Studia Neerlandica. Jaargang 1971
(1971)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
G.E. Booij
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
(6a) het predikaat P komt toe aan het subject s. We kunnen de zin Hij luistert eveneens weergeven als P(s); het predikaat luisteren komt toe aan het subject hij. Voor de uitdrukking het is mogelijk... voeren we nu de modale operator M in. (2a) kan nu geformaliseerd worden als M(s,P(s)), (2b) als M(P(s)). In de a-zin is kunnen dus een tweewaardige operator (een operator met twee argumenten), in de b-zin een éénwaardige operator (met éen, weliswaar samengesteld argument). Anders gezegd: in de a-zin heeft de operator M niet alleen de hele uitdrukking P(s) als bereik, maar ook nog afzonderlijk s. Dit komt duidelijk uit in de parafrase ...mogelijk voor hem... We moeten op deze laatste uitdrukking nog even nader ingaan. De uitdrukking Het is mogelijkvoor hem te kan betekenen: (7a) Hij is in staat te... We kunnen deze drie interpretaties aan het licht brengen door aan de zin Hij kan zwemmen een zin toe te voegen. We krijgen dan achtereenvolgens de a-, b-, en c-interpretatie: (8a) Hij kan zwemmen. Vorig jaar heeft hij een diploma gehaald. We kunnen deze betekenissen benoemen als respectievelijk bekwaamheid, gelegenheid en permissie. Illustraties voor het onderscheid bekwaamheid: gelegenheid vinden we in het Frans en het Russisch, waar voor deze betekenissen aparte woorden worden gebruikt.: (9a) Il sait nager. Daarnaast heeft kunnen nog enkele andere betekenissen, die verderop in dit artikel ter sprake komen. 4. In Chomsky (1965: 108) worden de modale werkwoorden beschouwd als onderdeel van het ‘auxiliary element’ Aux in de dieptestructuur van de zin. Bierwisch (1967) noemt dit de kwasi-morfologische opvatting, omdat de modale werkwoorden dan dezelfde functie vervullen als de flexieuitgangen. Op deze wijze kunnen echter niet de beide interpretaties van kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
verantwoord worden. Dit kan wel in een enigszins gewijzigde vorm van het ‘Aspects’-model, zoals dat is beschreven door Rosenbaum (1967.) Eén van Rosenbaums twee recursieve regels in de basiscomponent is de regel van Noun Phrase Complementation: NP → Det N (S) We spreken over subject- respectievelijk object-NP complementation, naar gelang de NP links van de pijl de functie van subject dan wel van object vervult. De argumenten van Rosenbaum voor deze regel zijn kort samengevat de volgende: a. Er kan relatie gelegd worden tussen zinnen als: (11a) Columbus demonstrated, that the world is not flat. door middel van de normale passief-transformatie. De dieptestructuur van deze zinnen is dan: b. Er kan relatie gelegd worden tussen (iia) en (iib) en: (iic) It was demonstrated by Columbus, that the world was not flat. d.m.v. de zogenaamde extrapositietransformatie, die (na toepassing van de passief-transformatie) de ingebedde zin verplaatst naar het eind van de zin en +Pro vervangt door it. c. Er kan relatie gelegd worden tussen (iia) en de zin: (iid) What Columbus demonstrated was, that the world is not flat. d.m.v. de zogenaamde pseudo-cleft-transformatie, die alleen op zinnen met een direct object werkt. Vgl.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
(13) Wat ik slacht, is een koe. Verder moet nog opgemerkt worden, dat de extrapositietransformatie ook van toepassing is op zinnen met subject-NP-complementation. Vgl.: (14a) That the doctor came at all, surprises me. Zoals we zullen zien, zijn deze transformaties ook van toepassing op zinnen met kunnen. 5. Met bovenstaand model kunnen we beide interpretaties van zin (1) ver-antwoorden. (2a) is dan een geval van object-NP-complementation en heeft als dieptestructuur (voorstel van Ross (1969)): Ga naar eind1 Om hiervan een welgevormde oppervlaktestructuur te krijgen, moeten we o.a. de Identieke NK Deletie (‘Equi NP Deletion’) toepassen, die het tweede hij vernietigt onder identiteit met het eerste hij. Beide hij's moeten daarbij de-zelfde referent hebben. Deze referentiele identiteit moet bestaan tussen het subject van de ingebedde zin enerzijds en het subject, direct object of indirect object van de matrix-zin anderzijds. Er zijn dus drie gevallen van Equi NP Deletion: a. identiteit met het subject, bv. in de zin: (16a) Karel weigert te werken. b. identiteit met het indirect object: (16b) Ik sta Karel toe te werken. c. identiteit met het direct object: (16c) Ik dwing Karel te werken (2b) is dan een geval van subject -NP-complementation en heeft als dieptestructuur: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om hiervan een welgevormde oppervlaktestructuur te krijgen, moeten we o.a. de ‘It-replacement’ (zie Jacobs & Rosenbaum (1968: 184-191)) toepassen. Bij deze transformatie wordt de complement-zin losgemaakt van onder de NP en gehangen onder de VP, waarna +Pro vervangen wordt door het subject van de ingebedde zin. Daarna volgt o.a. de Number Agreement transformatie, die het getal van het werkwoord in overeenstemming brengt met het oppervlakte-subject. 6. Deze wijze van beschrijving van kunnen stelt ons in staat verschillende generalisaties te maken: a. Op dezelfde wijze kan de dubbelzinnigheid van de volgende zinnen verklaard worden: (17) Jan belooft een flinke schilder te worden. Deze zinnen hebben respectievelijk de volgende interpretaties: (19a) Jan belooft: ‘Ik word een flinke schilder.’ De a-zinnen (19) en (20) zijn hier weer gevallen van object NP-complementation, de b-zinnen van subject NP-complementation. b. Het structuurtype van de subject NP-complementation kan ook zinnen als: (21) Jan schijnt schilder te zijn. verantwoorden. De dieptestructuur van deze zinnen ziet er dan als volgt uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. de meeste van de in 4. genoemde transformaties zijn ook van toepassing op zinnen met kunnen. Zo kan de extrapositietransformatie werken op zinnen met kunnen met subject NP-complementation en evenzo op zinnen met schijnen: (24) Het kan, dat hij luistert. De in 4. genoemde pseudo-cleft-transformatie, die werkt op zinnen met object NP-complementation, is ook van toepassing op zinnen met kunnen, beloven, en andere modale werkwoorden: (26) Wat ik je beloof, is: morgen te komen. d. Dit beschrijvingsmodel verklaart ook, dat de zin: (29) Hij kan niet luisteren. vier interpretaties heeft, namelijk: (30a) Het is mogelijk, dat hij niet luistert. Immers, zowel in het geval van subject NP-complementation (zin a en b) als dat van object NP-complementation (zin c en d) kan het negatie-element zowel de hele zin als alleen de complement-zin als bereik hebben. e. Uit (31) blijkt, dat het tweede dat in deze zin een pro-S is: (31) Hij weet, dat je komt en ik weet dat ook. Dat komt ook voor in: (32) Hij kan luisteren en ik kan dat ook. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat, de pro-S, vervangt hier luisteren. Aan luisteren moet dus een S ten grondslag liggen. Dit wordt door het voorgestelde beschrijvingsmodel correct verantwoord.Ga naar eind2 7. Het valt op, dat zinnen met modale werkwoorden en een ingebedde objects-zin de normale passief-transformatie niet kunnen ondergaan: (33a) Karel kan Piet examineren. Dit komt ook voor bij andere zinnen met een ingebedde objectszin: (34a) Ik zie hem fietsen. Toch bestaat er wel een passieve zin met op het eerste gezicht dezelfde betekenis als (33a): (35a) Piet kan door Karel geëxamineerd worden. Stel, dat we (35a) willen generen vanuit de dieptestructuur van (33a), die er als volgt uit ziet: Eerst moet de cyclische passieftransformatie toegepast worden op S'. Daardoor wordt Piet het grammatisch subject van S' en Karel komt in de zogenaamde passieve door-bepaling te staan. Daarmee is echter de conditie voor Equi NP Deletion (zie 4) vernietigd. Deze transformatie blokkeert derhalve en we krijgen de ongrammaticale zin: (35b) *Karel moet Piet geëxamineerd worden door Karel. Voor het generen van (35a) met behulp van bovengenoemde transformaties hebben we dus een andere dieptestructuur nodig, nl.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit impliceert, dat (35a) in betekenis van (33a) verschilt. Daarvoor bestaan in sommige gevallen aanwijzingen. (35a) heeft namelijk twee interpretaties:
Alleen bij interpretatie 2 is een verschil in dieptestructuur tussen (33a) en (35a) gerechtvaardigd. Men zou nu kunnen veronderstellen, dat de mogelijkheid van interpretatie 2 ervan afhankelijk is, of het object van S' + Animate is. Dit is echter slechts gedeeltelijk waar. Om dit in te zien beschouwen we de volgende zin: (38) Karel kan het boek terugbrengen. In deze zin is het object van S'-Animate. Zijn beide volgende interpretaties mogelijk?
Interpretatie 2 is uitgesloten, indien we hier kunnen de ‘bekwaamheids’-betekenis toekennen, maar niet, indien we kunnen de ‘gelegenheids’- of ‘per-missie’-betekenis toekennen. Vergelijk daartoe ook de volgende zin, waar een passieve door-bepaling ontbreekt: (39) Kan het horloge nog gerepareerd worden? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze zin kunnen we parafraseren als: ‘Bestaat er voor het horloge nog gelegenheid gerepareerd te worden?’ Dit wijst er op, dat we bij de syntactische beschrijving van kunnen rekening moeten houden met de verschillende betekenissen. In ieder geval is in veel gevallen een verschil in dieptestructuur tussen de actieve zin en haar passieve ekwivalent niet gerechtvaardigd. Kirsner (1968) suggereert daarom voor deze zinnen-naast de normale cyclische passief-transformatie-een optionele (stilistische) passief-transformatie, die moet worden toegepast na de Equi NP Deletion. Kraak (1968) komt met een ander voorstel aan de hand van het modale werkwoord mogen (may). Hij kent aan de volgende zinnen (40) een gemeen-schappelijke dieptestructuur (41) toe: (40a) Windows may be smashed by Provos. Op (41) kunnen volgens Kraak de volgende transformaties-in onderstaande volgorde-werken: T1. Passief-transformatie (deze is cyclisch en werkt op de ingebedde S) T2. It-replacement (Het subject van de ingebedde zin wordt ‘omhoog-getild’ in de matrix-zin door het ‘it’ te doen vervangen)Ga naar eind3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
T.3 Modal Flip (het aldus omhooggetilde subject wordt verwisseld met dat van de matrix-zin, waarna-althans in het Engels-verplichte deletie van het oorspronkelijke matrix-zinsubject volgt). We krijgen dan het volgende overzicht voor het generen van de zinnen (40): (40a) resulteert uit (41) + T1 + T2 + T3 Verder krijgt may in (40b) en (40d) de fonetische representatie allow Op deze wijze kan het probleem van de verstoorde conditie voor Equi NP Deletion vermeden worden. Ook wordt er zo relatie gelegd tussen zinnen, waartussen anders geen relatie bestond. Kraak stelt voor deze analyse uit te breiden tot de andere modale werkwoorden. Kunnen zou dan een variant van mogen zijn. Dit is echter slechts één betekenis van kunnen. Andere-de belangrijkste-betekenissen van kunnen worden zo niet verantwoord. Verder draagt de regel, die van may allow maakt, een sterk ad hoc karakter. Ook is het de vraag, of we het subject van de matrix-zin in de dieptestructuur (7) zomaar mogen vernietigen (een transformatie mag de betekenis niet veranderen). Wellicht zou het beter zijn, alleen een ongespecificeerde NP in de dieptestructuur te postuleren. Kraaks oplossing kan derhalve niet als een serieuze oplossing aanvaard worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
II Kunnen en de generatieve semantiek8. Alvorens te bezien, hoe kunnen binnen het model van de generatieve semantiek beschreven zou kunnen worden, geef ik eerst een korte karakteristiek van de modellen, die sinds 1965 zijn ontwikkeld binnen het kader van de transformationeel-generatieve taalbeschrijving, en wel aan de hand van Chomsky (1969) en Lakoff (1969). a. Het ‘Aspects-model’, zoals ontwikkeld in Chomsky (1965). Een derivatie ziet er in dit model zo uit: Am...A0, P1...Pn d.w.z.: er zijn twee soorten regels:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Standaardtheorie I (zie Chomsky (1969: 1-4)). Deze theorie specificeert de syntactische structuur Σ van een zin als een reeks van P-markers: Σ = (P1...Pi...Pn) met de volgende kenmerken:
Pi bepaalt de semantische interpretatie, Pn de fonetische representatie, aldus: Chomsky (1969) stelt een modificatie van deze theorie voor in die zin, dat de oppervlaktestructuur mede bepalend is voor de semantische interpretatie. Het model ziet er dan als volgt uit: c. Standaardtheorie II. Voor deze theorie geldt: Deze theorie heeft de volgende kenmerken:
P1 is dan een phrase-marker ‘in some semantically primitive notation’. Chomsky (1969: 7) formuleert de verschillen met standaardtheorie I als volgt: ‘The deep structures are not mapped into semantic representations.(...) Rather the converse is true. Furthermore, the rules of lexical insertion operate in a rather different manner, replacing substructure Q, which may be quite complex, by lexical items.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
P1 kan bijvoorbeeld de substructuur Q = cause-to-die bevatten. Door een lexicale insertietransformatie kan deze Q dan worden vervangen door het lexicale item kill. d. De ‘basic theory’. Hiervoor geldt: Deze theorie is gelijk aan standaardtheorie 11, behalve op één punt: er is niet een bepaald punt in de derivatie, dat dieptestructuur heet. Anders gezegd: niet alle lexicale insertietransformaties hoeven plaats te vinden voor alle andere transformaties. Standaardtheorie II en de ‘basic theory’ kunnen worden samengevat onder de term ‘generatieve semantiek’. 9. Een ander kenmerk van de ontwikkelingen binnen de taalwetenschap van de laatste jaren is de toegenomen aandacht voor de zogenaamde ‘performatieve werkwoorden’, een term van de Engelse taalfilosoof Austin (zie Austin (1962)). Het zijn werkwoorden in de 1e persoon, praes., enkelvoud, actief (bv. ik waarschuw, ik beloof, ik beweer etc.). De spreker geeft dan geen beschrijving van een waarschuwing, belofte of bewering, maar waarschuwt, belooft, beweert metterdaad. Austin kwam tot het inzicht, dat elke taaluiting illocutionaire kracht (de kracht van een waarschuwing, belofte, bewering etc.) heeft. Tegenover de locatie (de propositie) staat dus de illocutie, datgene, wat men in de woorden voltrekt. Deze illocutionaire kracht wordt weergegeven door een performatief werkwoord, dat soms expliciet, soms alleen maar in de onderliggende structuur aanwezig is. In het laatste geval spreken we van abstracte performatieve werkwoorden. Voor het bestaan van zulke abstracte werkwoorden zijn verschillende argumenten gegeven.Ga naar eind4 Ross (1970) noemt de volgende kenmerken van de constructies met een performatief werkwoord:
(42) Ik waarschuw je hierbij, dat er een hond in de tuin is. Boyd & Thome (1969) formuleren dit kenmerk zo, dat het ‘non-habitual aspect’ verplicht is. In de zin: (43a) I always order you to go. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dus geen sprake van een expliciet performatief werkwoord. e. Het ‘non-progressive’ aspect is verplicht, dus in: (43b) I am ordering you to go. is eveneens geen sprake van een expliciet performatief werkwoord (Dit laatste kenmerk is van Boyd & Thorne). 10. Seuren (1969) heeft een voorstel gedaan voor de beschrijving van modale werkwoorden binnen het kader van de generatieve semantiek.Ga naar eind5 De algemene dieptestructuur van de zin ziet er bij hem als volgt uitGa naar eind6: De ‘sentence qualifyers’ (o.a. ASSertion, IMPerative, QUEstion) hebben dezelfde functie als bovengenoemde abstracte performatieve werkwoorden: ze geven de illocutionaire kracht van de uiting weer. Tot de ‘qualifyers’ (binnen de propositie) horen o.a. de negatie-operator, de tijdsoperatoren (Pres(ent), Past, Fut(ure), Perf(ect), tezamen de ‘non -universal tenses’ en de universal tense U (‘generally, at any time’)) en de modale Operatoren Possibility, Necessity, Permission, Probability. Elke modale operator staat onder het bereik van een tijdsoperator, om het verschil tussen bv. het is mogelijk, dat... en het was mogelijk, dat te kunnen verantwoorden. Hoe kan in dit model de dubbelzinnigheid van zin (1) verklaard worden? Enerzijds hebben we het éénwaardige kunnen in de dieptestructuur (45), waar het gedeelte achter de ‘:’ de nucleus is-: (45) ASS U Poss Pres (now): John be at home. waaraan de volgende oppervlakterepresentaties beantwoorden: (46a) John may be at home now. Anderzijds hebben we het tweewaardige kunnen in: (47) ASS Pres Poss Fut (tomorrow): John be at home met als oppervlakterepresentaties: (48a) John can be at home tomorrow. (In 47) en (48) is er een afzonderlijke relatie tussen het subject en de modale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
operator (we zagen dit al in 3). Hoe kunnen we bepalen, wanneer er die afzonderlijke relatie is; anders gezegd: wanneer is Poss een tweewaardige operator? Seuren formuleert hiervoor een interpretatieregel (p. 158): ‘We can thus formulate an interpretive rule for partial strings of operators of the form non-universal tense+modal, which states, that in such strings Poss is interpreted as “it was possible for subject to...” Deze regel gaat echter niet op. Volgens Seuren p. (46) heeft de zin: (49a) John could have come. die als Nederlands equivalent heeft: (49b) Jan had kunnen komen. de volgende dieptestructuur (met het tweewaardige kunnen): (50) ASS Past Poss Past: John comeGa naar eind7 We hebben echter ook de volgende zinnen met het éénwaardige kunnen. (51a) It was possible, that John had come. Voor de zinnen (51) moeten we ook de dieptestructuur (50) aannemen. Nu klopt de interpretatieregel niet meer, omdat de dieptestructuur voor (51) non-universal tense + modal bevat, zodat kunnen tweewaardig geinterpreteerd zou worden. We kunnen deze interpretatieregel wel redden door een ad hoc toevoeging van een operator Pers (volgens mijn persoonlijke ervaring) in de reeks van ‘qualifyers’, eveneens voorzien van een tijdsoperator. De conclusie tot het bestaan van een mogelijkheid wordt immers steeds op een bepaald tijdstip gemaakt (in het heden of verleden). De dieptestructuur van de zinnen (51) wordt dan: (52) ASS Past Pers U Poss Past: John come. Het is echter de vraag, of er onafhankelijke motivatie bestaat voor het aannemen van een operator Pers. Als positief punt van Seurens model valt te noemen, dat hij een dieptestructuur toekent aan een aantal synonieme zinnen: (53a) Hij kan komen. Als we zijn voorstellen interpreteren in termen van standaardtheorie 11, zien we, dat hij uitgaat van een P-marker van semantische primitieven (P1), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
die op verschilfende manieren kan worden gelexicaliseerd. Helaas wordt niet aangegeven, hoe de transformaties er uitzien, die P1 met Pn verbinden. Een andere mogelijkheid om bovengenoemde moeilijkheden rond de interpretatieregel op te lossen, is het aannemen van twee lexical items kunnen:
De nucleus kan immers op zich een samengestelde zin zijn. Op deze wijze is ook de zin: (54) Het is mogelijk, dat hij in staat is te komen. (en de synomiemen ervan), eenvoudig te verantwoorden, namelijk door: (55) ASS U Poss Pres: hij kan komen. n. Er blijft echter ook dan nog een probleem bestaan, namelijk, dat de verschillende betekenissen van kunnen over één kam worden geschoren. Dit probleem is in principe op te lossen binnen een ander model uit de generatieve semantiek namelijk dat van Gruber (1967). Gruber geeft verschallende argumenten voor de zogenaamde polycategoriale aanhechting van lexical items, d.w.z.: één lexical item mag een hele substructuur van een phrase-marker vervangen (zie ookGa naar eind8) Het lexicon heeft dan een van het ‘Aspects’-model afwijkende functie. Het ziet er zo uit, dat ‘een lemma niet meer bestaat uit een ongeordende verzameling syntaktische en semantische kenmerken (features), maar de vorm van een boomdiagram heeft, dat vergezeld gaat van de fonologische specificatie van het bijbehorende woord. Het gedeelte van het boomdiagram, waarvan aan de eindknopen het betreffende lexicale element wordt aangehecht (het omlijnde gedeelte van de boom) heet simultane omgeving. Het overige gedeelte van het lemma is de context, de perifere omgeving(...). Voordat het lexicale element kan worden aangehecht, moet het betreffende gedeelte van het boomdiagram nog een herstructurering ondergaan (Klooster & Verkuyl (1971)). (Voor verdere technische details, zie Gruber (1967)). In de zinnen (56) wordt kunnen gebruikt in de ‘bekwaamheids’- of ‘vermogens’-betekenis: (56a) Hij heeft het vermogen te zwemmen. Voor deze zinnen stel ik de volgende phrase marker voor als onderliggende structuur (de in kapitaal gedrukte ‘labels’ zijn geen fonologische specificatiesvan woorden, maar semantische primitieven): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het omlijnde gedeelte geeft de simultane omgeving van de lexicale entree voor kunnen. De simultane omgeving voor hebben is dan: Ook de volgende zinnen zijn synoniem. Kunnen is hier gebruikt in de ‘gelegenheid’-betekenis: (59a) Hij is in de gelegenheid te zwemmen. Als onderliggende phrase marker voor deze zinnen stel ik voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze boom zien we dus een tweede lexicale entree voor kunnen. Om (59b) te kunnen generen hebben we een tweede lexicale entree voor hebben nodig: Hebben heeft dus minstens twee verschillende lexicale entrees en minstens twee verschillende betekenissen. Het tweede hebben vinden we ook in de a-zinnen van de volgende groepen synonieme zinnen: (62a) Deze jongen heeft een vervelende bui. Daartegenover staat het eerste hebben in de zinnen (65)-(67). Hier hebben de a-zinnen geen synonieme b-zin van het type (62)-(64), maar wel een over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenkomstige c-zin, waarin het voorzetsel met optreedt. (65a) Deze jongen heeft een vervelend karakter. De uitdrukkingen met een... en in een... worden afgeleid door reductie uit zijn met een..., respectievelijk zijn in een... door middel van de ‘relatieve clause reduction’ transformatie, die bv. ook de flinke jongen afleidt van de jongen is flink (zie ook Klooster (1971)). Het ligt nu voor de hand, een onderscheid te maken tussen incidentele en niet-incidentele kwalificaties.Ga naar eind9 Niet-incidentele kwalificaties hebben dan in de onderliggende structuur zijn met, incidentele kwalificaties zijn in. Dit is in overeenstemming met beide bovengenoemde interpretaties van kunnen. ‘In staat zijn’ is immers een niet-incidentele kwalificatie, ‘in de gelegenheid zijn’ een incidentele. (Vgl. ook: een jongen met het vermogen te zwemmen, een jongen in de gelegenheid te zwemmen). Opgemerkt moet nog worden, dat sommige adjectieven en andere kwalificerende uitdrukkingen in de oppervlaktestructuur dubbelzinnig zijn. Een zin als Deze jongen is vervelend kan zowel de betekenis van zin (62a) als die van zin (65a) hebben. De zin: (68) Deze jongen heeft moeilijkheden. is eveneens dubbelzinnig. Er kan hier sprake zijn van een jongen in moeilijkheden (incidenteel) of van een jongen met moeilijkheden. In het tweede geval denken we aan moeilijkheden van meer structurele aard. Het verschil blijkt ook uit de volgende zinnen: (69a) Vanaf het strand zagen we een zwemmer in moeilijkheden. Het woord lang is daarentegen ondubbelzinnig en heeft alleen de niet-incidentele interpretatie. Lang kan alleen worden afgeleid van zijn met lengte, niet van zijn in lengte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander argument voor het onderscheid incidenteel-niet-incidenteel wordt gegeven in de volgende paragraaf.
Een derde betekenis van kunnen, de ‘permissie’-betekenis, vinden we in de volgende synonieme zinnen: (71a) Hem is toegestaan te zwemmen. Als onderliggende phrase marker voor de zinnen (71) stel ik voor: Na toepassing van de passief-transformatie en nog een volgorde-transformatie - binnen de ‘basic theory’ mogen immers andere transformaties plaats vinden voor de lexicale insertietransformaties - ziet de boom er als volgt uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarna kunnen d.m.v. een algemene conventie de knopen met de ‘labels’ P en AAN vooraan in de boom vernietigd worden. We zien hier dus een derde lexicale entree voor kunnen. Op deze wijze kunnen de bovengenoemde drie betekenissen van kunnen èn een aantal synonieme-relaties verantwoord worden. 12. Kunnen kan ook de functie hebben van wat Boyd & Thorne (1969) noemen het sporadisch aspect. We zien dit o.a. in de volgende zinnen: (73a) Zij kan uren voor zich uit zitten staren. We kunnen deze zinnen respectievelijk als volgt parafraseren: (73b) Het komt voor, dat ze uren voor zich uit zit te staren. Uit zin (74b) blijkt duidelijk, dat de mogelijkheid, dat er nooit lange Nederlanders zijn, uitgesloten is. De volgende zinnen zijn synoniem aan (74a) en (74b): (74c) Nederlanders zijn soms lang. We kunnen de betekenis van deze zinnen ook in logische notatie weergeven: (74e) E (t) [E (x) [(x is Nederlander) & (x is lang) in t]] (het domein t is de oneindige tijdslijn) We hebben ook de zin: (75) Jongens kunnen vervelend zijn. Deze zin heeft twee interpretaties. Enerzijds is er een interpretatie, parallel aan de zinnen (74): (76) Op sommige momenten zijn er jongens, die vervelend zijn. Anderzijds is er de interpretatie: (77a) Jongens zijn op sommige momenten vervelend. in logische notatie: (77b) A (x) [E (t) [(x is een jongen) → (x is vervelend in t)]] De volgende zinnen zijn synomiem aan (77a): (77c) Een jongen is op sommige momenten vervelend. Zoals blijkt uit de synoniemierelatie tussen (77a) en (77c) enerzijds en (77d) en (77e) anderzijds, is jongens in (77a) een categoriale nominale constituent (er is geen verschil tussen enkelvoud en meervoud in de betekenis; zie Kraak & Klooster (1968: 103-106)), in (76) een onbepaalde nominale consti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuent. Dat zin (74a) niet de interpretatie Nederlanders zijn op sommige momenten lang heeft, wordt verklaard door het feit, dat lang een niet -incidentele kwalificatie is, terwijl vervelend zowel een incidentele als een niet-incidentle interpretatie heeft. In (77a) is alleen de incidentele interpretatie van vervelend mogelijk. Blijkbaar geldt de selectierestrictie, dat alleen incidentele kwalificaties onder direct bereik van de kwantor E(t) kunnen voorkomen.Ga naar eind5 Het onderscheid incidenteel: niet-incidenteel lijkt dus zeer relevant. 13. Een laatste betekenis van kunnen, die ik nog kort zou willen bespreken, is de ‘suggestie’-betekenis, die we o.a. vinden in: (78a) Je kon es koffie gaan zetten. Een mogelijke parafrase van deze zin is.: (78b) Ik suggereer je koffie te gaan zetten. Suggereren wordt hier performatief gebruikt. Indien suggereren inderdaad in de onderliggende structuur zou voorkomen, wordt hiermee ook de aanwezigheid van een ‘staart’ (‘tag’) in de synonieme zin (78c) verklaard: (78c) Je kon es koffie gaan zetten, niet? Met deze vraag wordt al een (positief) antwoord gesuggereerd. In het Engels komen dergelijke ‘tag-questions’ veelvuldig voor. Het werkwoord suggereren is daar de ‘trigger’ voor de toepassing van de ‘tag-formation’-transformatie. De staart in (78c) kan op dezelfde manier gegenereerd worden, waarbij dan meteen de synoniemierelatie tussen (78a) en (78b) verantwoord kan worden. 14. In dit artikel zijn verschillende aspecten van het werkwoord kunnen besproken. Daarbij bleek, dat het model van de generatieve semantiek, speciaal dat van Gruber, perspectief biedt voor het beschrijven van de verschillende betekenissen van kunnen en het verantwoorden van allerlei synoniemie-relaties. Ook kunnen we op die manier allerlei regelmatigheden, met name de correlatie in: incidenteel en met: niet-incidenteel verantwoorden. Het lijkt dan ook de moeite waard, Grubers model verder uit te werken. De inzichten, verkregen door onderzoek binnen het ‘Aspects’-model, mogen daarbij niet verwaarloosd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|