| |
| |
| |
No. 37. Wet van den 27sten December, 1817, tot het heffen eener Belasting, onder den naam van Regt van Successie.
Wij WILLEM, bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging hebben genomen, dat, achtervolgens Art. 25 der Wet van den 11den Februarij, 1816, en Art. 12 der Wet van den 28sten December deszelfden jaars, over het geheele Rijk, een algemeen Regt van Successie moet worden ingevoerd:
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord; en met gemeen overleg van de Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, zoo als Wij goedvinden en verstaan bij dezen:
| |
Titel I.
Algemeene bepalingen.
Art. 1.
Er zal, onder den naam van Regt van Successie, eene Belasting worden geheven van de waarde van al wat door overlijden wordt geërfd of verkregen in
| |
| |
den Boedel van eenen Ingezeten dezes Rijks, na den 31sten December, 1817, overlijdende.
Voor eenen Ingezeten dezes Rijks wordt, met betrekking tot de toepassing dezer Wet, gehouden degene, die binnen dit Rijk zijn domicilium of den zetel van zijn vermogen heeft gevestigd.
Er zal mede, onder den naam van Regt van Overgang, eene Belasting worden geheven van de waarde der onroerende Goederen, gelegen binnen dit Rijk, en in vruchtgebruik of eigendom geërfd wordende van iemand, die geen Ingezeten is van het Rijk, en na den 31sten December, 1817, zal overlijden.
Alles echter behoudens de hierna vermelde uitzonderingen en onder de volgende bepalingen.
| |
Art. 2.
In zooverre er geene beschikkingen ten tegendeele bestaan, zal het Regt van Successie en het Regt van Overgang worden gedragen door de Erfgenamen, Legatarissen en Donatarissen, ieder voor datgene, wat door hem wordt geërfd of verkregen. De Erfgenamen en Legatarissen universeel in den Boedel van eenen Ingezeten dezes Rijks zijn jegens den Staat aansprakelijk voor het Regt van Successie, wegens de geheele Nalatenschap verschuldigd, en voor de boeten wegens overtredingen dezer Wet, ieder in evenredigheid van het aandeel, hetwelk door hem wordt geërfd of verkregen.
De Legatarissen onder universelen titel, de Legatarissen particulier en de Donatarissen, zijn jegens
| |
| |
den Staat aansprakelijk voor het Regt van Successie en de boeten, ieder voor het door hem geërfde, behoudens zijn regt tot terugvordering der boeten tegen dengenen, door wiens toedoen dezelve zijn beloopen.
De Executeurs-Testamentair, de Curators in vacante Boedels, de Voogden voor hunne Pupillen, en de Curators van Geïnterdiceerden voor hunne Geadministreerden, zijn, met betrekking tot het Regt van Successie en de boeten, jegens den Staat aansprakelijk, voor zooveel het van hen heeft afgehangen in de nakoming dezer Wet te voorzien.
De bepalingen, in dit Art. vervat, zijn mede toepasselijk op al wat het Regt van Overgang aangaat.
| |
Art. 3.
's Rijks Schatkist heeft, op den dag van het overlijden, voor het Regt van Successie een algemeen privilegie op al de nagelatene roerende Goederen, onmiddellijk rang nemende na de privilegiën, in Art. 2101 en 2102 van het Burgerlijk Wetboek, en in Art. 191 van het Wetboek van Koophandel vermeld. Al de nagelatene onroerende Goederen, binnen dit Rijk gelegen, zijn, op den dag van het overlijden, voor het Regt van Successie en dat van Overgang, legaal verbonden, zonder dat voor dit verband eenige inschrijving noodig zij in de Registers der Bewaarders van de Hypotheken.
Dit privilegie en dit legaal verband eindigen met den laatsten dag der twaalfde maand, volgende op
| |
| |
die, waarin de termijn der aangifte, bij de Wet bepaald of door den Koning verlengd, is verschenen, bijaldien vóór dat tijdstip geene geregtelijke vervolgingen zijn aangevangen.
Door de betaling van het Regt van Successie en dat van Overgang, vóór den laatsten dag der vermelde twaalfde maand, zal het legaal verband mede zijn vervallen; edoch alleen voor die onroerende Goederen, welke zijn veraliëneerd of ten behoeve van derden zijn verbonden, vóórdat, ter zake van nog verschuldigde regten, ten gevolge van kwalijk gedane aangifte, eenige geregtelijke vervolging is begonnen.
Ingevalle, vóór de betaling van het Regt van Successie of dat van Overgang, de belanghebbenden eenige der nagelatene onroerende Goederen, vrij van het legaal verband, zouden willen aliëneren of verbinden, zullen zij daartoe verzoek kunnen doen aan den Ambtenaar in de provincie, te dien einde door het Departement der Indirecte Belastingen te designeren. Dit verzoek zal worden toegestaan, wanneer 's Rijks Schatkist voor het verschuldigde genoegzame zekerheid heeft of zal bekomen.
Het gemelde regt van privilegie en legaal verband zal niet nadeelig zijn aan vroegere regten, door anderen verkregen.
| |
| |
| |
Titel II.
Van de aangifte en waardering van het geërfde of verkregene.
Art. 4.
De Erfgenamen en de Legatarissen universeel in den Boedel van eenen Ingezeten dezes Rijks zijn verpligt, ten Kantore van het Regt van Successie, in welks ressort de overledene binnen dit Rijk zijn laatste domicilium had, bij schriftelijke memorie, aangifte te doen van den aard en de waarde van alles wat tot de Nalatenschap behoort; daarbij, met opzigt tot de onroerende Goederen, opgevende de gemeente en derzelver ligging, en, voor de ongebouwde eigendommen, derzelver grootte, voor zooveel die aan de aangevers bekend is; voorts van de schulden, waaruit het passief des boedels is zamengesteld, van de Erfgenamen, Legatarissen en Donatarissen, van den graad van verwantschap tusschen hen en den overledenen, en van het aandeel, dat door ieder van hen wordt geërfd of verkregen, met opgave wijders, zoo de Nalatenschap, geheel of gedeeltelijk, krachtens uiterste wilsbeschikking wordt geërfd of verkregen, van degenen, die, zonder die beschikking, tot dezelve geheel of gedeeltelijk zouden zijn geregtigd. Deze laatste vermelding wordt echter niet vereischt, ingevalle de Boedel voor het geheel onderworpen is aan het regt van tien percent.
De Erfgenamen, Legatarissen of Donatarissen in onroerende Goederen, gelegen binnen het Rijk, en
| |
| |
door iemand nagelaten, die geen Ingezeten is dezes Rijks, zullen aangifte doen van derzelver aard, ligging, grootte en waarde, ten Kantore van het Regt van Successie of van Overgang, in welks ressort de Goederen zijn gelegen.
Voor Boedels van Ingezetenen dezes Rijks, geërfd wordende in de regte lijn, of welke, na aftrek der schulden, geene hoogere waarde hebben dan f 300, zal de aangifte zich bepalen tot de vermelding:
1o. | Der Erfgenamen en der onroerende Goederen, hun aangekomen, en binnen dit Rijk gelegen. |
2o. | Der Legatarissen en Donatarissen, en van hetgene, dat door ieder van hen wordt geërfd of verkregen. |
3o. | Van hetgene, hetwelk achtervolgens Art. 6 moet worden aangegeven. |
Wanneer in eenen Boedel, niet aan eenig regt onderhevig, geene onroerende Goederen aanwezig zijn, zal van denzelven eene negative aangifte worden gedaan, geappuijeerd door een Certificaat van de plaatselijke Authoriteit, houdende, dat het haar niet bekend is, dat de overledene eenige onroerende Goederen heeft nagelaten.
Bij de aangifte des Boedels van eenen Ingezeten dezes Rijks zal tevens vermeld worden, of de overledene van eenige Goederen het vruchtgebruik heeft gehad, en zoo ja, waarin die Goederen bestaan, en wie tot het genot van den vollen eigendom is ge- | |
| |
komen; alles voor zooveel de aangevers daarvan kennis mogten bekomen hebben.
| |
Art. 5.
Degene, die, door het overlijden van den vruchtgebruiker, tot het genot komt van den vollen eigendom, is verpligt daarvan, op de wijze, bij Art. 4 voorgeschreven, en binnen den termijn, bij Art. 9 bepaald, aangifte te doen ten Kantore van het Regt van Successie, alwaar in der tijd het door overlijden geërfde of verkregene vruchtgebruik is aangegeven.
Wanneer, gedurende het leven van den vruchtgebruiker, het vruchtgebruik met den blooten eigendom wordt vereenigd, zullen de vruchtgebruiker en degene, die tot het genot van den vollen eigendom komt, ieder op zich zelven verpligt zijn, daarvan op gelijke wijze aangifte te doen ten Kantore van het Regt van Successie, alwaar in der tijd de aangifte van het door overlijden geërfde of verkregene vruchtgebruik is gedaan. In dit geval zullen de dag, waarop de vereeniging heeft plaats gehad, en de plaats, alwaar de akte of overeenkomst gemaakt is, indien er zoodanig eene bestaat, beschouwd worden als de dag en de plaats van het overlijden, met opzigt tot den tijd der aangifte, de waardering en de verdere toepassing dezer Wet.
| |
Art. 6.
Ingevalle dáár, waar nog fideï-commisen bestaan, door overlijden, een Goed met fideï-commis bezwaard aan den gesubstituëerden overgaat, of wanneer een
| |
| |
eigendomsovergang plaats heeft van een Goed, hetwelk door een' ander' in vruchtgebruik wordt bezeten, zullen de aangevers in den Boedel van eenen Ingezeten dezes Rijks, op de bij Art. 4 voorgeschrevene wijze, en binnen den termijn, bij Art. 9 bepaald, daarvan aangifte doen.
Wanneer bij het leven van den fiduciairen Erfgenaam het met fideï-commis bezwaarde Goed aan den gesubstituëerden overgaat, zullen de bepalingen, in de laatste zinsnede van het voorgaande Artikel vervat, op den fiduciairen Erfgenaam en den gesubstituëerden zijn van toepassing.
| |
Art. 7.
Het aanvaarden eener Nalatenschap onder Beneficie van Inventaris ontheft niet van de verpligting tot het doen van aangifte des Boedels, op de wijze en binnen den termijn, bij deze Wet voorgeschreven.
Ingevalle van verzuim, zullen de bepalingen, in Art. 10 vervat, mede zijn van toepassing.
| |
Art. 8.
Bij de memorie van aangifte zal één domicilium worden gekozen in het ressort van het Kantoor van het Regt van Successie of van Overgang, bij hetwelk de aangifte wordt gedaan; en zulks voor alle actiën en vervolgingen, welke 's Rijks Ambtenaar verpligt zal wezen, krachtens deze Wet, in te stellen, hetzij tegen de Erfgenamen, hetzij tegen de Legatarissen, Donatarissen, Executeurs-Testamentair, Voogden of Curators.
| |
| |
| |
Art. 9.
De aangifte moet geschieden, zoo het sterfgeval heeft plaats gehad in het Rijk, binnen zes maanden; in eenig ander gedeelte van Europa, binnen acht maanden; in Amerika, binnen twaalf maanden, en in Afrika of Azië, binnen vier en twintig maanden na den dag van het overlijden.
De termijn van acht, twaalf en vier en twintig maanden wordt verminderd op zes, te rekenen van den dag der inbezitneming, bijaldien iemand buiten het Rijk overleden zijnde, de Erfgenamen, Donatarissen of Legatarissen, de Voogden of Curators, zich geheel of gedeeltelijk in het bezit of beheer stellen van de nagelatene Goederen, voordat de laatste zes maanden van den termijn, voor de aangifte bepaald, zijn begonnen.
De termijnen kunnen door den Koning, naar bevind van zaken, worden verlengd.
| |
Art. 10.
Bijaldien de aangifte ten voorschrevenen Kantore, en binnen den bepaalden of door den Koning verlengden termijn, niet wordt gedaan, zullen degenen, die daartoe, krachtens deze Wet, verpligt zijn, bij exploit van den Deurwaarder, peremptoir worden gesommeerd, om voorschrevene aangifte binnen de eerstvolgende veertien dagen na de insinuatie te doen; en zal, ten behoeve van het Rijk, betaald worden eene tiende verhooging van en boven het verschuldigd regt, benevens de kosten van sommatie.
| |
| |
De tijd, in deze sommatie bepaald, verstreken zijnde, zonder dat de aangifte zij geschied, zal door dengenen, aan wien de aangeving had moeten geschieden, tegen de nalatigen een dwangschrift worden uitgevaardigd tot het opleggen van eene bij hetzelve uit te drukkene som, behoudens regularisatie voor hetgene, bij finale afrekening, bevonden zal worden meerder of minder verschuldigd te zijn. - Het bedrag van het verschuldigd regt zal met de helft daarvan als boete worden vermeerderd.
Ingevalle de verzuimde aangifte betrekking heeft tot eenen Boedel, of eene zaak, wegens welke aan den Lande geen Regt van Successie moet worden betaald, zal, voor iedere week verzuim, na de veertien dagen na de sommatie, eene boete van tien Gulden zijn verschuldigd.
Voor zooveel de verzuimde aangifte wegens den Boedel eens Ingezetenen dezes Rijks betrekking heeft tot een door den dood vervallen vruchtgebruik, of tot eenen overgang van fideï-commissair Goed, zullen de in gebreke blijvenden aansprakelijk zijn, zoowel voor het verschuldigd Regt van Successie als voor de boete, behoudens hun regt tot terugvordering voor het Regt van Successie alleen, tegen dengenen, die tot het genot van den vollen eigendom is gekomen, of aan wien het fideï-commissair Goed is overgegaan.
| |
Art. 11.
De waarde der nagelatene Goederen, het actief uit- | |
| |
makende van den Boedel eens Ingezetenen dezes Rijks, en die der onroerende Goederen, aan het Regt van Overgang onderworpen, worden bepaald als volgt:
a. | Voor de onroerende Goederen, op hunne verkoopwaarde, ten dage van het overlijden.
De onroerende Goederen, behoorende tot Boedels van Ingezetenen van dit Rijk, en gelegen buiten hetzelve, in de Landen, die, vóór den 30sten Mei, 1814, een gedeelte van het Fransche Rijk uitmaakten, zullen in de aangifte slechts worden begrepen voor de helft der verkoopwaarde, ten dage van het overlijden; mits op de vorderingen van 's Rijks Ambtenaar aangetoond worde, dat die Goederen den overledenen vóór 1o Januarij, 1817, hebben toebehoord, of hem sedert dien tijd door overlijden zijn aangekomen. Deze modificatie zal echter, bij voortduring van het Regt van Successie, niet langer stand grijpen dan tot den 31sten December, 1836. |
b. | Voor de hypothecaire ingeschrevene schuldvorderingen, op het bedrag van het kapitaal en den interest, op den dag van het overlijden verschuldigd, of door den aangever te waarderen. |
c. | Voor Erfpachten, Grondrenten, Beklemmingen, Cijnsen, Tijnsen, Grondhuren en dergelijke prestatiën, in onroerende Goederen, eeuwigdurend of voor eenen onbepaalden tijd gevestigd, op het kapitaal van derzelver twintigvoudig jaarlijksch bedrag.
|
| |
| |
|
Voor zooverre zij betaalbaar zijn in graan, vruchten of andere voorwerpen, geldswaarde hebbende, moet het jaarlijksch bedrag in geld berekend worden naar den middelbaren prijs der veertien laatste jaren, in de marktplaats het naast bij het Goed gelegen, daarvan echter aftrekkende de twee hoogste en twee laagste jaren. Bij ontstentenis van marktprijs, moeten dezelve door den aangever gewaardeerd worden. |
d. | Voor effecten, actiën en renten, op het kapitaal van derzelver geldswaarde, tijdens het overlijden.
Het kapitaal der effecten, actiën en renten wordt geregeld naar de prijscourant, die op last van het Gouvernement, voor de regeling van het Regt van Successie, is uitgegeven in de week van het overlijden; en bijaldien de effecten, actiën of renten daarop niet bekend staan, door den aangever gewaardeerd. |
e. | Voor lijfrenten, op derzelver jaarlijksch bedrag, vermenigvuldigd met het getal jaren levens van dengenen, op wiens lijf zij zijn gevestigd, en zulks naar de volgende berekening: |
Van 1 tot 20 jaren oud, |
wordt gerekend op 10 jaren levens. |
Boven 20 tot 30 jaren oud, |
wordt gerekend op 9 jaren levens. |
Boven 30 tot 40 jaren oud, |
wordt gerekend op 8 jaren levens. |
Boven 40 tot 50 jaren oud, |
wordt gerekend op 7 jaren levens. |
Boven 50 tot 55 jaren oud, |
wordt gerekend op 6 jaren levens. |
| |
| |
Boven 55 tot 60 jaren oud, |
wordt gerekend op 5 jaren levens. |
Boven 60 tot 65 jaren oud, |
wordt gerekend op 4 jaren levens. |
Boven 65 tot 70 jaren oud, |
wordt gerekend op 3 jaren levens. |
Boven 70 tot 75 jaren oud, |
wordt gerekend op 2 jaren levens. |
Boven 75 tot - jaren oud, |
wordt gerekend op 1 jaren levens. |
| Ten aanzien van tontines, kontrakten van overleving en prebenden, dáár, waar deze laatste nog bestaan, wordt het jaarlijksch bedrag gehouden dat te zijn van het laatste jaar, het jaar van het overlijden voorafgaande. - Zij zullen voorts berekend worden als lijfrenten, en voor zooveel zij bestaan in voorwerpen in natura, gewaardeerd worden zoo als hiervoren sub Litt. c. is voorgeschreven. |
f. | Voor de schepen, schuiten en vaartuigen, op derzelver verkoopwaarde, ten dage van het overlijden, door den aangever te waarderen.
Onder de waardering moet begrepen worden het staand en loopend want, gelijk mede alles, wat zich, voor zooveel men weet, aan boord bevindt, en een gedeelte uitmaakt van de nagelatene Goederen. |
g. | Voor alle schuldvorderingen, niet onder b. noch d. hiervoren begrepen, hetzij dat van dezelve eenige akte bestaat of niet, op de door den aangever te bepalene geldswaarde van het verschuldigde kapitaal en van de verschuldigde renten, op den dag van het overlijden. |
| |
| |
h. | Voor alle andere roerende Goederen, en perpetuele niet in onroerend Goed gevestigde renten, op derzelver verkoopwaarde, ten dage van het overlijden, door den aangever te bepalen. |
De aangevers zullen de waarde der Goederen, onder Litt. a., b., f. en h. vermeld, door deskundigen kunnen laten bepalen, op den voet, voorgeschreven bij Art. 16.
| |
Art. 12.
De schulden, het passief van den Boedel eens Ingezetenen dezes Rijks uitmakende, zullen, voor de regeling van het Regt van Successie, zich bepalen:
a. | Tot de schuldvorderingen ten laste van den overledenen, volgens akten daarvan zijnde, of andere wettelijke bewijzen, en tot den daarop verschuldigden interest, op den dag van het overlijden. |
b. | Tot de schulden, op het tijdstip van het overlijden, voortspruitende uit het bedrijf van den overledenen. |
c. | Tot de huisschulden, op den dag van het overlijden. |
d. | Tot de Rijks-, provinciale of plaatselijke lasten, polderlasten, molengelden en soortgelijke omslagen, op den dag van het overlijden. |
e. | Tot de begrafeniskosten. |
| |
Art. 13.
Gedurende zes weken, na den dag der aangifte, zal het aan de aangevers vrijstaan, de aangiften door eene suppletoire aangifte te vermeerderen of te ver- | |
| |
minderen, zonder dat er eenige boete zal kunnen worden gevorderd.
In den loop der volgende veertien dagen zullen de aangevers van den Boedel van eenen Ingezeten dezes Rijks, voor de Regtbank van Eersten Aanleg in het ressort, of voor den Vrederegter van hunne woonplaats, in persoon, bij eede, of, wanneer hunne Godsdienstige gezindheid het doen van eenen eed niet toelaat, op de wijze, bij hunne Godsdienstige gezindheid in gebruik, verklaren: ‘Dat zij in gemoede vermeenen, bij de aangifte der Nalatenschap van wijlen N.N., niets verzwegen te hebben, dat tot diens Boedel behoort, en voor de regeling van het Regt van Successie heeft moeten worden aangegeven; noch dezelfde schuld twee- of meermalen te hebben gebragt; noch eenige schuld te hebben opgegeven, welke niet uit den Boedel moet worden betaald; voorts de buitenlandsche Bezittingen (zoo er zijn) en de onroerende Goederen, van welke de waardering, bij de Wet op het Regt van Successie, aan den aangever of aan de taxatie van deskundigen is overgelaten, tot dien prijs te hebben gesteld, welken zij in gemoede houden als de waarde derzelve, zoo als die bij de Wet op het Regt van Successie wordt gevorderd, en eindelijk, dadelijk te zullen doen aangifte van, en het Regt van Successie te zullen voldoen, voor de Goederen, welke zij naderhand zullen vernemen, niet, of kwalijk te hebben aangegeven.’
| |
| |
Voor Boedels, welke geheellijk worden geërfd in de regte lijn, zal geen eed worden afgelegd; doch wanneer uit dezelve eenig legaat of giften aan collateralen of niet verwante personen moeten worden uitgekeerd, zullen de aangevers, op den hierboven omschreven' voet en plaats, in persoon, bij eede, of op de wijze, in plaats van den eed, bij hunne Godsdienstige gezindheid in gebruik, verklaren: ‘Dat zij vermeenen voor den Boedel van wijlen N.N. alles, waarvan het Regt van Successie is verschuldigd, opregtelijk te hebben aangegeven.’
De eed zal mede niet afgelegd worden wegens Boedels, voor welke negative aangiften, bij Art. 4 voorgeschreven, zijn gedaan.
In de gevallen van vereeniging van het vruchtgebruik met den blooten eigendom, is degene, die den eigendom heeft, verpligt den eed af te leggen; en zijn de vruchtgebruikers, of de Erfgenamen en Legatarissen in deszelfs Boedel, daarvan vrijgesteld.
Ingevalle van ziekte of afwezendheid buiten het Rijk, zal, op admissie van 's Rijks Ambtenaar, de eed bij speciale procuratie kunnen worden gedaan voor de Regtbank van Eersten Aanleg in het ressort, alwaar de overledene binnen dit Rijk zijn laatste domicilium had.
De expeditie van het Proces-Verbaal der eedaflegging zal, binnen vier weken na deszelfs dagteekening, ten Kantore van het Regt van Successie gebragt worden, alwaar de aangifte is gedaan; zoowel de mi- | |
| |
nute als de expeditie van het Proces-Verbaal zullen vrij zijn van het Regt van Zegel, Registratie en Griffie.
Ingevalle de eed niet afgelegd, of bijaldien de expeditie van het Procès-Verbaal der eedaflegging niet ten vermelden Kantore gebragt wordt, binnen den hiervoor bepaalden tijd, zal als boete verbeurd worden 25 Gulden voor iedere week verzuim.
| |
Art. 14.
Ingevalle na het afleggen van den eed de aangevers, door eene nadere aangifte, de voorgaande verbeteren, zonder dat eenige regterlijke vervolging is aangevangen, zal er geene boete kunnen worden gevorderd; doch bijaldien eene regterlijke vervolging is begonnen, ter zake dat er Goederen zijn verzwegen, of dezelfde schulden twee- of meermalen zijn gebragt, of andere zijn opgegeven, die niet tot het passief van den Boedel behooren; of dat, bij de aangifte, de buitenlandsche Bezittingen of de roerende Goederen, in Art. 11, onder Litt. f., g., en h., vermeld, niet tot de wezenlijke verkoop- of geldswaarde zijn aangegeven, zal, voor het verzwegene Goed, voor het bedrag der te hoog opgegevene schuld, of voor het ongenoegzaam aangegevene, behalve het daarvoor nog verschuldigd Regt van Successie, tweemaal zoo veel als boete zijn verschuldigd. De belanghebbenden zullen echter van de boeten zijn ontheven, wanneer zij van hunne onschuld doen blijken.
| |
| |
| |
Art. 15.
Wanneer de waarde der onroerende Goederen, binnen dit Rijk gelegen, of die der roerende Goederen, in Art. 11, onder Litt. b., c., d. en e. vermeld, bevonden wordt niet overeenkomstig deze Wet te zijn aangegeven, zal, van de meerder bevondene waarde, het nog verschuldigd Regt van Successie of van Overgang moeten worden voldaan, en hovendien, als boete, eene som daarmede gelijk staande, bijaldien het meerder bevondene de aangegevene waarde één achtste of meer overtreft.
Er zal mede eene boete, met het nog verschuldigd Regt van Successie of Overgang gelijk staande, zijn verbeurd, ingevalle, bij de aangifte, eenig legaat of gifte of een graad van verwantschap, in het nadeel van 's Rijks Schatkist, verzwegen of verkeerdelijk is opgegeven.
| |
Art. 16.
Wanneer de waarde der onroerende Goederen, binnen dit Rijk gelegen, niet overeenkomstig den inhoud van Art. 11, Litt. a., schijnt te zijn aangegeven, en de ongenoegzaamheid in de aangifte niet anders kan worden bewezen, zal 's Rijks Ambtenaar eene waardering door deskundigen kunnen vorderen. Dit zal mede plaats kunnen hebben voor de hypothecaire schuldvorderingen op Goederen binnen dit Rijk, wanneer derzelver aangegevene waarde ongenoegzaam schijnt, en de ongenoegzaamheid niet anders kan worden daargedaan.
| |
| |
Het vragen van waardering zal geschieden bij exploit, door eenen Deurwaarder aan partij te beteekenen, met vermelding, zoo van de som, welke 's Rijks Ambtenaar vermeent voor Regt van Successie of van Overgang en voor boeten te zijn verschuldigd, als van den deskundige voor de Administratie benoemd, en met sommatie, om binnen acht dagen eenen deskundige te benoemen.
Wanneer aan de sommatie niet wordt voldaan, zal de Regtbank van Eersten Aanleg, in welker ressort het Goed gelegen is, ex officio eenen deskundige voor partij aanstellen, binnen acht dagen na de aanvrage van 's Rijks Ambtenaar.
Ingevalle de deskundigen in gevoelen verschillen, zal hun door den Vrederegter van de plaats, waarin het Goed is gelegen, een derde worden toegevoegd.
Bijaldien twee deskundigen het eens zijn, zal hunne waardering, en, zoo zij alle drie verschillen, die, welke het naast bij de minste komt, gehouden worden den prijs te vertegenwoordigen, op welken het Goed naar de Wet moet worden geschat.
De kosten, op de waardering gevallen, komen ten laste van de aangevers, wanneer de waardering voor de herekening van het regt, bij deze Wet aangenomen, een achtste of meer de aangegevene waarde overtreft, en anders ten laste van den Staat.
De aangevers zullen de waarde van al de roerende en onroerende Goederen, onder Litt. a., b., f. en h., in Art. 11 vermeld, en binnen dit Rijk gelegen, of
| |
| |
van een gedeelte derzelve, door deskundigen kunnen laten bepalen, alvorens daarvan aangifte te doen. Te dien einde zullen zij de vordering van waardering doen bij exploit door eenen Deurwaarder, aan 's Rijks Ambtenaar te beteekenen, bij wien de aangifte moet geschieden, met opgave van hunnen deskundige, en sommatie, om er eenen binnen de acht dagen te benoemen; alles voor het overige overeenkomstig den inhoud van dit Artikel, waarvan al de bepalingen wijders zijn toepasselijk, met uitzondering echter, dat al de kosten zullen zijn voor rekening der aangevers. De waarde, door de deskundigen bepaald, zal in de aangifte worden opgegeven, te dien effecte, dat, van wege de Administratie, met opzigt tot de waarde, geen verder onderzoek zal kunnen worden gedaan.
| |
Titel III.
Van de hoegrootheid van het regt van successie en dat van overgang, van derzelver toepassing, van de betaling en van de vrijstellingen.
Art. 17.
Er zal voor Regt van Successie worden geheven, wanneer de eigendom wordt geërfd of verkregen:
Door den eenen Echtgenoot van den anderen, vier percent, behoudens echter de uitzonderingen, in Artikel 24 vermeld.
Door Broeders of Zusters van Broeders of Zusters, vier percent voor datgene, hetwelk hun ab intestato
| |
| |
zou zijn aangekomen, en tien percent voor datgene, hetwelk zij meer erven of verkrijgen.
Door Neef of Nicht, na-Neef of na-Nicht, van Oom of Moei, oud-Oom of oud-Moei; en, omgekeerd, door Oom of Moei, oud-Oom of oud-Moei, van Neef of Nicht, na-Neef of na-Nicht, zes percent voor datgene, hetwelk hun ab intestato zou zijn aangekomen, en tien percent voor datgene, hetwelk zij meer erven of verkrijgen.
Tusschen alle andere verwanten of niet verwante personen, tien percent.
Voor datgene, wat enkel in vruchtgebruik wordt geërfd of verkregen, zal het Regt van Successie slechts de helft bedragen van het hiervoren bepaalde.
Er zal voor Regt van Overgang worden geheven een percent voor den eigendom, en een half percent voor het vruchtgebruik, geërfd wordende in de regte lijn.
Vijf percent voor den eigendom en twee en een half percent voor het vruchtgebruik, in de collaterale lijn geërfd wordende, of tusschen niet verwante personen.
| |
Art. 18.
Het Regt van Successie zal worden geheven van het bedrag der waarde, welke door ieder, na aftrek van het aandeel, dat hij in de schulden, bij Art. 12 vermeld, moet dragen, wordt geërfd of verkregen.
Het Regt van Overgang wordt geheven van de waarde van het Goed, bepaald bij Art. 11, zonder aftrek van eenige lasten.
| |
| |
| |
Art. 19.
Voor pensioenen, of periodieke uitkeeringen, zal het Regt van Successie worden geheven van het bedrag, hetwelk zij in kapitaal opleveren, over den tijd, gedurende welken zij den Erfgenaam, Legataris of Donataris zijn opgelegd; zullende echter deze berekening in geen geval het twintigvoudige van het jaarlijksch bedrag kunnen te boven gaan. Voor pensioenen, of uitkeeringen gedurende het leven, zal gevolgd worden die zelfde levensberekening, welke in Art. 11, Litt. e., van deze Wet voorkomt; en wanneer de tijd der pensioenen of uitkeeringen bepaald is, zal het bedrag met 20 tot kapitaal gebragt worden.
In alle gevallen zal het regt uit den Boedel worden voorgeschoten, waartegen, bij de betaling der pensioenen of uitkeeringen, zal kunnen worden gekort het gedeelte van het kapitaal der voorgeschotene penningen, evenredig aan den tijd, waarover het regt berekend is, met den verschenen' interest van vijf ten honderd in het jaar.
| |
Art. 20.
Ingevalle van vruchtgebruik, zal, wanneer het den Boedel van eenen Ingezeten dezes Rijks betreft, tot het tijdstip der vereeniging van het vruchtgebruik met den blooten eigendom, de betaling van het Regt van Successie blijven opgeschort voor het in eigendom geërfde of verkregene, gelijk mede voor de overgangen van den eigendom, vóór de vereeniging
| |
| |
door overlijden plaats hebbende, mits voldoenden borgtogt stellende.
Degene, die door de vereeniging van den blooten eigendom met het vruchtgebruik tot het genot komt van den vollen eigendom, zal, binnen den termijn, bij deze Wet bepaald, de Regten van Successie voldoen, waarvan de betaling is opgeschort gebleven, en bijaldien deze Regten, door de onderscheidene overgangen bij overlijden, meer mogten bedragen dan 15 percent, zal de eindelijke Erfgenaam kunnen volstaan, zoo voor de voldoening der Regten van Successie, waarvan de betaling is opgeschort gebleven, als voor het Regt uit zijn' eigen' hoofde verschuldigd, met de voldoening van 15 percent van het op hem gedevolveerd kapitaal.
De opschorting der betaling van het Regt van Successie strekt zich niet uit tot de betaling der boeten, welke in geval van verzuimde aangifte, achtervolgens Art. 10, zijn verbeurd.
Voor de betaling van het Regt van Overgàng wordt geen uitstel verleend; het regt voor den eigendom en dat voor het vruchtgebraik moeten te gelijker tijd betaald worden, binnen den termijn, bij Art. 23 bepaald; maar er zal geen regt zijn verschuldigd bij de daaropvolgende vereeniging van het vruchtgebruik met den blooten eigendom door overlijden.
| |
Art. 21.
Ingevalle daar, waar nog fideï-commisen bestaan, eenig met fideï-commis bezwaard Goed op den gesubsti- | |
| |
tuëerden overgaat, zal het Regt van Successie zijn verschuldigd naar den graad van verwantschap tusschen den insteller van het fideï-commis en den verkrijger.
| |
Art. 22.
Wanneer de aangever bij de aangifte verklaart onzeker te zijn, ten aanzien van den graad van verwantschap, of van den persoon, die erft, of van de hoeveelheid, welke de Erfgenamen ab intestato zouden hebben geërfd, zal het hoogste regt, hetwelk naar de betrekking der Erfgenamen of andere Gebeneficeerden zoude kunnen verschuldigd zijn, worden geheven, zonder dat zulks echter den belanghebbende zal kunnen benadeelen in zijne vordering tot teruggave van hetgene, dat naderband blijken zal te veel te zijn betaald.
| |
Art. 23.
Het Regt van Successie en dat van Overgang, gelijk mede de boeten, moeten betaald worden, zoo als dezelve door 's Rijks Ambtenaar, krachtens de Wet en overeenkomstig de aangifte, zijn berekend.
Het regt kan noch verminderd, noch teruggegeven worden, dan alleen in de gevallen, dat de Wet niet naar behooren mogt zijn toegepast; alsdan zijn de belanghebbenden bevoegd tot het vragen van teruggave, zoo als de Staat verpligt is die te geven.
De betaling van het Regt van Successie, van het Regt van Overgang en der boeten, zal geschieden binnen zes weken na de dagteekening der insinuatie van de oproeping tot voldoening, welke, nadat de
| |
| |
zes weken, voor het verbeteren der aangifte toegestaan, zullen zijn verstreken, van wege den Ambtenaar van het Regt van Successie, aan het gekozen domicilium der aangevers, en indien er geene aangifte is gedaan, aan het domicilium van eenen der Erfgenamen, Legatarissen of Donatarissen, Executeurs-Testamentair, Voogden of Curators, bij exploit door den Deurwaarder, zal worden beteekend.
Wanneer de betaling niet geschiedt binnen den bepaalden tijd, zal er een tiende gedeelte van het verschuldigd regt als boete zijn verbeurd, en bovendien de kosten van het exploit.
| |
Art. 24.
Van het Regt van Successie is vrijgesteld:
1o. | Al wat geërfd of verkregen wordt in de regte lijn. |
2o. | Al wat Echtgenooten, Kind of Kinderen, te zamen in huwelijk verwekt, of descendenten daarvan nalatende, van elkander erven of verkrijgen. |
3o. | Al wat door den langst levenden Echtgenoot van den eerst stervenden Echtgenoot, in vruchtgebruik, of bij wege van pensioen of periodieke uitkeering, wordt geërfd of verkregen, indien, door het overlijden van den eerst stervenden, deszelfs Kind of Kinderen in vorig huwelijk verwekt, of de descendenten daarvan, tot den eigendom zijn gekomen, of met het pensioen of de periodieke uitkeering zijn belast. |
4o. | Al wat geërfd of verkregen wordt in den Boedel van eenen Ingezeten, wanneer de geheele waar- |
| |
| |
| de, na aftrek der schulden, niet meer bedraagt dan 300 Gulden. |
| |
Titel IV.
Van de vervolgingen en de verjaringen.
Art. 25.
Totdat daaromtrent door de Wet nader zal zijn bepaald, zullen alle vervolgingen door 's Rijks Ambtenaren, voor de invordering van de regten en de boeten, krachtens deze Wet verschuldigd, en door de belanghebbenden, voor het vragen van teruggave van betaalde regten en boeten, en voorts in alle andere gevallen, zonder Praktizijns, op dezelfde wijze gevallen, als bij de bestaande Wetten en Verordeningen, in materie van Registratie, in de onderscheidene Provinciën van het Rijk, voorgeschreven en gebruikelijk is.
| |
Art. 26.
Er zal zijn verjaring:
1o. | Voor de invordering van het Regt van Successie, van het Regt van Overgang en van de boeten, in de gevallen van de verzuimde aangifte, na vijf jaren, te rekenen van den dag, op welken de termijnen van aangifte, bij Art. 9 bepaald, zullen verstreken zijn. |
2o. | Voor de invordering der boeten, bepaald op het verzuim der eedaflegging en der bezorging van de expeditie van het Proces-Verhaal derzelve, ten Kantore van het Regt van Successie na één jaar, te rekenen van den dag,
|
| |
| |
| op welken de zes weken, voor het verbeteren der aangifte toegestaan, zijn verstreken. |
3o. | Voor het vragen van waardering, door deskundigen, van onroerende Goederen, binnen dit Rijk gelegen, en van de hypothecaire schuldvorderingen, gelijk mede voor het vragen van Regt van Successie, Regt van Overgang en boeten, wegens ongenoegzaamheid in de aangifte der onroerende Goederen binnen dit Rijk, of der Goederen, in Art. 11, onder Litt. b., c., d. en e. vermeld, na twee jaren, te rekenen van den dag der aangifte. |
4o. | Voor het vragen van teruggave van betaalde regten en boeten, na twee jaren, te rekenen van den dag der betaling. |
5o. | Voor de invordering der boete, bij Art. 23 bepaald op het verzuim in de betaling, na één jaar, te rekenen van de dagteekening der significatie van de oproeping tot voldoening, van wege den Ambtenaar, belast met den ontvang van het Regt van Successie en van Overgang, beteekend. |
De verjaringen zullen worden opgeschort door geregtelijke vervolgingen, begonnen voordat de termijnen van verjaring zijn verschenen; zij zullen echter voor altoos zijn verkregen, ingevalle de begonnen vervolging gedurende een jaar blijft onvervolgd, en de termijn van verjaring verschenen is.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geïnsereerd, en dat alle Ministeriële Depar- | |
| |
tementen en Authoriteiten, Kollegiën en Ambtenaren, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven in 's Gravenhage, den 27sten December des jaars 1817, het vijfde onzer Regering.
(Geteekend)
WILLEM.
Van wege den Koning,
(Geteekend)
A.R. FALCK.
En naardemaal Wij, bij het in werking brengen van het opgenoemde Besluit, het doelmatig hebben geacht, ter verdere ontwikkeling van deze wijzigingen, nader uiteen te zetten eenige der daarin voorkomende Verordeningen, mitsgaders de verpligtingen, die daaruit voor de Belastingschuldigen voortvloeijen, en waarnaar zij zich zullen hebben te gedragen, hebben Wij goedgevonden hetzelve Besluit te ampliëren met de navolgende Artikelen.
| |
Art. 1.
Alle Belastingen waaromtrent geene veranderingen bij het voorgaande Besluit zijn gemaakt, blijven provisioneel in derzelver algeheele werking, om geheven en ingevorderd te worden overeenkomstig de daarvan bestaande Wetsbepalingen.
| |
Art. 2.
Het Belastingstelsel der Kolonie, zoo als hetzelve met den jare 1829 in werking zal komen, wordt gesplitst in afzonderlijke baten, welke deels door het Hoofdbestuur, en anderdeels door het Gemeente-Bestuur zullen worden geheven.
| |
| |
| |
Art. 3.
Onder de inkomsten van het Hoofdbestuur zijn en zullen alzoo worden begrepen de navolgende Belastingen, betaalbaar ten Kantore van den Algemeenen Ontvanger, als:
Het Hoofdgeld. |
Het Zegel-regt. |
De Inkomende en Uitgaande Regten. |
Het Lastgeld der Schepen. |
De Vendu-regten. |
De Transport-regten. |
Het Patent-regt, en |
Het Regt op de Collaterale Successie. |
| |
Art. 4.
Onder de inkomsten van het Gemeente-Bestuur zijn en zullen worden begrepen de navolgende Belastingen, betaalbaar ten Kantore van den Gemeente-Ontvanger, als:
De Accijns van Dranken. |
De Kerkgeregtigheden. |
De Belastingen der Gemeene Weide. |
Het Baak-, Los- en Steigergeld. |
De Quota van Suiker-Plantaadjes en Houtgronden. |
De Vrijdomsgeregtigheden, en |
De Lands-taxen. |
| |
Art. 5.
Al de door Zijne Excellentie den Heere Kommissaris-Generaal van Zijne Majesteit gearresteerde
| |
| |
Ordonnantiën bij het aangehaalde Besluit, vervangende vroegere Verordeningen deswege, zullen met den 1sten Januarij des jaars 1829 kracht van Wet hebben, om geheven te worden naar de grondslagen en beginselen, waarop dezelve berusten, en met inachtneming der navolgende bijzondere bepalingen daartoe betrekkelijk, als, opzigtelijk
| |
Het tarief der inkomende en uitgaande regten:
a. | § 2. De waarde der ongeconsigneerde Goederen, welke uit de Nederlanden met Nederlandsche Schepen worden aangebragt, en waarvoor een Inkomend Regt van drie percent zal moeten worden betaald, zal zijn die van den marktprijs in de Nederlanden, overeenkomstig de facturen, welke dusdanige Goederen vergezellen, of wel der Amsterdamsche Prijscouranten; zullende bij vermoedelijke fraude, en daaropgevolgde benadering derzelve, van wege de Administratie, den aangever een zesde verhooging, of zestien en twee derde percent, worden toegestaan hoven de aldus door hem aangegevene waarde. |
b. | § 3. Wanneer de invoerder met Noord-Amerikaansche Schepen niet mogt verkiezen, overeenkomstig de scheepslasten, de Inkomende Regten te voldoen, waarvan de keuze aan hem is overgelaten, en waaromtrent hij zich bij de inklaring ter Algemeene Secretarij, welke in alle ge- |
| |
| |
| vallen zal moeten geschieden, alvorens het verlof om naar Paramaribo op te zeilen wordt verkregen, schriftelijk zal moeten verklaren, zal de lading onder het speciaal toezigt van de Ambtenaren der Administratie worden gelost, en zullen de regten op de bij § 4 geadmitteerde Goederen worden berekend ingevolge een, telken jare, door den Hoogen Raad, daarvoor te arresteren Tarief. |
c. | § 8. De vergunning, om naar elders de Nederlandsche fabrikaten of voortbrengselen van Nationale Nijverheid vrij van Uitgaande Regten uit te voeren, blijft, zoo als tot dusverre, ook uitgestrekt tot den vervoer van levensmiddelen, door Amerikaansche Schepen in de Kolonie aangebragt, wanneer de voorraad daarvan zulks toelaat; moetende de uitvoer van levensmiddelen echter vooraf bij request verzocht, en door het Gouvernement toegestaan zijn geworden. |
d. | § 10. De Kustvaarders ten dienste der Plantaadjes in het District Nickerie, welke nommervlaggen van den Gouverneur-Generaal zullen hebben verkregen, zullen aan de verpligting tot In- en Uitklaring niet onderworpen zijn; maar zal aan dezelve een zesmaandelijksche zeepas worden uitgereikt, waarvoor dezelve zullen moeten betalen twintig Gulden.
Ingevalle echter deze vaartuigen Goederen inladen, om naar eenige naburige Kolonie te trans- |
| |
| |
| porteren, zullen dezelve vallen in de termen van § 9 en 10. |
| |
Art. 6.
De ordonnantie op het hoofdgeld.
a. | § 1. Voor Ingezetenen der Kolonie zullen gehouden worden al degenen, sedert welker arrivement in dezelve een jaar en zes weken is verloopen. |
b. | § 2. De bij deze Paragraaph bedoelde uit eenige Publieke Kas of van eenig Arm- of Kerkbestuur onderstand genietende behoeftigen zullen, om van de vrijstelling van het Hoofdgeld genot te hebben, bij het doen der opgave, hiervan moeten melding maken, met overlegging van voldoende bewijzen, door het Bestuur der Publieke Kas, of Inrigting, alwaar zij bedeeld worden, af te geven.
Zoodanige Belastingschuldigen, welke niet uit eenige Publieke Kas onderstand genietende, desniettemin inderdaad onvermogend zijn, om de Belasting te voldoen, en uit dien hoofde eene geheele of gedeeltelijke ontheffing wenschen te erlangen, zullen zich deswege schriftelijk aan den Contrôleur-Generaal van Financiën moeten adresseren, met overlegging van bewijzen van onvermogen, zoodanig als dezelve bij Publicatie van den Gouverneur-Generaal in Rade, de dato 2 September dezes jaars (Gouvernements-Blad, No. 10), zijn voorgeschreven, ten einde naar bevind
|
| |
| |
| van zaken, door den Hoogen Raad of eene Commissie uit denzelven, te worden beslist. |
c. | § 4. Op de opgaven, hierbij bedoeld, zijn toepasselijk de voorschriften ten aanzien van den vorm van opgaven, aangegeven bij het 1e Artikel der Publicatie van den 6den November, 1826, (Gouvernements-Blad, No. 5.) |
d. | § 5. De boeten en strafbepalingen, bij de vroegere Ordonnantie op het Hoofdgeld, d.d. 20 December, 1826 (Gouvernements-Blad, No. 6), tegen de daarin vermelde overtredingen vastgesteld, blijven van volle kracht en waarde.
De overtreders zullen in de eerste plaats door den Contrôleur-Generaal bekeurd worden, welke de bevoegdheid hebben zal met de overtreders te transigeren en de zaak buiten proces af te doen; zullende, in zoodanig geval, de verschuldigde boeten ten Kantore van den Algemeenen Ontvanger worden voldaan, en door denzelven in 's Rijks Kas worden gestort.
Wanneer echter de bekeurde niet geneigd mogt zijn de bekeuring in der minne af te doen, zal de Contrôleur-Generaal van de ontdekte overtreding aan den Kommissaris van Policie schriftelijke aangave doen, welke alsdan de schuldigen, overeenkomstig de bestaande of nog te emaneren Wetten en Instructiën, vervolgen zal. |
| |
| |
| |
Art. 7.
Het patent-regt.
a. | § 5. De Slagters of Vleeschhouwers onderworpen wordende aan het Patent-regt, waarvan de hoegrootheid bij § 6 is bepaald, en zulks in vervanging van de Belasting, welke, bij de admissie op de uitoefening van dit beroep, vroeger werd geheven, zullen voortaan zijn ontheven van de tot dusverre daarenboven gevorderde leverantie van versch vleesch ten behoeve van het Militaire Hospitaal of 's Lands Gasthuis. |
b. | § 7. Tot grondslag der huurwaarde van de huizen en pakhuizen, waarnaar de aanslagen van het Patent-regt der bij § 6 niet vermelde Patentpligtigen zullen worden berekend, zal vooreerst, voor zooverre zulks is geschied, worden toegepast de laatst plaats genomen hebbende taxatie door het eertijds bestaan hebbende Kollegie der Gemeene Weide, voor den jare 1827, waarop de quotisatie van de huurwaarde der huizen thans wordt geheven. |
c. | Ingevalle er eene taxatie zal moeten plaats hebben, betzij van huizen, pakhuizen of bergplaatsen, die niet zijn opgenomen in het Quohier der aangehaalde reeds bewerkstelligde taxatie, zullen, door den President van het Gemeente-Bestuur, twee deskundigen en daartoe te designeren Schatters worden benoemd en beëedigd, die de voornoemde taxatie zullen bewerkstelligen;
|
| |
| |
| zullende de kosten, op deze taxatie te vallen, steeds komen ten laste van den Patentschuldige, hetzij hij eigenaar zij of niet van het getaxeerde perceel.
§ 9. Degene, die bij eenig' ander' Ingezeten deszelfs woning mogt hebben ingenomen, zal deszelfs Patent-regt, voor zooverre hetzelve niet bij Art. 6 is bepaald, worden berekend naar ⅔ der huurwaarde van zoodanig door hem deels bewoond wordend huis, mitsgaders naar de volle huurwaarde van zoodanige pakhuizen of bergplaatsen van Goederen, als hij in de uitoefening van zijn beroep occupeert. |
d. | § 10. De Commissie, aan welke de beoordeelingen verblijven van zoodanige reclamatiën, en die tevens met den aanslag van het Patent-regt is belast, zal zamengesteld worden uit twee daartoe te benoemen Leden uit den Hoogen Raad zelven; de restitutiën, welke hiervan het gevolg mogen wezen, zullen moeten gevonden worden bij den aanslag of vernieuwing van het Patent, voor het jaar, volgende op dat, waarover zoodamige reclamatiën zouden mogen vallen. |
e. | § 13. Wanneer iemand gelijktijdig meer dan één beroep of bedrijf uitoefent, zal hij gehouden zijn zich voor elk zoodanig beroep of bedrijf van een afzonderlijk Patent te voorzien, met uitzondering echter van de zoodanige, welke als met elkander verwant plegen beschouwd en in
|
| |
| |
| deze Kolonie te zamen worden uitgeoefend; zullende, door de Commissie uit den Hoogen Raad, deze uitzondering in die gevallen kunnen geadmitteerd, en alsdan het- bedrag van zoodanig Patent worden geregeld naar het beroep of bedrijf, hetwelk aan het hoogste regt is onderworpen. |
f. | § 14. De gedrukte aanvragen voor de Patenten zullen verkrijgbaar zijn ten Kantore van den Algemeenen Ontvanger, en, ingevuld zijnde, aldaar moeten worden terugbezorgd, om tegen de af te gevene Patenten te worden verwisseld, welke ten Burele van den Kommissaris van Policie zullen moeten worden geviseerd. |
g. | § 16. Elk Administrateur, hetzij hij ééne of meerdere Plantaadjes onder zijn beheer hebbe, zal kunnen volstaan met één Patent, geschreven op een zegel van tien Gulden. |
h. | § 19. De Administrateurs of Beheerders van Plantaadjes of Houtgronden, die in gebreke mogten blijven, dadelijk nadat de Produkten onder hunne administratie ter wage gewogen zijn, of nadat de Houtwaren door hen zijn afgeleverd, het Patent-regt te voldoen, zullen daartoe, door den Algemeenen Ontvanger bij Parate Executie, worden vervolgd. |
i. | § 22. Kramers of Ronddragers met bakjes zullen dit bedrijf in persoon moeten uitoefenen, en zich niet door Slaven mogen laten vertegenwoor- |
| |
| |
| digen, ten zij dat de namen der Slaven in het Patent uitdrukkelijk vermeld staan, en dat dezelve Slaven steeds een geauthentiseerd afschrift van het Patent bij zich hebben, om zulks op gelijke vordering te vertoonen. |
k. | § 28. De uitspraak over verzoekschriften, om vermindering, moderatie of restitutie wegens het Patent-regt, aan den Hoogen Raad voorbehouden zijnde, zullen dusdanige verzoekschriften aan de bij § 10 vermelde Commissie moeten worden ingediend, om vervolgens ter decisie van den Hoogen Raad gebragt te worden. |
| |
Art. 8.
Het verkrijgen van een Patent zal aan den verkrijger geenszins de bevoegdheid geven tot het uitoefenen van een bedrijf, waarvan de executie volgens de bestaande Wetten niet is geoorloofd, dan na alvorens, ten gevolge van een ondergaan onderzoek, daartoe bekwaam te zijn verklaard.
| |
Art. 9.
Met betrekking tot de ontheffingen van onvermogenden van de Stedelijke Belastingen in het algemeen, hetwelk eeniglijk zal mogen plaats hebben omtrent de beschrevene middelen, zullen worden geobserveerd dezelfde bepalingen, als ten aanzien van het Hoofdgeld Art. 6, § 6, is voorgeschreven, met dien verstande nogtans, dat de bewijzen van het onvermogen van zoodanige Belastingschuldigen zullen moeten worden ingediend bij den President van het
| |
| |
Gemeente-Bestuur, om aan de beslissing van den Gemeente-Raad te worden onderworpen.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd, geaffigeerd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
Aldus gearresteerd in de Raadsvergadering, gehouden alhier aan Paramaribo, den 18den November, 1828, het vijftiende jaar van Z.M. Regering.
CANTZ'LAAR.
Ter Ordonnantie van den Gouverneur-Generaal in Rade,
De Algemeene Secretaris,
R. van REES, Az.
Gepubliceerd en geaffigeerd den 25sten November daaraanvolgende.
De Algemeene Secretaris,
R. van REES, Az. |
|