Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1833
(1832)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
Formulier van den te stellen borgtogt.Op heden, den compareerden voor mij en na te noemene getuigen (in te vullen de namen der borgen) wonende te ingeschreven in het Burger-Register der Kolonie volgens de daarvan aan mij vertoonde bewijzen, afgegeven in dd. onder No. , zijnde de comparanten aan mij bekend. Te kennen gevende: Dat Hendrik van Raalte zich bij request heeft vervoegd aan , met verzoek om te mogen verkrijgen Brieven van Manumissie voor den hem in eigendom aankomenden Slaaf, genaamd Kwakol, zullende, naar opgaaf van den eigenaar, oud zijn jaren; dat gezegde Hendrik van Raalte, gebruik makende van de bevoegdheid bij Art. 15, § 1, van het Reglement op de Manumissie der Slaven in de Nederlandsche Westindische Bezittingen, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 23 October, 1831, No. 83, alhier gepubliceerd den , aan | |
[pagina 172]
| |
den aanzoeker om Brieven van Manumissie toegekend, om, in plaats van de in de Generale Geldkamer te storten som, eenen personelen borgtogt te stellen, ten genoegen van het Kollegie, met het werk der Manumissie belast, bij het door hem ingediende request om Manumissie voor den Slaaf Kwakol voornoemd, hen comparanten, met hunne voorkennis en toestemming, als borgen heeft aangeboden tot alle zoodanige einden, als bij het aangehaalde 15de Artikel, § 1, van het Reglement op de Manumissie zijn bedoeld. Dat met dit aanbod genoegen genomen zijnde, bij appointement van dd. No. aan mij vertoond, zij comparanten mitsdien alsnu verlangen daaraan verder gevolg te geven, en de vereischte akte van borgtogt tot stand te brengen. En verklaarden alzoo de comparanten, bij en door dezen, zich te stellen tot borgen, elk in solidum en voor het geheel, des dat de eene betalende, de andere zal zijn bevrijd, voor de som van vijf honderd Gulden (f500), als zijnde de voornoemde Slaaf Kwakol vallende onder de termen van § b, Art. 1, der Publicatie van Gouverneur-Generaal in Rade, dd. 27 Maart, 1832, alhier gepubliceerd den , en mitsdien voor de te zijnen behoeve te verkrijgene Brieven van Manumissie, een' borgtogt, voor het boven opgenoemde bedrag van vijf honderd Gulden (f500) vereischt. | |
[pagina 173]
| |
En ten einde deze borgtogt, overeenkomstig de bepaling van het aangehaalde 15de Artikel, § 1, van het Reglement op de Manumissie van Slaven, zal kunnen verstrekken tot cautie voor de Openbare Schatkist, dat dezelve te eeniger tijd geene schade of winstderving door de verlangde Manumissie van meergenoemden Slaaf Kwakol zal komen te lijden, zoo verklaarden de comparanten, onder renunciatie van alle beneficiën en middelen Regtens, welke hun hiertegen te eeniger tijd mogten komen te stade, en mitsdien ook speciaal van de beneficiën excussionis et divisionis, waarvan de inhoud door mij aan de comparanten is uitgelegd,Ga naar voetnoot(a) zich te verbinden en te verpligten, gelijk zij zijn doende bij dezen, om, wanneer meergenoemde zich thans nog in slavernij bevindende Kwakol, nadat te zijnen behoeve Brieven van Vrijdom zullen zijn verleend, te eeniger tijd in zoodanigen behoeftigen toestand mogte geraken, dat hij, schoon Geregtelijk uitgewonnen, niet in staat wordt bevonden, de door hem verschuldigde belastingen, of eenig gedeelte van dien, te voldoen, of wel de verschuldigde belastingen van hem niet bij executie kunnen worden geïnd, of ook, dat hij ten laste van eenige erkende Armeninrigting vervalt, of ten koste van den Lande of der gemeente voor korteren of lan- | |
[pagina 174]
| |
geren tijd in eenig hospitaal is verpleegd, in elk dier gevallen, de bij deze akte als cautie voor de Openbare Schatkist aangewezene som van vijf honderd Gulden (f500), dadelijk en op de eerste aanmaning, van wege de publieke Administratie, als eigene schuld in promptis te zullen opleggen en voldoen, om te strekken ten voordeele van de Openbare Schatkist. Verbindende de comparanten, tot nakoming hiervan, hunne personen en goederen als naar Regten, en voorts zich speciaal onderwerpende, ingevalle namelijk zij mogten blijven in gebreke, om, op de eerste aanmaning, in de hierboven bedoelde gevallen, de som van vijf honderd Gulden (f500) onverwijld in promptis op te leggen en te voldoen, aan uitwinning bij parate executie, even als zulks ten aanzien van belastingschuldigen gebruikelijk is: het al overeenkomstig Art. 30 van het meeraangehaalde Reglement op de Manumissie der Slaven in de Nederlandsche Westindische Bezittingen. Aldus gedaan en gepasseerd, enz. |
|