Studia Neerlandica. Jaargang 1971
(1971)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| ||||||||||||
E.C. Schermer-Vermeer
| ||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||
(6b) Vrees beving haar. Bij zinnen als (4a)-(9a) is sprake van passiefvorming als door Pollmann (op p. 43) gedefinieerd, hoewel de betreffende werkwoorden niet met een menselijk subject gecombineerd kunnen worden. Deze zinnen zijn van verschillende soortGa naar eind1; op zinstype (9) wil ik hier nader ingaan. Overeenkomstige gevallen zijn: (10a) Ik word door die afwijkende zinnen geïntrigeerd. Naast (9a)-(14a) staan geen zinnen zonder door-bepaling (d.w.z. niet zonder supplerende context of situatie zoals door Pollmann bedoeld in zijn voor-beelden (65)-(68); er komen wèl zinnen voor als Wanneer Jan geboeid wordt is hij in Staat wen naar iemand te luisteren. met de interpretatie ‘geboeid door die iemand’), zodat niet geconcludeerd kan worden tot een geïmpliceerd logisch subject. Intuïtief gezien moet het logisch subject ook niet in de door-bepaling ge-zocht worden, maar valt het samen met het grammatisch subject en in de b-zinnen met het grammatisch object (waarmee in overeenstemming is dat dat object wèl Ø kan zijn: Zo'n uiteenzetting boeit, etc.). Tot het type werkwoorden dat in deze zinnen voorkomt behoren onder meer: (1) boeien, choqueren, enthousiasmeren, facsineren, imponeren, intrigeren, irriteren, kwetsen, (ont)roeren, ontstellen, ontstemmen, ontzetten, opwinden, prikkelen, schokken, verbijsteren, vertederen en verontrusten. Ik zal hieronder belogen dat het subject van deze werkwoorden van geheel andere aard is dan die welke Pollmann op het oog heeft en dat het feature [+Menselijk] niet aanwezig kàn zijn. | ||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||
De betreffende werkwoorden zijn alle te combineren met een abstract subject, zoals reeds blijkt uit die zinnen van (9)-(14) die nominalisaties als subject hebben en uit zinnen als (15)-(17) waar een zin het subject vormt. (15) Dat wij geen informatie krijgen verontrust ons. Op grond van zinnen als: (18) Piet ontroerde mij. zou men kunnen veronderstellen dat ook subjecten met het feature [+Menselijk] (en [+Concreet]) mogelijk zijn. Men merke echter op dat zulke zinnen bijvoorbeeld aan te vullen zijn als in (21)-(23): (21) Piet ontroerde mij met zijn naieve opmerkingen. in overeenstemming met onze intuïtie dat het steeds iets ààn, ín of vàn het door het subject genoemde is dat ontroert, intrigeert, irriteert. De betreffende werkwoorden hebben bovendien de eigenschap factief te zijnGa naar eind3, d.w.z. dat zinnen als (15)-(17) geacht worden in verband te staan met (24)-(26). (24) Het is een feit dat wij geen informatie krijgen; dat verontrust ons. Semantisch houdt dit kenmerk in dat de spreker er van uitgaat dat datgene wat met het factieve predikaat gecombineerd wordt waar is (dat kan ook het geval zijn bij andere zinsdelen, zoals objecten en bepalingen van oorzaak en reden. Vgl. bv. Ik keur het af dat wij geen informatie krijgen, Piet had iets meelijwekkends doordat hij aan zijn das zat te friemelen.) Bij zinnen met predikaten als geloven, schijnen, waarschijnlijk zijn is zo'n veronderstelling er niet, vgl. bv. *(Het feit) dat Piet weer aan zijn das zit te friemelen schijnt., *(Het feit) dat Wim veel weet is onwaarschijnlijk.). Het factief-zijn van de werkwoorden onder (1) blijkt bijvoorbeeld hieruit dat, indien een zin als Karel gelooft dat Piet zit te fantaseren, gevolgd wordt door Dat irriteert mij. Dat geen betrekking kan hebben op dat Piet zit te fantaseren; men kan niet geïrriteerd worden door iets dat mogelijk helemaal niet het geval is. | ||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||
Deze eigenschap is een argument om aan te nemen dat de betreffende werkwoorden uitsluitend met een zin als subject kunnen voorkomen, want alleen zinnen zijn te combineren met het predikaat is een feit (dat zelf niet-factief is en deze combinatiemogelijkheid deelt met alle andere niet-factieve predikaten zoals aannemelijk zijn, menen, vermoeden, veronderstellen en dgl.).Ga naar eind4 Een tweede argument kan ontleend worden aan een verdere analyse van de werkwoorden onder (I). Er zijn redenen om aan te nemen dat deze werkwoorden causatieven zijn. Zo kunnen de zinnen (15)-(17) geparafraseerd worden als: (15a) Dat wij geen informatie krijgen is er de oorzaak van dat wij verontrust raken/doet ons verontrust raken/veroorzaakt onze verontrusting. terwijl ook parafrases mogelijk zijn als: (15b) Dat wij geen informatie krijgen heeft tot gevolg dat wij verontrust raken. In zijn artikel ‘Some verbs of change and causation’Ga naar eind5 heeft Lakoff gewezen op de correspondentie tussen causatieven en mutatieven; hij acht het kenmerkend voor mutatieven dat zij gecombineerd kunnen worden met adverbia als langzamerhand, geleidelijk aan, die ook in bovenstaande zinnen mogelijk zijn, vgl. bv. Wij raakten langzamerhand verontrust, ik raakte geleidelijk aan geïrriteerd. De werkwoorden die Lakoff bespreekt vormen een beperkte groep, o.a. in dit opzicht dat de causatieven en de corresponderende mutatieven een gelijke morfologische vorm kunnen hebben (harden, liquify, melt, stiffen). Dit uiterlijke kenmerk is echter niet essentieel; zoals McCawley al heeft opgemerktGa naar eind6 hebben causatieven in het Engels (en hetzelfde geldt voor het Nederlands) geen bepaalde morfologische karakteristiek (en de mutatieven evenmin). De onderliggende struktuur van zinnen als (9)-(17) kan dan ook overeen-komstig Lakoff 's voorstel als volgt (globaal) worden weergegeven: | ||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||
(De structuur van de Z3 is bij Lakoff gecompliceerder, maar dat doet hier niet ter zake.) De kapitalen geven aan dat het niet om lexicale eenheden gaat, maar om abstracte verba die in de uiteindelijke zinsvorm verschillende morfologische realisaties kunnen krijgen (bij de door Lakoff behandelde gevallen wordt cause per transformatie met het mutatieve werkwoord ‘samengesmolten’, bv.: John caused the sauce to thicken tot John thickened the sauceGa naar eind7. Door deze analyse wordt onze intuïtie betreffende het logisch subject in (9b)-(14b) en (15)-(17) geëxpliciteerd: wat in de oppervlaktestructuur het object van verbijsteren etc. is, is in de dieptestructuur het subject van de in-gebedde zin (de NC3), dat bij deze werkwoorden steeds het feature [+Menselijk] heeft, getuige bv. de ongrammaticaliteit van *De soep raakte geïmponeerd... Ook zinnen met predikaten als: (III) in verwarring brengen, van zïn a propos brengen, van de wïs brengen, droevig (etc.) stemmen, met afschuw (etc.) vervullen, die semantisch overeenkomen met de werkwoorden onder (i), alle mutatieve paralellen hebben, met een zin als subject kunnen voorkomen, en passiefvorming toelaten, hebben structuur (ii); het causatieve karakter is hier duidelijker in de woordvorm waarneembaar. Ik zal hier geen analyse van causatieve constructies in het algemeen geven; waar ik de nadruk op wil leggen is dat bij een bepaald type causatieven het subject een zin moet zijn. De restrictie ‘een bepaald type’ heeft betrekking op het volgende: Lakoff laat zich over de aard van de NC1 in bovenstaand diagram niet uit; de | ||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||
subjecten van zijn voorbeeldzinnen noemen soms wel, soms niet personen, bv. John thickened the sauce, A breeze stiffened John's arm. Vendler daarentegen heeft betoogdGa naar eind8 dat nooit personen of dingen, maar alleen ‘factlike entities’ oorzaken kunnen zijn, een opvatting die wij ook vinden bij Den Hertog, die er op wijst dat oorzaken (en gevolgen) steeds werkingen of toestanden zijnGa naar eind9. Vendler is van oordeel dat aan bv. (27) en (28) dezelfde structuur ten grondslag ligt. (27) Jan veroorzaakte opschudding door te Schieten. Daar is tegeningebracht dat dan niet te verklaren is dat in het eerste geval wèl bepalingen als opzettelïk, weloverwogen, expres toegevoegd kunnen worden en in het tweede geval niet. Mijns inziens is over het hoofd gezien dat werkwoorden als cause, bring about, make (ook door Lakoff behandeld), het nederlandse veroorzaken en vele andere werkwoorden, zoals helpen, hinderen, interesseren, kalmeren, overtuigen, veranderen, verminderen, verstoren in dit opzicht homoniem zijn; het kunnen wèl of niet handelingswerkwoorden zijn, d.w.z. dat de bijbehorende subjecten al dan niet bewust handelende wezens kunnen noemen. Dit verschil moge uit de volgende voorbeelden blijken: (29) De temperatuursstijging deed het ijs smelten. kan niet weergegeven worden als: (30) *De temperatuursstijging smolt het ijs. en laat (zoals opgerherkt) ook geen bepalingen als expres toe: (29a) *De temperatuursstijging deed het ijs expres smelten. Een aantal nederlandse equivalenten van de werkwoorden die Lakoff be-spreekt, bv. openen, (het transitieve) smelten, verdunnen kunnen alleen als handelingswerkwoorden voorkomen; vgl. bv. nog: (31) *Een windvlaag opende het raam. Zin (29) heeft als parafrase: (29b) De temperatuursstijging was er de oorzaak van dat het ijs smolt. terwijl (32) en (33) niet geparafraseerd kunnen worden als (32a) en (33a). (32) Jan verdunde de verf. Aan (32) en (33) kunnen bepalingen van middel toegevoegd worden, wat bij zinnen als (29) niet mogelijk is: (34) Jan verdunde de verf met terpentijn. | ||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||
(35) Piet opende de la met een breekijzer. Bij zinnen met handelingswerkwoorden zijn constructies mogelijk als(37) en (38), bij niet-handelingswerkwoorden niet. (37) Jan vergat de verf te verdunnen. In perifrastische causatieve constructies is laten slechts mogelijk bij handelende subjecten, vgl.: (41) *De temperatuursstijging liet het ijs smelten. Betreft het handelende subjecten dan is een door-bepaling mogelijk als in: (47) Jan verdunde de verf door er terpentijn bij te doen. Ofschoon ik hier niet inga op de structuur van zinnen met bepalingen (en bij zinnen) van middel, wil ik er wel op wijzen dat bepalingen en bij zinnen van oorzaak, die subject kunnen zijn in causatieve zinnen zonder handelingskarakter, bepalingen (en bijzinnen) kunnen zijn in causatieve zinnen mèt handelingskarakter. Vgl. bv. naast (47) en (48): (51) Dat Jan terpentijn bij de verf deed deed de verf dun worden. (Den Hertog definieert middelen als ‘opzettelijk of met bewustheid aangewen-de oorzaken’.Ga naar eind11) Omdat zinnen met laten hieronder nog ter sprake zullen ko men, geef ik de | ||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||
structuur van (48) aanduidenderwijs weer in diagram (iv), (dat niet beschouwd moet worden als een definitief voorstel tot beschrijving van alle typen zinnen met bepalingen van middel). (Met laten is een abstract verbum bedoeld dat onder meer de vorm laten kan krijgen en dat in ieder geval een handelingswerkwoord is.) Een zin als (27) is homoniem; is veroorzaken als handelingswerkwoord gebruikt, dan is door te Schieten bepaling van middel. In dat geval zijn (55) en (56) geen parafrases. (55) Dat Jan schoot was er de oorzaak van dat er opschudding ontstond. (56) is wèl een parafrase van (27) wanneer veroorzaken niet als handelingswerkwoord is gebruikt. In semantische termen kan men het verschil tussen de beide lezingen van (27) aldus aangeven: in het laatste geval is Jan (met zijn geschiet) de óór-zaak van de opschudding, in het eerste geval de veroorzaker. Zoals bv. openen, smelten, verdunnen alléén handelingswerkwoorden zijn, zo zijn de werkwoorden onder (1) uitsluitend niet-handelingswerkwoorden; zij vertonen de bedoelde homonymie niet, en zinnen als: (57) *Jan imponeerde ons opzettelijk. zijn dan ook niet grammaticaal. In aanmerking genomen dat Vendler geen zinnen met handelingswerk- | ||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||
woorden op het oog had (hij merkt “John caused the butler to ring the bell” dan ook als een uitzondering aan) is zijn conclusie ten volle te onderschrijven. In diagram (ii) moet de NC1 een zin zijn. Ik zal nu een aantal argumenten geven die niet zozeer pleiten vóór het zinskarakter van de subjecten in zinnen met werkwoorden als onder (1), als wel tègen het feit dat de subjecten het feature [+Menselijk] zouden kunnen hebben. Blijkens de ongrammaticaliteit van (59)-(61) zijn in zulke zinnen geen bepalingen van subjectshoedanigheid mogelijkGa naar eind12, hetgeen te begrijpen is als de betreffende subjecten geen betrekking hebben op mensen. (59) *Wim imponeerde ons zwaarwichtig. Dan zijn zinnen als (62)-(64) ongrammaticaal. (62) *Marie intrigeerde zichzelf. De meest algemene opvattingGa naar eind13 ten aanzien van zinnen met een reflexief voornaamwoord zoals Jan bekeek zichzelf is dat ze afgeleid moeten worden van zinnen als Jan bekeek Jan, waarin het tweede Jan vervangen mag worden door zichzelf indien onder meer aan de voorwaarde voldaan is dat deze tweede NC referentieel identiek is aan de eerste. Indien diagram (ii) juist is kan aan deze voorwaarde niet voldaan zijn. Eenzelfde verklaring is te geven voor de ongrammaticaliteit van: (65) *Piet en Marie intrigeerden elkaar. Op welke wijze zinnen met elkaar ook beschreven moeten worden, de notie coreferentialiteit speelt daarbij in ieder geval een rol; wil men Jan en Piet zagen elkaar per transformatie afleiden van Jan zag Piet en Piet zag JanGa naar eind14, dan is een voorwaarde dat het subject van de ene geconjugeerde zin referentieel identiek is aan het object van de andere en omgekeerd, een voorwaarde waaraan wederom niet voldaan kan zijn. Vervolgens kan men opmerken dat de zinnen (67)-(69) ongrammaticaal zijn. (67) *Wim aarzelde ons te imponeren. Indien werkwoorden als aarzelen, durven, weigeren voorkomen met een com- | ||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||
plementszin, moet het subject daarvan gelijk zijn aan het subject van de hoofdzin, welk subject het feature [+Menselijk] moet hebben: (70) Wim aarzelde Jan te vertrouwen. De ongrammaticaliteit van (67)-(69) is verklaarbaar als wij aannemen dat aan de voorwaarde van subjectsgelijkheid niet voldaan kan zijn op grond van het feit dat de subjecten van de complementszinnen het feature[+Menselijk] missen. Dezelfde verklaring is te geven voor de ongrammaticaliteit van zinnen als: (73) *Ik raadde Jan aan zijn gehoor te fascineren. die werkwoorden bevatten die een menselijk (in)direct object vereisen en een complementszin waarvan het subject gelijk is aan dat object. Vgl.: (75) Ik raadde Jan aan Piet te vertrouwen. De volgende zinnen lijken echter tegenvoorbeelden te vormen: (77) Jan probeerde de toehoorders te boeien. Ook ten aanzien van de werkwoorden proberen, slagen en weten (althans in deze betekenis) geldt de voorwaarde dat de subjecten van de complements-zinnen in de dieptestructuur gelijk moeten zijn aan de subjecten van de hoofdzinnen.Ga naar eind15 (77)-(79) zouden dus aanleiding kunnen geven tot de veronderstelling dat de subjecten van boeien, prikkelen en vertederen wèl betrekking hebben op mensen. Hetzelfde doet zich voor bij zinnen als: (80) Piet slaagde erin uitgenodigd te worden. In de actieve zinnen die aan de passieve complementen ten grondslag liggen zijn Piet en Wim niet het subject, zodat niet aan de voorwaarde van subjectsgelijkheid voldaan kan zijn terwijl de zinnen toch grammaticaal zijn. Zinnen van dit type zijn besproken door Perlmutter en KraakGa naar eind16, die de volgende (hier kort samengevatte) analyse hebben gegeven: Naast zinnen als: (82) Jan mag (van mij) herkozen worden (door de kiezers). komt voor (82a) Jan mag zich (van mij) laten herkiezen (door de kiezers). | ||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||
Hoewel in het nederlands naast: (83a) Jan probeert zich te laten herkiezen. niet voorkomt: (83) Jan probeert herkozen te worden. kent het engels wèl: (84) John tries to be re-elected. naast: (84a) John tries to have/get himself re-elected. Beargumenteerd wordt nu dat aan (82) en (84) en de corresponderende a- en b-zinnen dezelfde structuur ten grondslag ligt, nl.: Nu komen naast (80) en (81) ook voor, met dezelfde betekenis: (80a) Piet slaagde erin zich te laten uitnodigen. Vgl. ook: | ||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||
(8.5) John managed to be re-elected. (77)-(79) bevatten deze zelfde hoofdwerkwoorden waarbij een passieve infinitief en een constructie met laten naast elkaar mogelijk zijn. Ik neem dan ook aan dat aan (77)-(79) eenzelfde structuur ten grondslag ligt als aangegeven in (v). Het subject van de onder laten ingebedde zin (Z3) hoeft niet gelijk te zijn aan het subject van laten en kan dus een zin zijn. (De Z3 heeft zelf de structuur aangegeven in diagram (11).) Hierbij kan opgemerkt worden dat met de werkwoorden onder (1) ook zinnen mogelijk zijn als: (86) Piet slaagde erin de toehoorders niet al te geprikkeld te laten worden (door wat hij zei). Bovendien staan in het nederlands naast zinnen waarin de passieve constructie met laten niet grammaticaal is, vaak wèl grammaticale zinnen met krijgen bv.: (87) *Jan probeerde zijn broer herkozen te laten worden. | ||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||
(89) *De buurman wist zijn huis geschilderd te laten worden. En zo komt ook voor: (91) Jan wist de zaal geboeid te krijgen. Ook al moet het bovenstaande veel gedetailleerder uitgewerkt wordenGa naar eind17, toch meen ik dat er voldoende grond aan wezig is om te stellen dat de werkwoorden onder (1) geen menselijk subject toelaten. Hierdoor zou Pollmanns Stelling dat juist op de werkwoorden die kunnen voorkomen met een menselijk subject (dat Ø kan zijn) de passieftransformatie mag worden toegepast nog niet aangetast worden, indien te verdedigen zou zijn dat zinnen als (9a)-(14a) geen passieve zinnen zijn. De relatie tussen de a- en de b- zinnen zou ook zo kunnen liggen, dat de b-zinnen van de a-zinnen worden afgeleid, bv. met een transformatie als die welke Lakoff flip noemt.Ga naar eind18 Hiermee worden zinnen als Jan ergerde zich aan die film en Die film ergerde Jan, She was amused at my misunderstanding her intentions en My misunderstanding her intentions amused her met elkaar in verband gebracht. In dat geval zouden de a-zinnen echter een naamwoordelijk gezegde moe-ten bevatten met een deverbatief adjectief (en een vaste door-bepaling), en voor zo'n beschrijving van de a-zinnen lijken mij geen redenen aan-wezig. De samenstellende delen van de gezegdes uit de a-zinnen vertonen de vrijheid van plaats die kenmerkend is voor werkwoordelijke gezegdes: (93) Ik geloof dat Jan door het schouwspel werd verbijsterd. Bovendien kunnen volgens Kraak en KloosterGa naar eind19 deverbatieve adjectieven niet met het koppelwerkwoord worden voorkomen. En tenslotte is een zin als (95) ongrammaticaal. (95) *Jan is door het schouwspel verbijsterd geweest. (Vgl. ook *Marie is door die opmerking in verwarring gebracht geweest.) Wèl komt voor, echter zonder door-bepaling: (96) Jan is (een tijdlang) verbijsterd geweest. het perfectum van: (97) Jan is verbijsterd. dat Staat naast het inchoatieve: (98) Jan raakte verbijsterd. Uit dit soort zinnen blijkt de zeer nauwe relatie tussen passiefvorming en causatiefvorming. Bij vergelijking van: (99) Jan raakte verbijsterd (door het schouwspel). | ||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||
(100) Het schouwspel verbijsterde Jan. is de al dan niet weglaatbaarheid van de door-bepaling het opvallendste verschil.
De conclusie kan niet anders zijn dan dat de a-zinnen wèl passief zijn en dat de mogelijkheid tot passiefvorming bij werkwoorden dus niet gekoppeld is aan de mogelijkheid van combinatie met een menselijk subject (dat Ø kan zijn). Omdat deze laatste mogelijkheid volgens Pollmann een individuele eigenschap van werkwoorden isGa naar eind20, lijkt er mij geen bezwaar te bestaan tegen loskoppeling van beide eigenschappen. Indien de passieftransformatie zodanig geformuleerd wordt dat ook zinnen als (9a)-(14a) voortgebracht kunnen worden, wordt de Stelling betreffende de synonymie tussen actieve en passieve zinnen alleen maar bevestigd, terwijl ook de hypothese dat bij passieve zinnen zonder door-bepaling het subject niet gespecificeerd is, niet aangetast wordt. | ||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||
|
|