Studia Neerlandica. Jaargang 1971
(1971)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M.C. van den Toorn
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standpunt. Men tracht hier het objectskarakter van het voorzetselvoorwerp te expliciteren, waardoor het verschil met een bijwoordelijke bepaling aan het licht treedt. Door Kraak en Klooster wordt de nadruk gelegd op de beperking in plaatsingsmogelijkheden van het voorzetselvoorwerp. Zo beschouwen zij het volgende viertal zinnen: (1a) Wachten op het perron mag niet. Uit de laatste zin, die door Kraak en Klooster als ongrammaticaal beschouwd wordt, valt af te leiden dat een object zich in zinnen van bovenstaande struktuur niet van zijn verbum laat scheiden, wat bij een bijwoordelijke bepaling wel kan. Nog sterker wordt dit objectskarakter benadrukt in het werk van Klooster, Verkuyl en Luif. Zij stellen dat het voorzetselvoorwerp (evenals bijvoorbeeld het direct object) deel uitmaakt van de verbale constituent. Men kan dat expliciteren door na te gaan of een extrapositie van de voorzetselconstituent buiten het gezegde mogelijk is: bij de bijwoordelijke bepaling lukt dat wel, bij het voorzetselvoorwerp niet: (3) *Ik wacht, en doe dat op mijn vader. Uit deze zinnen blijkt de nauwe verbondenheid van verbum en object, die in de dieptestruktuur als volgt voorgesteld kan worden.Ga naar eind8 (7) Ik wacht op mijn vader. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(8) Ik wacht op het perron. Chomsky heeft voor het Engels dezelfde eigenaardigheid vastgesteld: hij onderscheidt tussen een ‘Prepositional Phrase’... ‘which is in close construction to the Verb’ en een ‘Prepositional Phrase’... ‘simply a Place Adverbial, which, like a Time Adverbial, has no particular connection with the Verb, but in fact modifies the entire Verb Phrase or perhaps the entire sentence.’Ga naar eind9 Zo kan de zin: (9) He decided on the boat. twee betekenissen hebben, nl.: (10) He chose the boat. Wanneer een ‘Verb-Complement’ (d.w.z. een voorzetselvoorwerp) geïntendeerd is, is een passieve constructie mogelijk: (12) The boat was decided on.Ga naar eind10 Een vergelijkbare constructie is voor het Nederlands niet te vinden, maar dat doet verder ook niet ter zake. Het is voldoende hier vast te stellen dat men langs verschillende wegen poogt te bewijzen dat voorzetselgroepen die bijwoordelijke bepalingen zijn, zich anders gedragen dan voorzetselgroepen die objecten zijn. Deze laatste hebben een vastere binding met het gezegde en op de een of andere wijze moet dat aangetoond kunnen worden. Nu zijn niet alle hier besproken proeven volledig overtuigend. Er zijn tegenvoorbeelden te vinden, of gevallen die dubieus blijven. Zo blijkt al direkt dat niet alle erkende voorzetselvoorwerpen in een bijzin getransformeerd kunnen worden. Met name is dat het geval bij de werkwoorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich geven aan, werken aan, zich wagen aan, grenzen aan, verbinden aan, gebrek hebben aan, vergelijken bij, zich verdiepen in, delen in, verdiept zijn in, ophouden met, breken met, wedijveren met, kampen met, trouwen met, losgaan op, verdenking hebben op, heersen over, bars zijn tegen, vervaardigen uit, groeien uit, voorzien van, in het bezit zijn van, onderdoen voor, e.a. Men kan uiteraard deze gevallen buiten de categorie van de voorzetselvoorwerpen plaatsen (hoewel dat niet gebruikelijk is)Ga naar eind11 of ze als een aparte groep vermelden en dan naar een verklaring zoeken, waarom bij deze werkwoorden geen voorzetselvoorwerpszin mogelijk is, maar geheel bevredigend is dat niet. Ook bij de proeven die Klooster, Verkuyl en Luif geven, rijzen bepaalde vragen. Zo zijn de constructies met en + doen + dat niet altijd verwisselbaar met die met en wel. Van de volgende zinnen is de tweede voor veel Nederlanders acceptabel, de eerste daarentegen niet: (3) *Ik wacht, en doe dat op mijn vader. De extrapositie van het voorzetselvoorwerp in een constructie met en wel is zeker niet ongebruikelijk in de volgende zinnen: (14) Hij is blij, en wel met zijn nieuwe fiets. De extrapositie in een constructie met en + doen + dat zou daarom een betere proef vormen, ware het niet dat deze constructie altijd ongrammaticaal is, wanneer het verbum geen handelingswerkwoord isGa naar eind12, zoals bv. in: (18) *Jan verongelukte en deed dat op straat. Onder deze omstandigheden loont het de moeite nog enig onderzoek te verrichten teneinde na te gaan of een universelere proef mogelijk is. Daarbij zal dan gezocht moeten worden naar een andere bevestiging van het objectskarakter van het voorzetselvoorwerp, m.a.w. het zal allereerst vergeleken moeten worden met andere objecten: het lijdend, het meewerkend en het belanghebbend voorwerp. Nu worden door sommige transformationeel-generatieve grammatici tegenwoordig alle objecten teruggevoerd op dieptestrukturen met een voorzetsel.Ga naar eind13 Deze voorzetsels zijn alle aanwezig in nominaliseringen, bv.: (21) Het bouwen van een huis door de aannemer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(22) Het geven van bloemen aan de jarige door de gasten. In zinnen met een persoonsvorm in het gezegde verdwijnt het voorzetsel van bij het lijdend voorwerp, aan en voor kunnen onder bepaalde condities verdwijnen bij het meewerkend en belanghebbend voorwerp en de prepositie van het voorzetselvoorwerp blijft altijd behouden: (35) De aannemer bouwt een huis. Het feit dat we hier met objecten te maken hebben en soms met prepositiedeletie wijst erop, dat de band tussen prepositie en nominale constituent betrekkelijk los is. Er is alle reden hier een bevestiging te zien van het vermoeden dat het voorzetsel bij het werkwoord hoort en daarmee als het ware een eenheid vormt; dit in tegenstelling tot de veel hechtere struktuur van de bijwoordelijke bepaling met een voorzetsel, waar de band tussen prepositie en nominale constituent onverbrekelijk is. We kunnen proberen dit nog iets verder te verduidelijken. Het is mogelijk het lijdend voorwerp van een zin te gebruiken als laatste deel van een zgn. ‘cleft sentence’.Ga naar eind14 Een dergelijke zin, die we in het Nederlands het best een ‘gekloofde zin’ zouden kunnen noemen, is in wezen een samengestelde zin, waarvan het eerste deel onderwerpszin is en ingeleid wordt door een relativum, en het tweede deel een vorm van het koppelwerkwoord zijn met een naamwoordelijk deel van het gezegde. Iedere nominale constituent (of kortweg: NC) moet op die laatste plaats (dus als naamwoordelijk deel) kunnen voorkomen. Aangezien een lijdend voorwerp een NC is, moet dat in dit geval dus mogelijk zijn: (31a) Mathilde leest gebeeldhouwde sonnetten. Ook het onderwerp van een zin is een NC en het is dus mogelijk een gekloofde zin te maken, waarin het laatste zinsdeel het onderwerp van onze oorspronkelijke zin bevat. Van de zinnen (31a) en (32a) ontstaan dan de volgende gekloofde zinnen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(31c) Wie gebeeldhouwde sonnetten leest, is Mathilde. Wanneer onze suppositie dat objecten NC's zijn, juist is, moeten ook meewerkende en belanghebbende voorwerpen als laatste lid van een gekloofde zin kunnen optreden. Met andere woorden: de voorzetsels aan of voor moeten daarbij de transformatie niet blokkeren. Inderdaad blijkt de gezochte transformatie mogelijk te zijn. We geven verschillende voorbeelden: (33a) Frans geeft zijn vriendin een bloemetje. We kunnen nu nagaan of ook het voorzetselvoorwerp zich als NC gedraagt, indien we de gekloofde zin-transformatie toepassen. Het verbaast ons niet dat dit het geval is, maar bewijskrachtig wordt de proefneming pas als blijkt dat de bijwoordelijke bepaling geen NC is, d.w.z. als het voorzetsel hier niet los te koppelen is bij transformatie tot een gekloofde zin. We hebben de indruk dat alle denkbare zinnen met een prepositie-object transformatie tot een gekloofde zin toelaten, waarbij het relativum dat de zin opent een ongesplitst voornaamwoordelijk bijwoord kan zijn. Bv.: (42a) Koenraad dacht aan zijn verloren liefde. De bijwoordelijke bepaling van plaats met aan laat een soortgelijke transformatie niet toe:. (43a) Mientje zat aan de waterkant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(43b) *Waaraan Mientje zat, was de waterkant. In verband met zo dadelijk nog te bespreken anomalieën passen we bij deze transformaties steeds ongesplitste voornaamwoordelijke bijwoorden toe. In de hieronder volgende lijst zijn telkens bij elk voorzetsel gevallen van voorzetselobjecten en bijwoordelijke bepalingen (inspringend gedrukt) opgenomen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat uit deze reeks voorbeeldzinnen blijkt, is dat voorzetselvoorwerpen altijd in gekloofde zinnen ondergebracht kunnen worden, bijwoordelijke bepalingen van plaats niet. Het is niet uitgesloten dat de ongrammaticaliteit afneemt, naarmate bij de laatstgenoemde zinnen minder van ongesplitste voornaamwoordelijke bijwoorden gebruik gemaakt wordt. Zo bleek bij navraag onder enkele informanten dat zin (72a) niet, maar zin (72b) wel grammaticaal geacht werd. (72a) *Waarin de muis verdween, was een klein holletje. Het acceptabele van de laatste zin hangt samen met het richtingsaspect dat het verbum verdwijnen kan bezitten, waardoor in een prepositie van richting wordt. Bij een verbum dat dit aspect mist, is ook het gesplitste voornaamwoordelijk bijwoord niet goed mogelijk, bv.: (73a) *Waarin we logeerden, was een klein hotelletje. Verklaarbaar is nu ook de grammaticaliteit van: (74a) Waar we inreden, was een donkere tunnel. Hier is sprake van een verbum inrijden dat een direct object bij zich heeft, getuige de nominalisering: (74b) Het inrijden van een donkere tunnel. Een analoge verhouding is aantoonbaar bij: (75a) *Waarom hij wandelt, is de kerk. Het richtingsaspect wordt gewoonlijk nog versterkt door toevoeging van partikels: naar wordt naartoe, om wordt omheen, over wordt overheen, van wordt vandaan; allemaal mogelijkheden die bij een voorzetselobject uitgesloten zijn. Het is dus wel duidelijk geworden, dat voorzetselgroepen waarin het voorzetsel locale betekenis heeft (evenals trouwens temporele betekenis) af te grenzen zijn van voorzetselobjecten. Maar daarmee is nog niet vastgesteld of het voorzetselvoorwerp altijd te onderscheiden is van prepositieconstituenten waarin het voorzetsel een niet-dimensionele betekenis heeft.Ga naar eind16 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Achtereenvolgens bespreken we enige gevallen. Bij het voorzetsel aan in niet-dimensionele betekenis blijkt de gekloofde zin-transformatie soms wel en soms niet op te gaan. Men vergelijke: (77a) Aan de vruchten kent men de boom. De voorzetselconstituenten waarvan hier sprake is, worden traditioneel niet als voorzetselvoorwerpen beschouwd; toch schijnen ze er raakpunten mee te hebben. Het betreft hier bovendien een gesloten groep van werk-woorden die alle een perceptie betekenen: zien, horen, voelen, ruiken, proeven, merken, vaststellen. Zodra een in oorsprong locale betekenis verschuift naar het overdrachte-lijke, dus niet-dimensionele, verschijnen ook verschillen in de grammatica-liteitsgraad van gekloofde zinnen: niet goed mogelijk schijnt de gekloofde zin bij locale betekenis van aan: (79a) De vlieger hing aan de televisie-antenne. Maar anders wordt dit bij de overdrachtelijke betekenis van hangen aan: (80a) Peter hangt erg aan gezellige dansavondjes. Een apart geval vormt het bij Den Hertog vermelde werkwoord grenzen aan; apart, inzoverre als een voorzetselvoorwerpszin uitgesloten is en een aan-vulling altijd noodzakelijk: (81) *Nederland grenst. is geen grammaticale zin. Een gekloofde zin schijnt hier wel mogelijk: (82)?Waaraan Nederland grenst, is België, Duitsland en de Noordzee. Toch is hier sprake van locale betekenis van aan. Het vreemde is nu dat bij niet-dimensionele betekenis grenzen aan moeilijk in een gekloofde zin onder te brengen is: (83a) Zijn woedende geschreeuw grensde aan waanzin. De hier besproken moeilijkheden zouden erop kunnen wijzen dat grenzen geen echt voorzetselobject bij zich heeft, maar met een bijwoordelijke bepaling geconstrueerd wordt. Voorlopig durven we hierover geen uit-spraak te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een voorzetsel dat nog niet ter sprake is gekomen, is achter, dat Den Hertog in zijn reeds genoemde lijstGa naar eind11 in verbinding met de verba zijn en komen noemt. Nu zijn er niet veel objecten waar men achter kan komen denkbaar behalve de waarheid of de ware toedracht. Zoekt men naar een bijzin, dan worden de mogelijkheden ruimer. Zoals te verwachten laat het locale achter geen gekloofde zin toe: (84a) Achter de tochtdeur stond een paraplubak. Het vreemde is nu dat het niet-dimensionele achter, in casu bij het voorzet-selvoorwerp, ook niet gemakkelijk in een gekloofde zin te gebruiken is, althans wanneer het deel uitmaakt van een ongesplitst voornaamwoordelijk bijwoord. Men vergelijke: (86a) Hij kwam na lang vragen achter de ware toedracht. En resten ons nog enkele opmerkingen over ander voorzetsels. Wanneer in en onder in locale betekenis gebruikt worden, kunnen ze niet in een gekloofde zin optreden, zoals hiervoor bleek. Maar ook de niet-dimensionele betekenis laat geen gekloofde zin toe, behalve dan bij het echte voorzetsel-voorwerp. Men beschouwe: (87a) De kinderen raakten in grote opwinding. Een merkwaardige bevestiging van deze regel geeft de vergelijking van een erkend voorzetselvoorwerp (bij lijden onder), dat wel een gekloofde zin toelaat, en een in betekenis verwant niet-dimensioneel gebruik van onder, waarbij deze constructie niet grammaticaal is: (89a) De Nederlanders leden onder de tyrannie van Alva. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een complicatie vormen voorts de preposities met en om. Zoals reeds uit de zinnen (51a) en (51b) bleek, kunnen bepalingen met met wellicht wel in ge-kloofde zinnen optreden. Dit is echter alleen het geval wanneer met de betekenis heeft van ‘in gezelschap van’ of ‘met behulp van’, maar niet in de niet-dimensionele betekenis van ‘onder invloed uitoefenende aan-wezigheid van N [+abstract]’. (91a) Clothilde wandelde met haar vader. (91b) Met wie Clothilde wandelde, was haar vader. Er is echter een manier om het voorzetselvoorwerp van deze bijwoordelijke bepalingen van middel (die zich dus als NC's gedragen) af te grenzen.Ga naar eind17 In de hierboven besproken gevallen is altijd de converse van de bepaling uit te drukken door met te vervangen door zonder, en deze mogelijkheid ontbreekt ten enen male bij het voorzetselvoorwerp. (91c) Clothilde wandelde zonder haar vader. Maar vervanging door zonder kan niet plaatsvinden bij het voorzetselvoorwerp, of er ontstaat een totaal andere zinsinhoud die geen ontkenning van met intendeert: (94a) Kees was erg ingenomen met zijn nieuwe Fiat. De laatste zin is wel aanvaardbaar in een lezing waarbij zonder salarisverhoging als bepaling van omstandigheid geldt; dit impliceert dan dat de chef zijn medewerkers wèl beloont. Alleen wordt niet aangegeven waarmee.d.w.z. er is dan geen voorzetselvoorwerp uitgedrukt. De locale betekenis van de prepositie om is zeer duidelijk te onderscheiden van de niet-dimensionele betekenis met behulp van de volgende ambigue zin: (96a) De Duitsers streden hardnekkig om de Maasbruggen. De gekloofde zin: (96b) Waarom de Duitsers hardnekkig streden, waren de Maasbruggen. is alleen grammaticaal als (96a) de betekenis heeft van: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(97) De Duitsers streden hardnekkig en de inzet van hun strijd waren de Maasbruggen. maar niet in de volgende lezing: (98) De Duitsers streden hardnekkig in de onmiddellijke omgeving van de Maasbruggen. Nu blijkt dat bijwoordelijke bepalingen beginnende met een niet-dimensi-oneel om (dus bepalingen van oorzaak) ook heel goed in een gekloofde zin kunnen staan en mitsdien niet te onderscheiden zijn van een voorzetselvoorwerp met om, bv.: (99a) Hij laat het om de buren. Deze bepalingen met om zijn echter vervangbaar door dito bepalingen met wegens: (99c) Hij laat het wegens de buren. Bij het voorzetselvoorwerp leidt vervanging van om door wegens daarentegen tot ongrammaticale zinnen bij de verba denken om, zich bekommeren om, geven om, vragen om, verzoeken om, bidden om, smeken om, manen om, verlegen zijn om: (100a) Frank geeft niet om vlees. Bij deze verba is sprake van een object, niet van een bepaling van oorzaak. Iets moeilijker ligt de verhouding bij lachen om, schateren om, huilen om, treuren om, blij zijn om, boos zijn om, die zonder object ook gebruikt kunnen worden (bv. Hij lacht.). Bij vervanging van om door wegens ontstaan hier geen ongrammaticale zinnen, maar wel subtiele betekenisverschillen, waarvoor we een parafrase beproeven.: (101a) Hij is boos om het marine-optreden op de Dam. Het heeft er alle schijn van dat de bepalingen met wegens een meer verwijderde aanleiding vermelden dan de voorzetselvoorwerpen met om.Ga naar eind18
Er is nog een laatste merkwaardigheid te bespreken met betrekking tot de gekloofde zin. Aanleiding daartoe vormt het raadsel: ‘Wat heeft de soldaat op zijn brood?’ met het onverwachte antwoord: ‘De soldaat heeft recht op zijn brood’. Het onverwachte ligt hier in de interpretatie van op in niet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dimensionele betekenis (wat tot ongrammaticaliteit voert), terwijl de gestelde vraag uitsluitend een interpretatie van op in locale betekenis toelaat. De ongrammaticaliteit van het antwoord wordt manifest door het gebruik van recht. Het blijkt dat recht als onderdeel van de uitdrukking recht hebben op niet als laatste deel van een gekloofde zin kan optreden, m.a.w. het kan niet als NC beschouwd worden. Men vergelijke: (103a) De soldaat heeft recht op zijn brood. Dit wijst erop dat de ‘substantiva’ in behoefte hebben aan, zin hebben in, aandeel hebben in, het oog hebben op, het woord richten tot, aanspraak maken op, de draak steken met, e.v.a. geen lijdend voorwerp genoemd mogen worden en zelfs geen NC zijn, maar deel van een werkwoordelijke uitdrukking. Naast kenmerken als paradigmaloosheid, een vast lidwoord of helemaal geen lidwoord, on-mogelijkheid van diminuering of pluralisvorming, is dus nu ook als kenmerk aan te voeren de onmogelijkheid om als laatste deel van een gekloofde zin op te treden. Een gekloofde zin is denkbaar in het volgende geval: (105a) Sint Joris stak de draak met een speer. Maar een dergelijke constructie is ondenkbaar bij een voorzetselvoorwerp: (106a) Jaap stak de draak met Karels plannen. Men vergelijke nog de volgende zinnen: (107a) Hij heeft een aandeel (Philips) in de kluis. Wanneer we tot slot de in dit opstel voorgestelde oplossingen zichtbaar maken in een strukturele descriptie via een boomdiagram, dan spreekt het na het bovenstaande vanzelf dat zgn. delen van een werkwoordelijke uitdrukking direkt onder v vermeld dienen te worden. Maar ook heeft het voordelen het (vaste) voorzetsel van een voorzetselvoorwerp niet in een prepositieconstituent op te nemen, maar als ‘feature’ van v; dit in tegenstelling tot de bijwoordelijke bepaling, waar de prepositie reeds in de diepte-struktuur gedomineerd wordt door Prep. C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(109) Hij wacht op de tram. Door middel van een segment-transformatie kan op dan deel gaan uitmaken van de woordgroep op de tram in de oppervlaktestruktuur.Ga naar eind19 Bij de bijwoordelijke bepaling daarentegen is een boom denkbaar als de volgende: (110) Hij wacht op de vluchtheuvel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu is een boom-op papier-geduldig. Dat de voorgestelde struktuur relevant is, blijkt pas bij de hierboven gegeven proeven met gekloofde zinnen. Die bevestigen, dunkt ons, expliciet de intuïtieve opvatting dat het voorzetselvoorwerp een echt object is, een NC en geen voorzetselconstituent.Ga naar eind20 augustus 1970 |
|