| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
Manier van procederen in civiele zaken voor de regtbank van kleine zaken.
Voorafgaande Bepaling.
Art. 15.
Elk, die vermeent eene actie te hebben, welke voor de Regtbank van kleine Zaken zal moeten dienen, zal daarvan eene verklaring moeten doen, op eenen te bepalen dag der week, voor den Griffier van deze Regtbank (dringende omstandigheden uitgezonderd, wanneer dit ten allen tijde kan geschieden.)
De Griffier zal op het voorhanden zijnde formulier de declaratie invullen, daarvan de kosten ontvangen, de stukken van den Eischer parapheren, en hem die teruggeven.
| |
Eerste afdeeling.
Van de Dagvaardingen.
Art. 16.
Elke dagvaarding voor de Regtbank zal geschieden volgens het Formulier in de Bijlagen aanwezig. En
| |
| |
zal deze dagvaarding aan den gedaagde door den Deurwaarder geëxploiteerd worden.
| |
Art. 17.
Tusschen den dag der dagvaarding, en dien, op welken de gedagvaarde compareren moet, zal ten minste één dag tusschentijd moeten zijn, indien de gedaagde binnen de zitplaats der Regtbank van kleine zaken woonachtig is.
Indien de gedaagde zich buiten dezelve bevindt of woonachtig is, zullen er zoo veel meer dagen tusschentijd toegestaan worden, als de afstand vordert, in iedere Kolonie, te bepalen bij een Reglement door de Regtbank van kleine Zaken te ontwerpen, en door het hoofd des kolonialen Bestuurs goed te keuren.
Ingeval die tusschentijden of termijnen niet behoorlijk in acht genomen zijn, zal, bij niet verschijning van den gedaagde, de Regtbank van kleine Zaken eene nieuwe daging bevelen, en de kosten der eerste dagvaarding zullen ten laste van den Eischer wezen.
| |
Art. 18.
In dringende gevallen zal de President, tot verkorting der termijnen, partijen op denzelven dag en op het uur kunnen dagvaarden, in acht nemende, in het bevel van dagvaarding daarvan melding te maken.
| |
| |
| |
Tweede afdeeling.
Van de teregtzittingen en het verschijnen der Partijen.
Art. 19.
De regtbank zal twee teregtzittingen in de week moeten houden, zelfs op Zon- en Feestdagen mogen vonnissen, voor- en namiddag, indien de omstandigheden dit vorderen.
De teregtzittingen worden met opene deuren gehouden.
| |
Art. 20.
Partijen zullen gehouden zijn, hunne zaak voor de Regters met bezadigdheid voor te dragen, en in alles den eerbied in acht te nemen en te bewaren, dien men aan het regtsgezag schuldig is. Wanneer zij zich daarin te buiten gaan, zal de President dit herinneren.
Ingeval dit andermaal gebeurt, zullen zij tot eene boete, die de som van f 25 niet te boven gaat, verwezen mogen worden.
| |
Art. 21.
Ingeval van beleediging of grove oneerbiedigheid tegen den Regter, zal de President daarvan Procesverbaal opmaken, en den beleediger tot eene gevangenzitting van ten hoogste zes dagen mogen ver- | |
| |
wijzen, en zal dit Procesverbaal door den publieken aanklager in Executie worden gelegd, zonder appel.
| |
Art. 22.
De Griffier zal de stukken van den gedaagde, indien hij die voorlegt, parapheren; de partijen of gemagtigden zullen tegen elkander gehoord worden. Terstond of in de naastvolgende zitting zal de zaak uitgewezen worden; de President zal zich, indien hij het noodig oordeelt, de stukken doen overgeven.
| |
Art. 23.
Zaken, waarin een interlocutoir Vonnis gewezen is, zullen, ten langste, binnen den termijn van vier maanden, na den dag van het interlocutoir Vonnis, uitgewezen worden; ingevalle het Vonnis ten principale binnen vier maanden, na de uitspraak van het interlocutoir Vonnis, niet is uitgewezen, zal de aanleg van regtswege zijn vervallen; zoo zulks door de schuld der Regters veroorzaakt is, zullen deze deswege aansprakelijk wezen.
| |
Derde afdeeling.
Over het beroep, en het ten uitvoer leggen der Vonnissen.
Art. 24.
Van de Regtbanken van kleine Zaken in elke Kolonie zal men zich kunnen beroepen, te Suriname
| |
| |
op het Hof, en in elke andere Kolonie, op den Raad van Civiele en Crimineele Justitie aldaar gevestigd. - Deze Regtscollegiën instrueren en beslissen de alzoo bij appel aan haar gedevolveerde zaken, op gelijke wijze, als de Regtbanken van kleine Zaken, zonder tusschenkomst van Practizijns, en in het hoogste ressort.
| |
Art. 25.
De Regtbank van kleine Zaken spreekt regt in het hoogste ressort in alle Civiele zaken, die de som van f 150. - niet te boven gaan.
| |
Art. 26.
Geen beroep van Vonnissen, door deze Regtbank gewezen, zal ontvankelijk zijn, na de drie weken, te rekenen na de beteekenis van het Vonnis door den Deurwaarder. Het appel schorst de uitvoering van het Vonnis tot de definitive uitspraak. Het hooger beroep zal bij aanteekening onder het Vonnis plaats hebben, en zal dit worden geëxploicteerd bij eene dagvaarding, door den President van den Raad, of van het Hof van Justitie af te geven, in den vorm, zoo als bij eene eerste dagvaarding plaats heeft.
| |
Art. 27.
Wanneer partijen in het Vonnis berusten, of indien er geen appel valt, zal aan het Vonnis dadelijk na den 21en dag der uitspraak voldaan worden.
| |
Art. 28.
De Executie zal op de goederen van den gecon- | |
| |
demneerde geschieden door eenen Deurwaarder van de Regtbank, uit krachte eener authentieke kopij van het vonnis, door den Griffier aan den Triumphant af te geven.
Wanneer de gecondemneerde of ook een derde zich tegen deze executie zoude willen verzetten, zullen zij zulks moeten doen voor het Hof of den Raad van Civiele en Crimineele Justitie, waaraan men insgelijks zich zal moeten vervoegen, wanneer een vonnis bij gijzeling of corporeele apprehensie zoude moeten worden ter executie gelegd, in beide welke gevallen echter insgelijks, zonder tusschenkomst van Praktizijns, door het Hof zal worden beslist.
| |
Art. 29.
Alle vonnissen en gewijsden zullen uit de minuut op het blad der teregtzittingen gebragt, en door den President en den Griffier geteekend worden.
| |
Vierde afdeeling.
Van vonnissen bij verstek gewezen, en het opkomen daartegen.
Art. 30.
Indien op den dag, bij de dagvaarding uitgedrukt, een der partijen in gebreke blijft te verschijnen, zal de zaak bij verstek (default) gewezen worden, en zijn regt van appèl verliezen, onver- | |
| |
minderd de herdaging, in het geval van het laatste alinea in Art. 17.
| |
Art. 31.
De opkoming tegen een vonnis bij verstek kan geschieden, bij wijze van verklaring, in antwoord onder de acte van beteekening, of bij acte binnen drie dagen na de beteekening, behalve de dagen ingevolge Art. 17 toe te staan, voor den afstand van de zitplaats der Regtbank.
Het opkomen zal van regtswege dagvaarding medebrengen tegen de eerste teregtzitting, na het uiteinde der termijnen, en zal als niet geschied aangemerkt worden, zoo de opgekomene niet verschijnt.
| |
Art. 32.
Indien de President weet, of bij de teregtzitting door de naastbestaanden, geburen, of vrienden van den verweerder onderrigt wordt, dat deze van de tegen hem ondernomene regtsvordering geene kennis heeft kunnen bekomen, zal hij, bij het toewijzen van het verstek, zoodanigen tijd voor den termijn van opkoming bepalen, als hij oordeelen zal te behooren. En, ingeval er geene verlenging van den termijn ambtshalve toegestaan of gevraagd is, zal de verstokene partij van de stipte termijns-bepaling gereleveerd, en tot opkoming tegen het vonnis toegelaten mogen worden, wanneer hij doet blijken, dat hij door afwezigheid of zware ziekte van de regtsvordering niet onderrigt heeft kunnen vorden.
| |
| |
| |
Art. 33.
De tegen het vonnis opgekomene partij, die andermaal een vonnis bij verstek tegen zich wijzen laat, zal niet toegelaten worden, op nieuw op te komen.
| |
Vijfde afdeeling.
Van de kennisneming in Zake van Bezitregt.
Art. 34.
Geene aanspraak in zake van bezitregt zal ontvankelijk zijn, dan, voor zoo verre zij binnen het jaar der stoornis gemaakt wordt, door iemand, die ten minste een jaar, hetzij door zich zelven, hetzij door de zijnen, in het gerust bezit geweest is, en zulks onder eenen regtstitel, aan geene opzegging onderworpen.
| |
Art. 35.
Ingeval het bezit of de stoornis ontkend wordt, zal het verhoor van getuigen, dat dienaangaande bevolen zal worden, niet over het regt tot de zaak (het Petitoir) mogen loopen.
| |
Art. 36.
De aanspraak over het bezitregt, en die over het regt tot de zaak, zullen nooit in dezelfde regtsvordering te zamen gevoegd mogen worden.
| |
| |
| |
Art. 37.
Die ten petitoire (of tot toewijzing van de zaak zelve) eisch maakt, zal niet meer ontvankelijk zijn ten aanzien van het bezitregt (ten possessoire.)
| |
Art. 38.
De verweerder in zake van bezitregt zal zich met geene aanspraak ten petitoire (of tot toewijzing van de zaak zelve) mogen behelpen, zoo lang de aanleg ten aanzien van het bezitregt niet is afgeloopen: wanneer hij de zaak van het bezitregt verliest, zal hij zich daartegen niet voorzien mogen, dan na ten volle voldaan te hebben aan elk vonnis te zijnen laste gewezen.
Ingeval echter de partij, die het vonnis tegen hem verkregen heeft, achterlijk bleef, om het verwezene tot vereffening te doen brengen, zal de Regtbank, voor welke de aanspraak ten petitoire gebragt wordt, eenen Termijn voor deze vereffening mogen stellen, na verloop waarvan deze aanspraak niet toegelaten zal worden.
| |
Zesde afdeeling.
Van de Vonnissen of Gewijsden, die de zaak niet afdoen, en het ten uitvoer leggen derzelve.
Art. 39.
Vonnissen of Gewijsden, die geene eindvonnissen
| |
| |
zijn, wanneer zij op tegenverhoor gewezen, en ten bijwezen van partijen zijn uitgesproken, niet uitgereikt worden; - de dadelijke uitspraak daarvan zal der partijen voor beteekening strekken, en ingeval zoodanig vonnis eenige daad beveelt, waarbij de partijen tegenwoordig moeten wezen, zal het de plaats, den dag en het uur uitdrukken, en de dadelijke uitspraak partijen voor Dagvaarding strekken.
| |
Art. 40.
Ingeval bij zoodanig gewijsde eenige verrigtingen van deskundigen bevolen worden, zal de President aan de partij, die het vordert, eene daagcedel afgeven, om die personen op te roepen.
Deze daagcedel zal de plaats, den dag en het uur vermelden, en het bevel met de beweegredenen van het vonnis ten aanzien der te doene verrigting inhouden; ingeval daarbij een hooren van getuigen bevolen wordt, zal de daagcedel de dagteekening van het vonnis, de plaats, den dag en het uur vermelden.
| |
Art. 41.
Zoo dikwijls de President het noodig oordeelt, zal hij zich naar de plaats in geschil begeven, of een der Leden derwaarts heenzenden, hetzij om dezelve in oogenschouw te nemen, hetzij om getuigen te hooren; de Griffier, die het oorspronkelijk opstel van het voorbereidende gewijsde daartoe met zich zal brengen, zal hem vergezellen.
| |
| |
| |
Art. 42.
Geen beroep van voorbereidende gewijsden zal plaats hebben, dan na het eindvonnis, en te gelijk met het beroep van dit eindvonnis; doch de uitvoering van tusschengewijsden zal aan het beroepregt van partijen geenerlei nadeel toebrengen, zonder dat zij noodig hebben te dien aanzien eenige regtsbetuiging (protestatie) of eenige voorbehouding te doen.
Het beroep van tusschengewijsden staat vrij, voordat het eindvonnis gewezen is. En in dat geval zal de uitreiking van het tusschengewijsde geschieden.
| |
Art. 43.
Voor voorbereidende (preparatoire) gewijsden of vonnissen worden gehouden gewijsden tot instructie van de zaak, en strekkende, om de zaak in staat van afdoening te brengen.
Voor tusschengewijsde (in terlocutoir) worden dezulke gehouden, waarbij het geregt, alvorens regt te doen, beveelt een bewijs, een onderzoek, of eene instructie, die de zaak zelve buiten haar geheel brengt.
| |
Zevende afdeeling.
Van het in de zaak betrekken van Waarborgen.
Art. 44.
Ingeval de verweerder op den dag der eerste verschijning in regten verzoekt, om eenen waarborg
| |
| |
in de zaak te betrekken, zal de Regtbank eenen genoegzamen tijd vergunnen, naar mate van den afstand van des waarborgs woonplaats.
In de Dagvaarding van den waarborg is niet noodig, hem de uitspraak, waarbij zijn betrekken in de zaak bevolen wordt, te beteekenen.
| |
Art. 45.
Indien het betrekken in de zaak niet op den dag van de eerste verschijning in regten gevraagd, of de Dagvaarding niet binnen den vergunden tijd geschied is, zal er, zonder uitstel, met de hoofdzaak voortgegaan worden, behoudens de afzonderlijke afdoening van de vordering ter zake van vrijwaring.
| |
Achtste afdeeling.
Van het getuigen hooren (Enqueste.)
Art. 46.
Ingeval partijen strijdig in daadzaken, en dezelve van dien aard zijn, dat zij door getuigen blijken kunnen, en de Regtbank het bewijzen daarvan nuttig en in regten aannemelijk vindt, zal dezelve het bewijs bevelen, en de punten daarvan bepalen.
| |
Art. 47.
Ten bepaalden dage zullen de getuigen, na hunne namen, hun beroep, hunnen ouderdom en hunne woning gemeld te hebben, den eed op het door hen te geven getuigenis afleggen, en verklaren, of zij
| |
| |
der partijen in den bloede of door aanhuwing bestaan, en in welken graad, en of zij ook loon- of huisbedienden van dezelve zijn.
| |
Art. 48.
Zij zullen ieder afzonderlijk gehoord worden, en zulks ten bijwezen van partijen, indien dezelve verschijnen; deze zullen gehouden zijn, hunne middelen ter wraking van de getuigen, voor het afleggen van hun getuigenis, in te leveren en te teekenen. - Indien zij, als ongeletterd zijnde, of uit anderen hoofde, niet kunnen teekenen, zal daarvan melding geschieden.
De middelen ter wraking van getuigen zullen niet aangenomen mogen worden, nadat het afleggen der getuigenis reeds begonnen is, dan voor zoo verre zij schriftelijk geregtvaardigd zullen wezen.
| |
Art. 49.
De partijen zullen de getuigen niet in de rede vallen. Na aflegging van hun getuigenis zal de President den getuige, ter begeerte van de partijen, en zelfs ambtshalve, gepaste vragen mogen doen.
| |
Art. 50.
De Regtbank heeft de magt, om de getuigen tot het afleggen van getuigenis, des noods, te dwingen, niet alleen door het opleggen eener boete, die f 20 niet te boven gaan zal, maar ook eener detentie van drie dagen. Zij zal echter regard slaan op de wettigheid der redenen, welke door de getuigen kunnen aangevoerd worden.
| |
| |
| |
Art. 51.
In zaken, aan beroep onderworpen, zal de Griffier een Proces-verbaal opmaken van het hooren der getuigen. Deze acte zal moeten bevatten de namen, den ouderdom, het beroep, de woonplaats en den eed der getuigen: mitsgaders hunne verklaring, of zij de partijen in den bloede of door aanhuwing bestaan, of dezelve loon- of huisbedienden zijn, en de redenen van wraking, welke zij tegen hen zouden vermeenen te moeten inbrengen. Van dit Procesverbaal zal aan een ieder getuige, voor zoo veel hem aangaat, voorlezing gedaan worden; hij zal zijne getuigenis teekenen, of er zal melding gedaan worden, dat hij niet schrijven, of uit anderen hoofde niet teekenen kan. Het Proces-verbaal zal wijders door den President en den Griffier geteekend worden. Onmiddellijk daarop, of ten laatste op de eerst volgende teregtzitting, zal men tot het vonnis overgaan.
| |
Art. 52.
In zaken, die bij hoogst gewijsde beslist worden, zal geen Proces-verbaal opgemaakt worden; maar het vonnis zal den naam, den ouderdom, het beroep en de woonplaats der getuigen, hunnen eed, hunne verklaring, of zij der partijen in den bloede of door huwelijk bestaan of derzelver loon- of huisbedienden zijn, de redenen van wraking, welke zij vermeenen te hebben, en hetgene uit hun getuigenis voortvloeit, inhouden.
| |
| |
| |
Negende afdeeling.
Van de Schouwing van plaatsen en van waarderingen.
Art. 53.
Ingeval van den toestand of de gelegenheid eener plaats blijken moet, of het beloop van gevorderde schadeloosstellingen en vergoedingen gewaardeerd moet worden, zal de President bevelen, dat de plaats in geschil, door hem, of één der Leden, ten bijwezen van partijen, in oogenschouw genomen zal worden.
| |
Art. 54.
Ingeval het voorwerp der schouwing of waardering kundigheden vereischt, die den Regter vreemd zijn, zal hij bevelen, dat deskundigen, die hij bij hetzelfde gewijsde benoemen zal, de schouwing met hem zullen doen, en hun berigt geven. De Griffier zal daarvan Proces-verbaal opmaken, waarin van den eed, door de deskundigen afgelegd, blijken zal. Het Proces-verbaal zal door den Regter, den Griffier en de deskundigen geteekend worden, en indien iemand hunner niet schrijven, of uit anderen hoofde niet teekenen kan, zal daarvan melding geschieden.
| |
| |
| |
Tiende afdeeling.
Van het wraken, (of recuseren) van den President of de Leden van de Regtbank van Kleine Zaken.
Art. 55.
De President en de Leden zullen, door partijen, of één' van hen, gewraakt mogen worden.
1o. | Wanneer zij persoonlijk belang bij het geschil hebben. - |
2o. | Wanneer zij aan eene der partijen in den bloede of door aanhuwing bestaan, tot den graad van Broeders- of Zusters-kinderen ingesloten. |
3o. | Indien binnen het jaar, vóór de wraking, tegen een' der partijen, of derzelver echtgenoot, of nabestaanden en aangehuwden, in de regte linie, een crimineel regtsgeding, op hunne klagte of door hun toedoen, heeft plaats gehad. - |
4o. | Ingeval er eenig burgerlijk regtsgeding tusschen hen en een' der partijen of zijn' echtgenoot hangende is. |
5o. | Ingeval zij advijs in de zaak mogten gegeven hebben. |
| |
Art. 56.
De partij, die een' der Regters wil wraken, zal gehouden zijn de wraking bij eene akte te doen,
| |
| |
waarin de beweegredenen zullen moeten opengelegd worden, welke akte hij door den eersten Deurwaarder, hiertoe verzocht, aan den Griffier van de Regtbank zal doen beteekenen, die de oorspronkelijke akte voor gezien teekenen zal. De akte van beteekening zal op het oorspronkelijke en op het afschrift, door de partij, of zijnen bijzonderen gemagtigde, geteekend worden. - Het afschrift zal door den Griffier in de Griffie ter bewaring gelegd, en onmiddellijk aan de Regtbank medegedeeld worden.
| |
Art. 57.
De gewraakte Regter zal gehouden zijn, binnen den termijn van twee dagen, aan den voet dezer akte zijne schriftelijke verklaring te stellen, houdende, dat hij in de wraking berust, of wel, dat hij die verwerpt, met zijn antwoord op de middelen in de akte uitgedrukt.
| |
Art. 58.
In het laatste geval zal, ter begeerte van de eerst aanmanende partij, door den Griffier, de akte van wraking en de verklaring des Regters gezonden worden aan den President van het Hof, of van den Raad van Justitie, alwaar de wraking binnen acht dagen, bij hoogst gewijsde, op de conclusie van het publiek Ministerie, aldaar zal worden beslist, zonder dat de partijen daarbij behoeven te worden opgeroepen. |
|