| |
| |
| |
Publicatie.
Houdende Bepalingen ten aanzien der heffing van het Uitgaand Regt op de Suiker met 1 Maart aanstaande, volgens eene deswege te doene taxatie van de waarde; ter voldoening aan het Koninklijk Besluit van 19 Nov, 1831, No 48; mitsgaders Kennisgeving, dat bij hetzelve Besluit alverder is bepaald: dat de betaling der Akkergelden van met toestemming der Regering verlatene Plantaadjes zal ophouden nadat de amotie is volbragt; dat het terugnemen van Plantaadjes in den boe zem van het Domein wordt toegelaten, en dat, te rekenen van 1 Januarij, 1832, buiten bezwaar der Surinaamsche kas, in het te kort der geldmiddelen van Curaçao, St. Eustatius en St. Martin zal worden voorzien.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL, ad interim, DER NEDERLANDSCHE W.I. BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
Alzoo Wij, bij Ministeriële Aanschrijving dd. 29 November, 1831, Litt. C, 167, ontvangen hebben een afschrift van het Koninklijk Besluit van 19 Novem- | |
| |
ber, 1831, No. 48, waarbij Zijne Majesteit, voorloopig, aan den Landbouw van Suriname en aan den Westindischen Handel zoodanige verligting willende toebrengen, als de bestaande omstandigheden toelaten, goedgunstig heeft bepaald, hetgene hierna volgt:
| |
‘Art. 1.
Van en met den dag, door den Gouverneur-Generaal der Westindische Bezittingen te bepalen, zal in de Kolonie Suriname:
a. | De taxatie, welke tot grondslag dient der heffing van het Uitgaande Regt op de Suiker, geschieden door eene gemengde Commissie van Ambtenaren en Belanghebbenden, onder het Voorzitterschap van den Boekhouder-Contrôleur van Financiën, ten einde dat Regt, volgens de vroegere Verordening, bedrage 5 percent van de waarde, zonder meer. |
b. | De betaling van Akkergelden van Plantaadjes, met toestemming der Regering verlaten, zal geheel ophouden van het oogenblik, dat de amotie kan worden beschouwd als volbragt, ter beslissing van het Plaatselijk Bestuur. |
| |
Art. 2.
Het terugnemen van Plantaadjes te Suriname in den boezem van het Domein wordt toegelaten; zullende bij het beoordeelen van verzoeken, daartoe strekkende, moeten worden uitgegaan van het beginsel, dat aan het meerder bijeentrekken der Slavenmagten geene andere beletselen moeten worden
| |
| |
in den weg gelegd, dan die, welke volstrektelijk door het algemeen belang worden gevorderd, en dat slechts om dezelfde reden, en wanneer het belang der belendende Plantaadjes zulks dringend vordert, het voortdurend onderhouden van communicatie-paden, grachten of dergelijke werken, tot voorwaarde der verlating moet worden gesteld.
| |
Art. 3.
Van en met den 1sten Januarij, 1832, zal, buiten bezwaar der Surinaamsche kas, worden voorzien in het te kort der geldmiddelen van Curaçao, St. Eustatius en St. Martin.’
En alzoo Wij met de uitvoering van hetzelve Koninklijk Besluit zijn belast:
Zoo is het, dat Wij hebben goedgevonden en verstaan, hetgene hierna volgt:
| |
Art. 1.
Den inhoud van bovenstaand Besluit Zijner Majesteit dd. 19 November, 1831, No. 48, te brengen ter kennisse der goede Ingezetenen van Suriname, zoo als geschiedt bij deze; Ons overtuigd houdende van de dankbare erkentenis, waarmede dezelve dit bewijs van 's Konings Vaderlijke zorg voor het welzijn dezer Kolonie zullen ontvangen.
| |
Art. 2.
Te bepalen, in overeenstemming met de instructiën, in bovenaangehaalde Ministeriële Aanschrijving dd. 29 November, 1831, Litt. C, 167, vervat, dat de
| |
| |
heffing der Uitgaande Regten op de Suiker, tegen 5 ten honderd van de waarde, zonder meer, te berekenen volgens de taxatie, deswege uit te brengen, overeenkomstig Art. 1, § a, van het bovenstaand Koninklijk Besluit, zal aanvang nemen van en met den 1sten Maart aanstaande: zullende tot dien dag toe de berekening der Uitgaande Regten op de Suiker geschieden, zoo als tot nog toe gebruikelijk is.
| |
Art. 3.
Te bepalen, dat de in het bovenstaand 2de Art. vermelde taxatie voor 1832 zal geschieden door eene gemengde Commissie, bestaande, overeenkomstig onze Resolutie van heden, No. 105, uit de Heeren:
C. LEERS, Boekhouder-Contrôleur der Financiën, als Voorzitter. |
Mr. A.F. LAMMENS, President van het Hof van Civile en Criminele Justitie, en |
L.B. SLENGARDE, President van het Gemeente-Bestuur, |
als Ambtenaren; |
en de Heeren:
C.L. WEISSENBRUCH, en |
E. van EMDEN, |
als Belanghebbenden. |
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd en in het Gouvernemeuts-Blad, mitsgaders in de Surinaamsche Nieuwspapieren, geïnsereerd.
| |
| |
Aldus gedaan en gearresteerd aan Paramaribo, den 6den Februarij des jaars 1832, van Zijner Majesteits Regering het negentiende.
De Gouverneur-Generaal, a.i., voornoemd,
E.L. van HEECKEREN.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Algemeene Secretaris,
G.A. van der MEE.
Gepubliceerd aan Paramaribo, den 7den Februarij, 1832.
De Algemeene Secretaris,
G.A. van der MEE.
|
|