nacht. Tegen 8 ure trad een der Oudsten op, en opende de zitting met de volgende gedachten:
Dat het doel hunner zamenkomst was, eenige ongegronde tegenwerpingen en beschuldigingen, die men hun bij monde en geschrifte gemaakt had, te wederleggen; zij ondervonden voor het overige ook daarin weder het algemeene lot van het betere en de waarheid, dat deze miskend werden, en tegen waan en vervolging te kampen hadden. Dit zou hen echter niet verhinderen, ook zonder geweld hunnen reeds tot dusverre gehouden' rustigen gang voort te zetten, en hunne overtuiging met des te meer blijmoedigheid luide en openlijk te bekennen, te verdedigen en voor haar te werken. Hij eindigde onder handgeklap.
Daarop las een ander der Oudsten eene brochure voor, die tijdens de laatste Revolutie verschenen was, hun aandeel aan dezelve bevestigende, en daarmede ten beste de beschuldiging wederleggende, dat zij geene goede Patriotten waren.
Een derde las toen eenen brief voor, dien men aan hen gerigt had, en waarin eene reeks van punten vervat was, over welke men nadere verklaring en verdediging verlangde.
De drie hoofdbeschuldigingen, die nu de eerste Spreker geheel bijzonder trachtte te wederleggen, waren, dat zij gemeenschap van goederen, gemeenschap van vrouwen en democratische gevoelens leerden. Aan bijval ontbrak het zijner rede weder hier en daar niet. Geoorloofde tegenwerpingen ex populo waren slechts