| |
| |
| |
Bijlage No. 1.
De Kirchenzeitung van Januarij, 1831, behelst het volgende omtrent eene Vergadering der St. Simonisten:
‘Als gewoonlijk, had eergisteren, Zondag, de openbare verzameling der St. Simonisten plaats in de Concertzaal der straat Taitbout, en was zeer bezocht. Verbeeld u een' kleinen schouwburg met drie rijen loges in eenen smaakvollen halven cirkel; de met kussens belegde zitplaatsen van het parterre, amphitheaterswijze tot de loges opstijgende; tegenover de laatste, en in plaats van een voorhangsel, een windscherm; hiervoor een met rood fluweel behangen katheder; op den meer verhoogden vloer, en ter weêrszijden eenvoudige stoelen, op welke de medeleden van het Gezelschap plaats nemen. Naar het aantal stoelen te rekenen, zijn de laatste nog niet talrijk; er waren niet veel meer dan twintig, onder welke zich eene elegante dame onderscheidde, welke met hen op die verhooging zat, en de ongedwongene buigingen der aankomende broeders met eenen handdruk beantwoordde. Eene trede hooger dan de stoelen naast
| |
| |
het spreekgestoelte, stonden aan weêrszijden twee andere stoelen, op welke zich de twee Pausen, de broeders bazard-l'enfantin, nederzetteden. Lager zaten, in eenen halven cirkel in de eerste loges, verscheidene dames, jong en oud, meer of minder uitgedost, en ook, wat nog al te verwonderen is, zeer jonge meisjes; de plaatsen achter de dames waren met mannen opgevuld, onder welke men gemakkelijk eenige Duitsche studenten kon onderkennen, en die eenige honderden in getal waren. Men onderhield zich in dezen tempel (want zoo noemen de broeders hun lokaal) onbeschroomd als in eenen schouwburg, gelijk men ook zou meenen zich daarin te bevinden, tot op het oogenblik van de opening der Vergadering. Des middags te twaalf ure zaten de aanhangers op hunne stoclen, en de gansche verzameling zag nieuwsgierig naar den Redenaar om, aan wien ditmaal de prediking van het nieuwe Evangelie was opgedragen. Het Gezelschap bezit er twee, die als zulke Predikers in aanmerking komen, de Heeren parrot en laurent, beide van dertig tot veertig jaren oud. De eerste trad op; mat de verzameling met zijne oogen; kuchte en verhief, op eenen wenk van den bij hen zoogenaamden Paus, een' stemmigen, welgemaakten man, zijne stem. Zoo jong hij ook was, geloofde hij toch, ons allen met de benaming: mijne zonen! mijne dochters! te mogen toespreken; want als broeders en zusters erkende hij slechts de medeleden des Gezelschaps, en vaders waren bij hem alleen de Heeren Pausen,
| |
| |
of misschien nog eenige anderen, die aan het hoofd der Hierarchij staan. Eenige minuten lang bleef hij tamelijk gelaten. Weldra begon hij echter te bombasten, het gezigt te vertrekken, te schreeuwen en in een vuur te geraken, dat hem niet alleen meermalen de stem benam, maar ook het zweet uit alle poriën dreef. Hij stelde zich aan als een bezetene, om regt fraaije, maar bekende en geenszins schrikkelijke, dingen te zeggen; sprak voor het overige juist en klaar, afgemeten en in bloeijenden stijl met nadruk en geestdrift, en dit gedurende een en een half uur, hetwelk toch den toehoorders, welke hij boeide, soms verrukte, meermalen tot lagchen, en niet zelden tot schouderoptrekken dwong, geenszins lang voorkwam. Zijn thema: de waarde der vrouwen, scheen juist niet van Godsdienstigen aard, noch rijk aan toelichtende waarheden, of geschikt te zijn, om de wereld in rep en roer te brengen; en toch verbond de Redenaar daarmede alle wonderspreuken zijner leer, en meende hij eene kerkelijke hervormingsvoordragt ter stichting der gemoederen te houden, en voor het heil der ziel onontbeerlijke dingen te zeggen, zoo als zijn Meester en die God, welke in hem huisvestte, hem ingaven. Nadat hij het beminnenswaardige deel van zijn auditorium van de voortreffelijkheid der vrouwen; van hare regten op alles, wat de man tot dusverre tot zijn monopolie gemaakt had, overtuigd had, leerde hij ons, hoe in het ongalante Heidendom de vrouwen slavinnen van de mannen geweest waren; hoe toen het Christendom
| |
| |
gekomen is, dat haar uit hare vernedering verhief, in zooverre namelijk, dat de vrouw bij haren man ten minste als moeder zijner kinderen gold. Hij kon niet nalaten het schoone geslacht hoog te waarderen, daar het eenen Heiland beleed, die uit eene reine maagd was geboren; in welke hij het beeld van maagdelijke volkomenheid en volkomene Godgevalligheid schetste. Als ik wel heb, nam hij de onbevlekte ontvangenis aan; maar hij telde niettemin het Christendom onder de antiquiteiten, welke het tijd werd, door meer volkomene inrigtingen en waarheden, te verdringen. Hooger dan het Christendom heeft St. simon het lot der vrouwen gesteld. Volgens hem moet tusschen man en vrouw geen ander onderscheid, dan dat van geslacht plaats vinden, en slechts door de vereeniging van beide, door het te zamenwerken van beide tot één doel, kan het waarlijk nuttige lid der maatschappij, het volkomen individu ontstaan. Eene koopwaar is tot nog toe de vrouw geweest. St. simon maakt haar tot de wederhelft van den man, hem gelijk aan waarde, gewigt en regten. En dit verkondigde ons de Prediker niet alleen in den naam zijns Heiligen, maar ook in Gods naam, en met die onmiskenbare aanspraak op onvoorwaardelijk geloof, als de verkondigers van hoogere waarheden. Intusschen ontkende hij niet, dat, niettegenstaande zulke aanlokkelijke voordeelen, nog weinige vrouwen den nieuwen standaard hadden trouw gezworen. Eene enkele zag hij in de rijen zijner broeders, eene verlichte, voortreffelijke, die hij met
| |
| |
trotschheid zijne zuster noemde. En toch zoude eerst, door hare toetreding zelve, de glorie van het St. Simonismus voleindigd worden, aan welks spits hij, in eene verdere toekomst, het heilige Priesterpaar zag: den man bezitter en bewaarder van den zaligmakenden erfschat; de vrouw, welker profetische geest de toekomst vooruitzweeft, en de geestdrift naar wijsheid vergezelt. Om nu der verzamelde dames hare verstoktheid handtastelijk te maken, toonde hij haar, hoe erbarmelijk haar lot als vrouwen, als moeders, ja als dochters is, vooral thans, nu het egoïsme der mannen niet meer noodig had, aan haren boezem moed, kracht en geestdrift te zoeken; terwijl in de duistere middeleeuwen, waarin nog geloof heerschte, de vrouw het was, die den man tot al het edele aanspoorde. Hier hing hij met scherpe trekken, en niet altijd tot stichting van deugdzame echtgenooten en schaamtevolle zedige dochters eene afschrikwekkende schilderij op van den toestand der vrouwen in deze drie betrekkingen, en toonde toen, dat zij zoo diep gevallen waren, dat het naauwelijks de moeite beloonde, ze nog op te heffen. “En toch, wat kan, wat moet de vrouw niet al zijn en worden; terwijl het zwaard van romulus om zich heenmaaide, was het egeria, die der wereld de zedewet gaf, om van pallas en andere eerwaardige vrouwen der Heidenwereld niet te gewagen. Eene teedere maagd baarde den Heiland der wereld; de maagd van orleans redde haar Vaderland. Madame roland onderging den bloeddoop der politiek, en
| |
| |
meer nog dan deze, stelde Madame de stael in haren profetischen geest de regten der beschaving tegenover die der verovering en het zwaard, welks nederlaag zij verkondigde.” - Het is niet te ontkennen, dat dit tafereel met veel talent ontworpen, met geestdrift uitgewerkt, en met vuur werd voorgedragen, en, zoo het ook al niet eigenlijk nieuw genoemd kon worden, was toch dikwerf de voortreffelijke keus der uitdrukking, de poëzij der gedachten, de muzijk der perioden wegslepende. Wat deze vrouwen waren, zoo ging hij voort, kunnen ook andere worden; of willen zij voortgaan zich in het stof te krommen; als dochters van de ijverzucht der moeders; als vrouwen gelijk eene koopwaar door de mannen behandeld; als moeders door hare zonen mingeacht te worden, in hare jeugd niet gelukkig, in haren ouderdom eenzaam en verlaten te zijn? Hoe geheel anders is het met haar lot gesteld in de zaligende gemeenschap met de jongeren van St. simon! Hier kwam hij ook nu neder op het teedere punt der erfelijkheid, die de St. Simonisten niet erkennen, en bewees, dat het wenschelijker ware van den Staat zulk een aandeel aan het gemeenschappelijk goed te verkrijgen, dan waarmede men in staat is te woekeren; dan van rijke lediggangers lediggang te erven.... Doch... zoo ijverde hij in den naam van God en St. simon, met tusschenmenging van komplimenten aan den Paus en de Hierarchij, waarin hij zelf tot eenen vereerenden graad verwaardigd was, al voort, goed en kwaad vermengen- | |
| |
de; nu eens als een razende of als een kind, dan weder met verstand en warmte. Veel talent bezit de man, en vóór acht dagen moet hij voortreffelijk gepreekt hebben; maar zijn talent grenst aan verbijstering. De broeders hebben hem, toen hij voleindigd had, de hand gedrukt en gekust, en de Paus, namelijk de oudste, zat naast hem ter neder, geheel in verrukking, zelden het oog van hem afwendende, en ieder woord als
manna van zijne lippen opvangende. Ook ik hoorde met opmerkzaamheid toe; maar hadde ik het tevens durven wagen, de hand van den door hoogere ingeving bezielden man in de mijne te leggen, ik hadde niet verzuimd, hem met deelneming naar de pols te voelen. De dames zijn, zoo ik hoor, maar half met hem tevreden; want heeft hij ze aan den eenen kant tot den derden hemel verheven, aan den anderen kant heeft hij ze barbaarsch met voeten getreden, en allezins uitgekraamd, wat niet alle weten moeten.’ |
|