| |
| |
| |
Publicatie.
Houdende invoering van het Reglement op de Manumissie van Slaven in de Nederlandsche W.I. Bezittingen, goedgekeurd bij Zijner Majesteits Besluit van 23 October, 1831, No. 83.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL, a.i., DER NEDERLANDSCHE W.I. BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
Alzoo, bij Besluit Zijner Majesteit, van den 23sten October, 1831, No. 83, is goedgekeurd geworden een Reglement op de Manumissie van Slaven in de Nederlandsche Westindische Bezittingen:
Zoo is het, dat Wij hebben goedgevonden en verstaan:
| |
Art. 1.
Hetzelve Reglement te brengen ter kennisse van elk en een' iegelijk, wien zulks zoude mogen aangaan; zijnde van den navolgenden inhoud:
| |
| |
REGLEMENT op de Manumissie der Slaven in de Nederlandsche Westindische Bezittingen.
| |
Algemeene bepalingen.
Art. 1.
De Manumissie der Slaven, zoowel dergene, die aan het Gouvernement, als die aan bijzondere personen behooren, kan in de Nederlandsche Westindische Bezittingen niet anders plaats hebben, dan door eene daad van het Hoog Gezag; - zijnde alzoo het Hoogste Kollegie, in de onderscheidene Nederlandsche Westindische Bezittingen, met uitsluiting van alle andere Autoriteiten, alleen bevoegd, om de hierna vermelde Brieven van Manumissie, waarbij personen uit den stand van slavernij tot dien van vrijheid worden verheven, te verleenen.
| |
Art. 2.
Het aanzoek tot het verleenen van Manumissie geschiedt door, of namens den Meester, en is of:
1o. | eene geheel vrijwillige daad, blootelijk gegrond op de goedwilligheid van den nog levenden Meester omtrent zijnen Slaaf, of: |
2o. | het gevolg van eene met eenen voormaligen Meester des Slaafs geslotene overeenkomst, of: |
3o. | het gevolg van eene lastgeving of voorwaarde, opgedragen of voorgeschreven bij eene door den dood bevestigde uiterste wilsbeschikking. |
| |
| |
| |
Over de overeenkomsten, waarbij het aanzoek tot manumissie wordt bedongen, en derzelver gevolgen.
Art. 3.
Ten einde de overeenkomsten, waarbij het aanzoek tot Manumissie van eenen Slaaf wordt bedongen, van kracht te doen zijn, zullen dezelve altijd in een notariëel geschrift moeten zijn vervat, en den juisten tijd moeten bepalen, binnen welken, door den verkrijger van den Slaaf, of diens regthebbenden, het aanzoek tot Manumissie zal behooren te worden ingediend, welk tijdperk echter nooit langer zal mogen zijn dan drie jaren.
| |
Art. 4.
Van zoodanige overeenkomsten zal, binnen den tijd van drie dagen, nadat dezelve zullen zijn gepasseerd, door den Notaris, of den met de notariële praktijk belasten Ambtenaar, welke daarover heeft gestaan, de grosse, ten fine van videring, moeten worden aangeboden, in Suriname, aan den Raad-Kommissaris voor de Inlandsche Bevolking, te Curaçao en St. Martin, aan den Secretaris van den Raad van Policie, en te St. Eustatius, aan den Secretaris van het Gemeente-Bestuur; zullende de Notaris, of de met de notariële praktijk belaste Ambtenaar, die niet binnen den bij dit Artikel bepaalden tijd de grosse, in voege voorschreven, heeft aangeboden, voor elken dag verzuim, verbeuren eene geldboete van tien Gulden.
| |
| |
| |
Art. 5.
Wanneer de bij de overeenkomst bepaalde tijd, en in alle gevallen, waneer de tijd van drie jaren is verloopen, zonder dat nog het aanzoek tot Manumissie is gedaan, zal, in de Kolonie Suriname, door den Raad-Kommissaris voor de Inlandsche Bevolking, en, in de Koloniën Curaçao en St. Martin, door den Secretaris van den Raad van Policie, en, te St. Eustatius, door den Secretaris van het Gemeente-Bestuur, aan de bij Artikel 1, voor elke Kolonie aangeduide Kollegiën een vrije persoon tot Kurator ad hoc worden voorgedragen, die verpligt zal zijn het noodige te bewerkstelligen, om de Manumissie van den Slaaf te bevorderen, zoodanig als dit bij de volgende Artikelen van dit Reglement is voorgeschreven.
| |
Art. 6.
Wanneer echter eenig persoon, die zich tot het aanzoek ter Manumissie van eenigen Slaaf heeft verbonden, alvorens hij nog aan dezelve overeenkomst voldaan hebben mogt, in faillissement zijn geraakt, of mogte zijn overleden, en deszelfs boedel niet mogte aanvaard, maar vervallen zijn aan zoodanige Administratie, als in de onderscheidene Koloniën met de zorg over de onbeheerde boedels is belast, zal het effect van de geslotene overeenkomst blijven opgeschort, tot van de solventie of insolventie des boedels zal zijn gebleken.
| |
Art. 7.
Wanneer van de solventie des boedels is gebleken,
| |
| |
dat is, wanneer het uit den op te maken boedelstaat consteert, dat de vrij te laten Slaaf van de massa des boedels kan worden afgenomen, zonder dat daardoor eenige praejudice geschiedt aan de regten der crediteuren; te dien effecte, dat dezelve, niettegenstaande den uitgang van het bewuste voorwerp uit den boedel, eene volkomene voldoening erlangen kunnen van de hun competerende wettige vorderingen, zal de geslotene overeenkomst in derzelver volledige kracht worden hersteld, en zal diensvolgens de Administratie, welke met het beheer van zoodanige boedels is belast, verpligt zijn, ten aanzien van den Slaaf, al datgene te verrigten, wat de persoon, die zich bij overeenkomst verpligt heeft, of wel zijne erven of regthebbenden zouden hebben moeten doen.
| |
Art. 8.
Gedurende den tijd, dat van de solventie of insolventie eens boedels nog niet consteert, zal de vrij te laten Slaaf niet mogen worden veraliëneerd; maar, voor zooverre op geene andere wijze ten nutte van den boedel van hem kan worden gebruik gemaakt, te meesten voordeele van de gezamenlijke crediteuren, worden verhuurd; ten zij, dat kindschheid, ouderdom dan wel ligchaams- of zielsgebreken hem tot eenigen arbeid onbekwaam maken, in welk geval de voornoemde Administratiën bevoegd zullen zijn, denzelven ten koste van den algemeenen boedel te besteden.
| |
Art. 9.
Wanneer van de insolventie des boedels is geble- | |
| |
ken, dat is, wanneer het uit den op te maken boedelstaat consteert, dat de vrij te laten Slaaf uit de massa des boedels niet kan worden weggenomen, zonder dat daardoor praejudice geschiedt aan de regten van crediteuren; - te dien effecte, dat zij door den uitgang van dit voorwerp uit den boedel een minder beloop op hunne wettige vorderingen zouden moeten ontvangen, dan anders het geval zoude geweest zijn, zal de geslotene overeenkomst worden gehouden voor vernietigd.
In zoodanig geval zal de Slaaf aan deszelfs vorigen Meester, die hem voor vrijdom heeft verkocht, verruild of gedonateerd, of deszelfs regt verkregen hebbende worden aangeboden: in geval van verkoop, tegen teruggaaf van den betaalden koopschat, in geval van ruiling, tegen betaling van den prijs, waarop de aldus terug te geven Slaaf, door deskundigen, te benoemen, een' door de administrative Autoriteit en een' door den voormaligen Meester, zal worden gewaardeerd, en in geval van donatie van vrijdom, zonder eenige betaling of vergoeding hoegenaamd.
Indien echter de vorige Meester, of deszelfs regt verkregen hebbende, mogte weigerachtig zijn, in voege voorschreven, den voor vrijdom afgestanen Slaaf weder terug te nemen, zal deze beschouwd worden als tot den boedel van den overledene te behooren, en mitsdien ten voordeele van den boedel worden verkocht.
| |
| |
| |
Over de uiterste wilsbeschikkingen, inhoudende lastgeving op voorwaarde tot het doen van aanzoek tot manumissie en derzelver gevolgen.
Art. 10.
Van elke uiterste wilsbeschikking, inhoudende eene lastgeving of voorwaarde, tot het doen van aanzoek om Manumissie, zal door de Ambtenaren, in de onderscheidene Koloniën met de notariële praktijk belast, binnen drie dagen, na derzelver opening of lezing, eene op ongezegeld papier geschrevene kopij of expeditie, voor zooveel dezelve lastgeving of voorwaarde aangaat, kosteloos worden ter hand gesteld aan de bij Art. 5 voor elke Kolonie bestemde Ambtenaren; zullende de notariële Ambtenaar, welke zich niet binnen den evengemelden tijd van deze zijne verpligting kwijt, voor elken dag verzuim, verbeuren tien Gulden.
Wanneer de uiterste wilsbeschikkingen niet in eenen vorm zijn gepasseerd, die eene notariële opening of lezing noodzakelijk maakt, zullen de bovenstaande verpligtingen vervuld worden door de executeuren of bewindvoerders van de nalatenschap, binnen de drie dagen, nadat dezelve den boedel zullen hebben aanvaard, en zulks op gelijke boete van tien Gulden, voor iederen dag verzuim.
| |
Art. 11.
Wanneer de erfgenamen, executeuren of boedel- | |
| |
redderaren, bij zoodanige uiterste wilsbeschikking benoemd, de erflating aanvaarden, zullen dezelve gehouden zijn, binnen den bij dezelve beschikking gestelden tijd, het aanzoek tot Manumissie te doen.
Wanneer er geen tijd bij dezelve beschikking mogte bepaald zijn, zal dit aanzoek bij de vereffening des boedels, immers, in allen gevalle, uiterlijk binnen den tijd van drie jaren na het overlijden van den erflater, moeten plaats hebben.
Wanneer bij de uiterste wilsbeschikking een langere tijd dan van drie jaren mogte zijn voorgeschreven, zal daarop geene acht worden geslagen, maar zoodanige tijdsbepaling gehouden worden voor nietig, en het aanzoek desniettemin binnen den tijd van drie jaren moeten geschieden.
| |
Art. 12.
Voor geheel nietig zullen gehouden worden alle bepalingen, waarbij, ten einde aan de opgedragene lastgeving, of de gestelde voorwaarde gevolg te geven, aan den vrij te laten' Slaaf eenige onereuse voorwaarden zijn opgelegd; als zullende zoodanige lastgeving of voorwaarde steeds zuiver en ongesimuleerd moeten opgedragen of bedongen worden; zoodanig, dat alle zoogenoemde indirecte schenkingen van den vrijdom, het geven of verkoopen van eenen Slaaf aan zich zelven, of aan andere Slaven, het zoogenaamd stellen op vrije voeten, of welke dergelijke praktijken meer in de onderscheidene Neder- | |
| |
landsche Westindische Bezittingen bestaan hebben, of nog bestaan, hetzij dezelve in eene uiterste wilsbeschikking, hetzij in eenige andere akte, hoe ook genaamd, voorkomen, zullen worden gehouden voor nul en van geene waarde; te dien effecte, dat daardoor noch aan den toestand van den Slaaf, noch aan de betrekking van hem tot zijnen Meester, en wederkeerig, eenige de minste verandering zal worden toegebragt.
| |
Art. 13.
Wanneer de erfgenamen, executeuren of boedelredderaars, die eene erflating aanvaard hebben, in gebreke blijven, om binnen den tijd van drie jaren het aanzoek tot Manumissie te doen, zal door de bij Art. 4 voor elke Kolonie aangeduide Ambtenaren aan de Kollegiën, bij Art. 1 aangewezen, een Kurator ad hoc worden voorgedragen, ten einde door denzelven het noodige zoude kunnen worden bewerkstelligd, zoodanig als dat bij volgende Artikelen van dit Reglement is voorgeschreven, om de Manumissie van den Slaaf te bevorderen.
| |
Art. 14.
Wanneer de erfgenamen, executeuren of boedelredderaars, den boedel niet mogten aanvaard hebben, en dezelve diensvolgens aan het Departement der Onbeheerde Boedelskamer is vervallen, zal het effect van de opgedragene lastgeving of gestelde voorwaarden blijven opgeschort, tot van de solventie of insolventie des boedels zal zijn gebleken, en inmiddels
| |
| |
worden gehandeld, zoo als hierboven in Art. 8 is voorgeschreven.
De solventie van den boedel blijkende, zal het bepaalde in Art. 7 toepasselijk zijn; terwijl, bij insolventie van den boedel, de Slaaf ten behoeve van den boedel zal worden verkocht.
| |
Over de voorwaarden of vereischten, om het aanzoek tot manumissie aannemelijk te maken.
Art. 15.
Ten einde het aanzoek tot het verleenen van Manumissie zoo spoedig mogelijk kan worden aangenomen, zal hetzelve moeten vergezeld gaan:
1o. | Van een bewijs, dat door den aanzoeker in de Generale Geldkamer der Kolonie is gestort eene som van drie tot vijf honderd Gulden (f300 ad f500), of wel van eenen, ten bedrage dier som, gestelden personelen en door de Kollegiën, welke in de Koloniën met het werk der Manumissie belast zijn, goedgekeurden borgtogt; welk een en ander ter cautie zal verstrekken voor de Openbare Schatkist, dat dezelve te eeniger tijd geene schade of winstderving door de verlangde Manumissie zal komen te lijden; van het indienen van welk bewijs echter ontheven zullen zijn de Kurators ad hoc, in de gevallen, waarin dezelve, luidens Art. 13, het aanzoek tot Manumissie zullen doen, zoo als deze
|
| |
| |
| ook ontheven zullen worden van alle leges en zegels, welke anders te dezer zake gevorderd worden, als voor welk een en ander zal subintreren, hetgene vastgesteld is bij Art. 34 van het tegenwoordige Reglement. |
2o. | Van een bewijs, dat de vrij te laten Slaaf in eenig erkend Kerkgenootschap is opgenomen, en |
3o. | Voor zooverre Suriname betreft, van een bewijs, dat de vrij te laten Slaaf op de Slaven-Registers is ingeschreven. |
| |
Over de gevolgen van aannemelijke aanzoeken tot manumissie, de hindernissen, welke aan dezelve kunnen worden in den weg gelegd, en derzelver gevolgen.
Art. 16.
De bij het voorgaande Artikel vermelde stukken in orde bevonden zijnde, zal, van wege de Kollegiën voor elke Kolonie, bij Art. 1 aangeduid, door eene drie achtereenvolgende keeren te plaatsen advertentie, waarvan het model hiernevens is gevoegd, sub Litt. A, in de openbare Dagbladen of Couranten, of, waar die niet bestaan, op zoodanige wijze, als zulks aldaar gebruikelijk is, aan het publiek van het gedaan verzoek worden kennis gegeven, en zulks, ten einde degenen, welke zouden vermeenen, door het toestaan van het aanzoek tot Manumissie, in hunne regten gekrenkt te zullen worden, in de gelegenheid te stellen, om, des verkiezende, mits uiterlijk binnen
| |
| |
den tijd van drie weken, nadat de advertentie voor de eerste maal in de Dagbladen of Couranten is geplaatst geweest, of nadat daarvan op de gebruikelijke wijze openbare bekendmaking is gedaan, zich daartegen bij aanteekening, in de Kolonie Suriname, ter Algemeene Secretarij, in de Kolonie Curaçao en St. Martin, ter Secretarij van den Raad van Policie, en in de Kolonie St. Eustatius, ter Secretarij van het Gemeente-Bestuur, te komen verzetten.
| |
Art. 17.
Wanneer binnen den bij het vorige Artikel bepaalden termijn zoodanig verzet of oppositie is aangeteekend geworden, zal aan het gedane verzoek door de bij Art. 1 aangeduide Kollegiën voor alsnog geen gevolg mogen worden gegeven, maar zullen deze daarmede in tegendeel moeten verwijlen, totdat het aangeteekende verzet of oppositie is opgeheven geworden.
| |
Art. 18.
De opheffing van zoodanige oppositie zal in de Kolonie Suriname moeten worden gevraagd bij het Hof van Civile en Criminele Justitie, en in de overige Koloniën bij de Raden van Civile en Criminele Justitie, welke Kollegiën zullen verpligt zijn, alvorens in deze materie regt te spreken, het gevoelen van het Publiek Ministerie te vernemen, en wel het Hof te Suriname, door den Procureur-Generaal in deszelfs conclusiën te hooren, en de Raden in de overige Koloniën, door het advijs der Ambtena- | |
| |
ren, met de waarneming van het Openbaar Ministerie belast, in te winnen.
| |
Art. 19.
Al de Regterlijke uitspraken, tot de oppositie tegen het aanzoek ter Manumissie van Slaven betrekking hebbende, worden gewezen bij arrest, en alzoo zonder aan hooger beroep onderhevig te zijn.
| |
Over de gevolgen van het gedane aanzoek tot manumissie, wanneer er geene hindernissen bestaan, of dezelve zijn opgeheven.
Art. 20.
Wanneer de bij Art. 16 bepaalde tijd van drie weken verstreken is, zonder dat tegen het verzoek oppositie is gedaan, of ook wanneer de aangeteekende oppositie is opgeheven, zal het aanzoek tot Manumissie, door de bij Art. 1 voor elke Kolonie aangeduide Kollegiën, worden toegestaan, en diensvolgens aan den Slaaf, te wiens behoeve het aanzoek is gedaan, uitgereikt worden Brieven van Manumissie, ingerigt volgens het model, sub Litt. B.
| |
Art. 21.
In deze Brieven zullen naauwkeurig moeten vermeld worden de voornaam of voornamen, alsmede de familienaam, welken de gemanumitteerde voortaan zal dragen.
| |
Art. 22.
De keuze van deze namen wordt aan de bij Art. 1 voor elke Kolonie aangeduide Kollegiën opgedragen,
| |
| |
welke daarbij zullen hebben in acht te nemen, dat aan den gemanumitteerde geen andere voornaam of voornamen gegeven worden, dan die men gewoon is in Nederland te dragen, en dat, zoo veel mogelijk, aan denzelven geen familienaam van eenig in de respective Koloniën woonachtig geslacht of individu, ook niet de familienaam van den vorigen Meester, worde gegeven.
| |
Art. 23.
Alvorens echter deze Brieven in handen van den gemanumitteerde, of van dengenen, die het aanzoek van Manumissie gedaan heeft, mogen komen, zullen dezelve, in de Kolonie Suriname, aan den Contrôleur-Generaal der Financiën, aan den Raad-Kommissaris voor de Inlandsche Bevolking, aan den President van het Gemeente-Bestuur, aan den Kommissaris van Policie, en aan den Ambtenaar, belast met de Registratie der Slaven, en in de overige Koloniën, aan de Hoofden van het Departement van Financiën, en van het Plaatselijk Bestuur, alsmede aan de respective Ambtenaren, die met de waarneming van het Openbaar Ministerie aldaar belast zijn, ter videring worden aangeboden.
| |
Art. 24.
Ter oorzake van het uitreiken dezer Brieven van Manumissie, zullen geene meerdere of andere emolumenten en leges mogen worden gevorderd, dan bij de onderscheidene Tarieven in de Koloniën is, of nader zal worden vastgesteld.
| |
| |
| |
Art. 25.
Zoodra de uitreiking der Manumissiebrieven heeft plaats gehad, zal daarvan, van wege de bij Art. 1 voor elke Kolonie aangeduide Kollegiën, openbare bekendmaking, ingerigt volgens model Litt. C, gedaan worden in de Dagbladen of Couranten, of, waar die niet aanwezig zijn, op zoodanige wijze, als zulks aldaar gebruikelijk is.
| |
Over de gevolgen der manumissie, zoo ten aanzien van den gemanumitteerde, als van deszelfs voormaligen meester of beheerder.
Art. 26.
De van wege het Hoog Gezag uitgereikte Brieven van Manumissie doen den verkrijger aanspraak hebben op alle Burgerlijke en Staatkundige regten; zoo nogtans, dat, met betrekking tot de werkelijke uitoefening van het regt van Burger, de gemanumitteerde onderworpen zal zijn aan het bepaalde bij § e van Art. 6 van het Reglement op het Burgerregt in de Nederlandsche Westindische Bezittingen.
| |
Art. 27.
Wanneer de verkrijger, uit hoofde van minderjarigheid, zijne regten nog niet zelf kan uitoefenen, en zijne moeder, of ook zijn vader (wanneer die, naar aanleiding van hetgene omtrent de huwelijken in het Reglement op de behandeling der Slaven is bepaald, zou kunnen geacht worden bekend te
| |
| |
zijn) nog in den Slavenstand verkeert, dan wel als Slaaf overleden, of ook, hoezeer reeds gemanumitteerd, door de Wet tot het voeren van voogdij uitgesloten is: in al die gevallen zal de gemanumitteerde van Regtswege staan onder de voogdij van zijnen voormaligen Meester, of wanneer de Manumissie een gevolg is van eenige uiterste wilsbeschikking, onder de voogdij van zoodanigen vrijen persoon, als van wege de bij Art. 1 voor elke Kolonie aangeduide Kollegiën aan hem zal worden toegevoegd.
| |
Art. 28.
De voogdij des bij het vorige Artikel vermelden minderjarigen zal van den vorigen Meester of toegevoegden persoon overgaan op de moeder, of wel op den vader van den minderjarige, zoodra dezelve insgelijks uit den Slavenstand zullen zijn verheven, of het beletsel, dat hun tot het voeren der voogdij in den weg stond, zal zijn weggenomen.
| |
Art. 29.
Zoo ook zal de voogdij van Regtswege aan de moeder, of, waar hij zou kunnen geacht worden bekend te zijn, aan den vader behooren, ingevalle de minderjarige gelijktijdig met, of wel later dan zijne moeder of vader, mogt worden gemanumitteerd.
| |
Art. 30.
Wanneer de gemanumitteerde in eenen zoodanigen behoeftigen toestand geraakt, dat hij, schoon Geregtelijk uitgewonnen, niet in staat wordt bevonden de door hem verschuldigde belastingen te betalen,
| |
| |
of ook dat hij ten laste van eenige erkende Armeninrigting vervalt, of ten koste van den Lande of der gemeente in eenig hospitaal is verpleegd, zal de door of namens den gemanumitteerde gestorte numeraire cautie ten voordeele strekken van de Openbare Schatkist, en nimmer, hetzij geheel, hetzij ten deele, door den voormaligen Meester, of diens erven, of door iemand anders mogen worden opgevorderd; zullende het ten deze geen onderscheid maken, of zijn oponthoud of verpleging in eenige Armeninrigting of hospitaal van langer of korter duur is geweest, noch ook of hij slechts eens of meermalen buiten staat bevonden is, zijne belastingen te betalen.
Wanneer geene numeraire cautie is gestort, maar een personele borgtogt is gesteld geworden, zal, in de genoemde gevallen, dezelve borgtogt geheel ten voordeele der Openbare Schatkist moeten ter executie worden gelegd, waaromtrent men zal te werk gaan op dezelfde wijze, als zulks in de respective Koloniën, ten aanzien van belastingschuldigen, gebruikekelijk is.
| |
Art. 31.
Wanneer de gemanumitteerde is overleden, zonder dat hij, gedurende zijn leven, in zoodanigen toestand is geraakt, als bij het vorige Artikel is aangewezen, zal diegene, welke de penningen gestort heeft, of diens erven of regtverkrijgenden, bevoegd zijn, de ten behoeve van den gemanumitteerde gestorte cautie op te vorderen.
| |
| |
De belanghebbenden zullen zich, te dien einde, vervoegen tot de bij Art. 1 voor elke Kolonie aangeduide Kollegiën, welke, op vertoon van het bewijs van het overlijden des gemanumitteerden, zoo mede van de noodige certificaten, dat hij nimmer aan eenige erkende Armeninrigting is vervallen geweest, of in geen Koloniaal hospitaal is verpleegd en zijne verschuldigde belastingen steeds aangezuiverd heeft, de noodige autorisatie tot het ligten der voormelde cautie zullen verleenen.
De in dit Artikel voorkomende bepalingen zijn van volkomene toepassing op degenen, die zich als personele borgen ten behoeve der Openbare Schatkist hebben geconstituëerd, of derzelver erven of regtverkrijgenden, en die den gestelden borgtogt, in het bij dit Artikel gestelde geval, zouden wenschen terug te nemen.
| |
Art. 32.
De verzoeken tot opvordering der numeraire cautie zullen aan de aangewezene Kollegiën moeten worden ingediend binnen het jaar, na het overlijden van den gemanumitteerde, of, wanneer dezelve buiten 's Lands mogte overleden zijn, binnen een jaar, nadat door de belanghebbenden van dit overlijden, onder overlegging, zoo mogelijk, van genoegzaam bewijs aan de bij Art. 1 voor elke Kolonie aangeduide Ambtenaren zal zijn kennis gegeven; zullende, na verloop van die tijdstippen, op zoodanige verzoeken geen regard mogen worden geslagen, en de nume- | |
| |
raire cautie almede vervallen ten voordeele van de Openbare Schatkist.
De verzoeken tot terugname van den personelen borgtogt zijn aan geenerlei tijdperk verbonden, maar kunnen te allen tijde worden aangenomen, zoo dezelve slechts vergezeld gaan van de stukken, in het voorgaande Artikel vermeld.
| |
Art. 33.
Alle requesten en stukken, betrekking hebbende tot de opvordering der numeraire cautie, of de terugname van den personelen borgtogt, zullen vrij zijn van zegel, leges en emolumenten.
| |
Art. 34.
Zoodra de Ambtenaren, welke in de gevallen, bij Art. 5 en 13 bedoeld, de benoeming van eenen Kurator ad hoc geprovoceerd hebben, kennis hebben bekomen, dat aan den belanghebbende Manumissiebrieven zijn uitgereikt, zullen zij het Publiek Ministerie onverwijld met de zaak bekend maken, en zullen alsdan tegen de nalatige Meesters, of derzelver vertegenwoordigers, of lasthebbenden, solidair procederen ter oplegging eener geldboete, die niet minder zal mogen zijn dan f500, noch meer dan f1000, en voorts ter betaling der kosten, anders op de verkrijging van Manumissiebrieven vallende; welke sommen, na verkregen vonnis, hetwelk aan geen hooger beroep zal onderhevig zijn, bij executie op de goederen van den gecondemneerde zullen worden verhaald, en voor het
| |
| |
overige strekken zullen ten voordeele der Openbare Schatkist.
| |
Art. 35.
Alle Reglementen, Verordeningen of Wetten, over het onderhavige onderwerp in de Nederlandsche Westindische Bezittingen vigerende, zullen, bij de invoering van het tegenwoordige Reglement, worden gehouden voor afgeschaft.
Goedgekeurd, benevens de hierachtervolgende modellen, bij Zijner Majesteits Besluit van den 23sten October, 1831, No. 83.
Mij bekend,
De Secretaris van Staat,
(geteekend) J.G. de MEIJ van STREEFKERK.
Accordeert met deszelfs origineel,
De Griffier ter Staats-Secretarij,
(geteekend) L.H. ELIAS SCHOVEL.
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris-Generaal bij het Departement voor de Nationale Nijverheid en de Koloniën,
BROCX.
| |
Art. 2.
De bepaling, voorkomende in Art. 27 en Art. 28 van bovenstaand Reglement, krachtens welke de vader van eenen minderjarigen gemanumitteerde (wanneer die, naar aanleiding van hetgene omtrent de huwelijken in het Reglement op de behandeling der
| |
| |
Slaven is bepaald, zou kunnen geacht worden bekend te zijn) geregtigd is tot de voogdij over deszelfs gemanumitteerd minderjarig kind, wanneer namelijk die vader zelf een vrij persoon is, en door de Wet tot het voeren van voogdij niet is uitgesloten, zal blijven opgeschort, tot tijd en wijle, dat het in voornoemde 27ste Artikel bedoelde Reglement op de behandeling der Slaven zal zijn in werking gebragt.
| |
Art. 3.
Te bepalen, dat bovenstaand Reglement in werking komen zal, te Suriname, op den 1sten April, 1832, en in de Nederlandsche W.I. Eilanden respectivelijk, op den dag, waarop dat Reglement in elk derzelve op de gebruikelijke wijze zal worden gepubliceerd en afgekondigd.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 23sten Maart, 1832, het negentiende jaar van Zijner Majesteits Regering.
E.L. van HEECKEREN.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Algemeene Secretaris,
G.A. van der MEE.
Gepubliceerd aan Paramaribo, den 24sten daaraanvolgende.
De Algemeene Secretaris,
G.A. van der MEE.
|
|