans binnen de grenspalen van onze magt en onzen wil gelegen! Jagen wij er naar, alsof wij hen grijpen moesten, met moed en met standvastigheid, en zij zullen ons ten deele vallen. Met zelfvoldoening zullen wij dan op onze handelingen mogen terugzien, en ons verblijden, dat wij volijverig gearbeid hebben aan het ware Heil van het Algemeen!
Paramaribo,
|
|