Studia Neerlandica. Jaargang 1971
(1971)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||
W.G. Klooster
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(6) Ze is 12 jaar oud. Ze kunnen echter in bepaalde gevallen ook optreden in combinatie met een copula zonder meer, zoals uit de volgende voorbeelden blijkt: (8) Jan is 80 kilo. Bovendien valt nog op te merken dat in een zin als (6) niet alleen het adjectief oud achterwege kan blijven, maar ook nog het woord jaar: (12) Ze is twaalf. Het lijkt alleszins gerechtvaardigd om in het geval van zinnen als (8)-(12) te spreken van reductie. Zin (8) is te beschouwen als een reductie van zin (1), zin (9) van zin (2), zin (10) van zin (5), en de zinnen (11) en (12) van zin (6). In het navolgende zal een poging worden ondernomen de voorwaarden te formuleren waaronder dergelijke reducties plaats kunnen vinden. Ik zal bovendien trachten te beargumenteren dat gereduceerde zinnen als (8)-(11) alle op geheel analoge wijze tot stand komen, en dat het in een geformaliseerde beschrijving noodzakelijk zal zijn aan te nemen dat er diepgaande structurele overeenkomsten zijn tussen enerzijds zinnen als (1)-(4), die werkwoorden als wegen bevatten, en anderzijds zinnen als (5)-(7), die combinaties als lang zijn bevatten. Een en ander zal mij in de gelegenheid stellen te laten zien dat voorstellen gedaan door GruberGa naar eind2 t.a.v. de aard en de functie van het lexicon in een expliciete grammatica enkele bizondere voordelen bieden. Kortheidshalve, en om redenen die in de loop van mijn betoog duidelijk zullen worden, zal ik verba als wegen en kosten in het vervolg aanduiden als ‘semicopula's’. Aan de klasse van adjectiva die in de combinatie met MC's kunnen optreden zal ik verder refereren met de term ‘maat-adjectieven’. (De termen ‘maatconstituent’ en ‘maat-adjectief’ zijn gekozen in aansluiting bij de Angelsaksische terminologie: ‘measure phrase’ en ‘measure adjective’.) MC's bevatten als regel woorden die aanduidingen zijn van eenheden van lengte, prijs of geldswaarde, gewicht, enzovoort. We kunnen dergelijke eigenschappen beschouwen als de ‘parameters’ waarop de betreffende eenheden betrekking hebben. Ook maat-adjectieven hebben betrekking op parameters. Het is echter niet zo, dat ze alle zonder meer gecombineerd kunnen worden met een MC. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Maat-adjectiva als duur en warm kunnen alleen optreden in zinnen met maatconstituenten (‘MC-zinnen’) als ze de comparatiefvorm hebben of vooraf worden gegaan door te, blijkens de volgende voorbeelden: (13) *Het water is 30 graden warm. Er kan verder nog opgemerkt worden, dat het adjectief lang, gebruikt in verband met de duur van een gebeuren, verschilt van de eerder gegeven voorbeelden. Om dit in te zien kunnen we dit woord lang op de volgende wijze vergelijken met andere maat-adjectieven. Temperatuur-adjectieven kunnen niet optreden als bepaling bij het woord temperatuur, hoogte-adjectieven en prijs-adjectieven eveneens niet bij respectievelijk de woorden hoogte en prijs, enzovoort. Combinaties als: (17) *een warme temperatuur zijn ongrammaticaal, of op zijn minst twijfelachtig. Wel is echter mogelijk: (22) een lange duur Bovendien kunnen maat-adjectieven die betrekking hebben op een parameter waarvoor ook een semicopula bestaat in het algemeen niet als bepaling optreden bij zo'n semicopula. Zo hebben we bijvoorbeeld niet: (23) *Dat kost duur. Maar een zin als: (27) De wedstrijd duurt lang. is volkomen correct. Ofschoon veel kinderen, en zelfs niet weinig volwassenen, constructies als *een goedkope prijs, *Dat kost duur en *Jan weegt zwaar gebruiken, weet iedereen die het Nederlands beheerst, dat ze ongrammaticaal zijn. De combinatie zwaar wegen kan wel voorkomen in een zin als: (28) Dat argument weegt zwaar. Maar wegen wordt hier duidelijk niet in de ‘letterlijke’ zin gebruikt. Of, beter misschien, het is een ander woord dan het woord wegen dat gebruikt wordt met betrekking tot fysische objecten, een woord met andere combinatie- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||
mogelijkheden. Zin (29), hieronder, is bijvoorbeeld grammaticaal, maar zin (30) niet. (29) Jan weegt veel. Klaarblijkelijk is het adjectief lang dat gebruikt wordt in zinnen die betrekking hebben op duur niet een ‘duur-adjectief’ in de zin waarin een woord als hoog een hoogte-adjectief is. Wat hier gezegd is over lang in verband met de duur-parameter, geldt ook voor het adjectief ver met betrekking tot de ‘bereik-parameter’ en het adjectief diep met betrekking tot de ‘diepgangparameter’ (vgl. Het geschut draagt ver en Het schip steekt diep). Verderop zal ik nog op het bizondere karakter van lang in zinnen die iets meedelen over de duur van een gebeuren terugkomen.
De laatste jaren vormt de plaats die de semantiek in moet nemen in de organisatie van een transformationeel-generatieve grammatica in de vakliteratuur een belangrijk punt van discussie. Volgens wat wel wordt aangeduid als de ‘standaard-theorie’, die wordt gepresenteerd in Chomsky's Aspects of the Theory of SyntaxGa naar eind3 genereert de basiscomponent dieptestructuren (die middels de transformationele component worden omgezet in oppervlaktestructuren). De semantische component kent aan de dieptestructuren betekenis toe in de vorm van semantische representaties. De dieptestructuur is dus te beschouwen als een abstract object dat de syntactisch diepst onderliggende bouw van een zin weergeeft en tevens alle relevante informatie bevat voor de semantische component. Dit houdt in, dat synonymie van twee of meer zinnen die verschillen in uiterlijke vorm een noodzakelijke voorwaarde is voor een gemeenschappelijke dieptestructuur van de zinnen in kwestie. Het is echter niet een voldoende voorwaarde: men kan alleen zeggen dat de dieptestructuren van niet-synonieme zinnen moeten verschillen. Het lexicon is verder een onderdeel van de basiscomponent, hetgeen wil zeggen dat de eindreeks in de derivatie van de dieptestructuur reeds bestaat uit morfemen. Later is Chomsky teruggekomen van de hypothese dat niet-synonieme zinnen noodzakelijkerwijs verschillende dieptestructuren hebben.Ga naar eind4 Volgens zijn nieuwe zienswijze zijn er ook semantische interpretatie-regels die werken op de oppervlaktestructuren. Een aantal linguïsten, onder andere James D. McCawleyGa naar eind5, hebben verscheidene onderdelen van de ‘standaard-theorie’ aangevochten. Zij verwerpen de gedachte dat het lexicon deel uitmaakt van de basiscomponent en ontkennen het onderscheid tussen wat in Chomsky's terminologie respectie- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||
velijk wordt aangeduid als ‘dieptestructuur’ en ‘semantische representatie’. Een konsekwentie van dit laatste is evenwel nog steeds niet, dat synonymie van twee of meer zinnen die verschillen in uiterlijke vorm zowel een noodzakelijke als een voldoende voorwaarde vormt voor een gemeenschappelijke basisstructuur van die zinnen. Het standpunt van Gruber, een der eersten wier zienswijzen zich in de hier aangeduide richting van de ‘generatieve semantiek’ ontwikkelden, kan misschien het best worden weergegeven met het volgende citaat: ‘The base component generates an underlying language which has immediate semantic as well as syntactic significance. By no means do we imply here, however, that all surface forms that mean the same thing have the same representation in the base tree, i.e., in the semantic language. Certainly it would be unusual in the generation of any language to have an interpretation different from every other such entity. A phrase-structure type grammar of which we propose the base component, will generate an indefinite number of trees that are equivalent in meaning but different in form. (...) in addition to the underlying semantic language (...) there will still have to be a set of postulates and rules for a calculus by which it can be demonstrated that certain trees of the base language are equivalent in meaning or that they imply or negate each other.’Ga naar eind6 Zoals naar ik hoop in het vervolg duidelijk zal worden, zijn er een aantal argumenten te geven aan de hand van verschijnselen bij MC-zinnen die pleiten voor de opvatting dat de basiscomponent veeleer gezien moet worden als de generator van semantische representaties dan als de generator van dieptestrukturen in de zin van Chomsky.
Ik keer nu weer terug naar de voorbeeldzinnen (1)-(11). Hieronder geef ik ze nogmaals, maar nu aangevuld met nog een paar andere, en gegroepeerd op een andere wijze.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De voorbeelden zijn nu ingedeeld naar het onderscheid tussen reduceerbare en niet-reduceerbare MC-zinnen, terwijl er wordt afgezien van het verschil tussen semicopula en copula + adjectief-constructie. De vraag die we nu zouden kunnen stellen is: hoe kunnen we, voor alle gevallen waar reductie is toegestaan, het reductie-proces expliciet zodanig formuleren dat er geen onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen zinnen met een semicopula en zinnen met copula + adjectief? De aantrekkelijkheid van een sluitende oplossing voor dit probleem is gelegen in het feit dat daarmee tevens een niet-triviale generalisatie zal zijn geëxpliciteerd met betrekking tot een overeenkomst op abstract niveau tussen MC-zinnen van uiterlijk verschillende bouw. Deze overweging vormt een aanleiding te onderzoeken in welke opzichten MC-zinnen zich op dezelfde wijze gedragen en voor welke dieperliggende strukturele verwantschap dit een aanwijzing zou kunnen zijn. Kunnen we concluderen tot een in essentie gelijke onderliggende struktuur, dan is tevens de mogelijkheid geopend de reductie-regel(s) op uniforme wijze voor MC-zinnen op te stellen.Ga naar eind7
In de eerste plaats valt te constateren dat alle MC-zinnen parafraseerbaar zijn met behulp van het verbum hebben. Ik volsta hier ter illustratie met een aantal ‘hebben-parafrases’ van al eerder gegeven voorbeelden: (38) Jan heeft een gewicht van 80 kilo. (wegen) Deze parafraseringsmogelijkheid suggereert niet alleen dat de basisstrukturen van de MC-zinnen in hoge mate gelijk zijn ondanks hun uiterlijke verschillen, maar bovendien dat hun onderliggende struktuur altijd een deel moet bevatten dat op de een of andere wijze relateerbaar is aan het oppervlakte-verbum hebben. Een aantal redenen voor het serieus nemen van deze laatste suggestie zal ik nu aanvoeren. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een zin als: (46) Jan zag Wim en Wim zag Jan. is te parafraseren met (47) Jan en Wim zagen elkaar. Meer paren als (46) en (47) zijn zonder moeite te bedenken, en zonder twijfel bestaat er een regelmatig verband tussen elkaar-zinnen en zinnen als (46), al is het niet volstrekt duidelijk in termen van welke regels dit verband tot uitdrukking kan worden gebracht. Nu is er een situatie denkbaar, bijvoorbeeld tijdens een Monopoly-spel, waarin iemand zegt: (48) Eén hotel kost vijf huizen en vijf huizen kosten éen hotel. Naast (48) is echter beslist uitgesloten zin (49): (49) *Eén hotel en vijf huizen kosten elkaar. Indien nu de hypothese van een aan hebben relateerbaar onderliggend gedeelte juist is, zal, naar ik nu hoop aannemelijk te maken, deze hypothese de vraag naar de bron van de ongrammaticaliteit van (49) helpen beantwoorden. Ten aanzien van de afleiding van reciproke constructies, met name elkaar-zinnen, vindt men in de literatuur uiteenlopende voorstellen. De ‘transformationele hypothese’, om de terminologie van DoughertyGa naar eind8 over te nemen, houdt in dat elkaar-zinnen terugvoerbaar zijn op zinsconj unctie, met andere woorden, dat bijvoorbeeld zin (46) representatief is voor de struktuur die ten grondslag ligt aan zin (47). De ‘zinsdeelgrammatica-hypothese’ (‘phrase structure rule hypothesis’ of PSR-hypothese) die Dougherty hiertegenover stelt, luidt evenwel dat alle conjunctie rechtstreeks moet worden gegenereerd door de vertakkingsregels van de basiscomponent. Zo zou de dieptestruktuur van zin (47) volgens Dougherty iets moeten zijn als I: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De nominale constituent Jan en Wim elk wordt gegenereerd door II, waarin (b) een regelschema is:
‘K’ is een distributieve kwantifikator (elk, allemaal, beiden, een van beiden, respectievelijk) en ‘DADV’ is een distributioneel adverbium (alleen, apart, samen, wederzijds, gelijktijdig, tegelijk, en bloc, enz.) Het complex van kenmerken (‘features’) [+individueel verschijnt in de uiterlijke zinsvorm als elk (het kan met de ander samensmelten' tot elkaar). Elk is [+ individueel] omdat het combineerbaar is met apart. Het is [- totaliteit] omdat het niet samen met bijvoorbeeld en bloc kan optreden. De transformationele hypothese komt erop neer, dat er regels moeten zijn die in een struktuur als Jan zag Wim en Wim zag Jan de twee subjecten nevenschikken en de ‘chiastisch’ daarmee co-referente NC's omvormt tot iets dat in de uiterlijke zinsvorm verschijnt als het wederkerig voornaamwoord elkaar. Voor de vorming van elkaar uit twee met de subjecten chiastisch co-referente NC's is het noodzakelijk dat deze laatste de functie hebben van (in)direct object of deel zijn van prepositieconstituenten (waarbij dan de functies c.q. de preposities gelijk moeten zijn). Zou men er van uitgaan dat het werkwoord kosten rechtstreeks als het verbum in de zin wordt gegenereerd, dan zou het onmogelijk zijn op grond van de struktuur vast te stellen dat de MC (waarschijnlijk een soort nominale constituent) iets anders zou zijn dan een direct object. Er is geen principieel struktuurverschil tussen III en IV: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel er reden is om aan te nemen dat MC's geen directe objecten zijn (zie p. 75) is het niet nodig dit feit ter verklaring aan te voeren voor de ongrammaticaliteit van zin (49). Zoals we zullen zien, is er een andere, belangrijker voorwaarde waaraan niet is voldaan, namelijk die van co-referentie. Stel, we gaan er vanuit dat III hoogstens zou kunnen worden opgevat als een afgeleide struktuur, gevormd uit een struktuur die ook ten grondslag ligt aan de parafrase Eén hotel heeft de waarde van vijf huizen. In dat geval is het niet onaannemelijk dat de hebben-parafrase (50) van zin (48) significant is voor de onderliggende struktuur van laatstgenoemde zin: (50) De waarde die 1 hotel heeft is 5 huizen en de waarde die 5 huizen hebben is 1 hotel. Wat zin (50) duidelijk laat zien, is dat de twee nominale constituenten 1 hotel noch de twee nominale constituenten 5 huizen co-referent kunnen zijn in zin (48). Van elk paar NC's in (48) is de eerst in de zin optredende NC de naam van een koopobject, terwijl de als tweede optredende NC van elk paar de naam is van de waarde van iets. Een object dat een bepaalde waarde heeft kan niet identiek zijn met een bepaalde waarde op zichzelf. Er is derhalve niet voldaan aan de conditie van co-referentie. Nemen we aan dat de transformationele hypothese niet adekwaat is (zelfs niet als we ons beperken tot elkaar-zinnen met twee subjecten) en nemen we verder aan dat Dougherty's analyse van elkaar-zinnen, geïllustreerd met diagram I, correct is, dan moet het niet-optreden van zinnen van het type (51) samenhangen met het niet-optreden van zinnen van het type (52), dat dichterbij de dieptestruktuur zou moeten liggen: (51) *De objecten X en Y kosten elkaar. Het feit dat (52) uitgesloten is moet op dezelfde gronden worden verantwoord als het ongrammaticaal zijn van (53): (53) *Dit object kost het andere. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Weliswaar is er misschien een interpretatie van kosten mogelijk die een grammaticale lezing van (53) oplevert. In dat geval hebben we echter niet te maken met de specificatie van de waarde van een object, maar met de aanduiding van een uniek bepaalde zaak die zal moeten worden ‘opgeofferd’ terwille van wat door het subject wordt genoemd, als in Dit kost je je voortand. In de normale interpretatie van kosten gaat het echter om de (tegen)waarde-specificatie die nooit geschiedt in termen van objecten maar in termen van de waarde die zulke objecten (bv. betaalmiddelen) vertegenwoordigen. Zin (56) is om dezelfde reden verwerpelijk als de zinnen (54) en (55): (54) *Dit object kost het andere object. We weten uiteraard dat het nonsens is om te zeggen dat een bepaald object een ander object kost; we zeggen niet, bijvoorbeeld, *Dit ijsje kost dat kwartje daar. Dit verheldert echter op zichzelf nog weinig. Laat ons de hebben-parafrases van (55) bezien: (56) *Het object X heeft een waarde die het object Y is. Zoals kan worden opgemerkt aan de hand van (56)-(58), moet de ongrammaticaliteit van (51)-(58) samenhangen met het feit dat een object gelijk wordt gesteld met een waarde. De hebben-parafrases van (55) maken expliciet duidelijk waarom zinnen als (51) niet voorkomen. Klaarblijkelijk moeten we, ongeacht de vraag of de transformationele dan wel de PSR-hypothese adekwaat is, het niet grammaticaal zijn van de beschouwde elkaar-zinnen toeschrijven aan de ‘fout’ dat nominale constituenten als co-referent worden opgevat terwijl ze het niet kunnen zijn. Het feit dat dit in hebben-parafrases expliciet aan het licht komt verleent geloofwaardigheid aan de gedachte dat de struktuur die ten grondslag ligt aan MC-zinnen, althans minstens die met semicopula's, een aan hebben relateerbaar deel moet bevatten. Zowel de transformationele als de PSR-hypothese vertoont echter gebreken. Ik zal evenwel op de problematiek hiervan niet verder ingaan en volstaan met te verwijzen naar een aantal voorstellen gedaan door VerkuylGa naar eind9 over coördinatie, waar minder bezwaren aan kleven. Voorzover ik kan zien, zal ieder voorstel met betrekking tot coördinatie, in het bizonder met betrekking tot elkaar-zinnen, de ongrammaticaliteit van dergelijke zinnen met een semicopula moeten kunnen verklaren. Het in de beschouwing betrekken van hebben-parafrases is dunkt me hierbij niet te vermijden. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Zinnen met semicopula's komen niet voor in de lijdende vorm. Semicopula's dragen bovendien, in de terminologie van Lakoff,Ga naar eind10 het kenmerk [+ stative], dat wil zeggen, het zijn niet-handelingswerkwoorden. Deze twee eigenschappen hebben ze gemeen met het werkwoord hebben. Men vergelijke in dit verband de semicopula-voorbeelden met die welke het verbum hebben bevatten: (59) Tachtig kilo wordt door Jan gewogen. Niet-handelingswerkwoorden hebben de eigenschap niet in bevel-imperatieven te kunnen voorkomen, niet in het complement van verba als vergeten en beloven op te kunnen treden, en er kan niet aan worden gerefereerd door middel van het werkwoord doen + het in zinnen van het type (65) en (68).Ga naar eind11 Er zijn werkwoorden die wel passiviseerbaar zijn maar toch behoren tot de niet-handelingswerkwoorden, blijkens bijvoorbeeld: (69) Het geluid werd door iedereen gehoord. Hoewel de eigenschappen van het niet-passiviseerbaar zijn en het niet-handelingswerkwoord zijn dus niet samen hoeven te gaan, gaan ze wel samen bij zowel semicopula's als hebben. Dit vormt een bevestiging voor het verband tussen semicopula's en hebben.
Zoals werd opgemerkt, kunnen MC-zinnen, ongeacht of ze een semicopula dan wel een copula + adjectief-combinatie bevatten, altijd geparafraseerd worden met behulp van het werkwoord hebben. Dit, tezamen met een aantal andere feiten waaraan ik nu aandacht zal besteden, geeft, als gezegd, aanleiding te veronderstellen dat alle MC-zinnen een principiële onderliggende overeenkomst moeten hebben. Een aantal van de hierboven gegeven observaties bevestigen het verband | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tussen hebben en semicopula's, maar ze vormen opzichzelf nog geen aanwijzing dat een dergelijk verband ook bestaat tussen hebben en copula + adjectief-combinaties. Alles wat tot dusver is gezegd over semicopula's en hebben geldt echter evenzeer voor zijn + adjectief en hebben. Ofschoon het niet eenvoudig is een geheel aannemelijk voorbeeld te geven van ‘chiastische’ zinnen met betrekking tot lengte, kan toch in elk geval gezegd worden dat de onderstaande zin, hoeveel voorstellingsvermogen voor bizondere situaties en/of conteksten er ook bij wordt gevergd, niet geheel ondenkbaar is, terwijl de ermee corresponderende elkaar-zin volledig uitgesloten moet worden geacht: (73) Het is niet altijd zo dat éen dichtregel éen vinger lang is en éen vinger éen dichtregel lang. De ongrammaticaliteit van (74) kan niet worden toegeschreven aan het feit dat we met een naamwoordelijk gezegde te maken hebben. Zinnen als (75)-(77) immers zijn volkomen correct: (75) Jan en Piet zijn elkaar beu. De verklaring voor het niet grammaticaal zijn van (74) is analoog aan die welke gegeven werd voor (49) *Eén hotel en vijf huizen kosten elkaar. Een lengte is niet hetzelfde als een object dat lengte heeft. Dit wordt duidelijk in hebbenparafrases: (73a) Het is niet altijd zo dat de lengte die éen dichtregel heeft éen vinger is en de lengte die éen vinger heeft éen dichtregel is. Zin (73a) illustreert door expliciete formulering dat de eerst-optredende constituent éen vinger en de laatst-optredende constituent éen dichtregel beide lengte-aanduidingen zijn en geen objecten (dat de lengte (...) éen vinger is, enz.). De ongrammaticaliteit van zin (78), hieronder, hangt samen met die van zin (74) en vormt op dezelfde wijze een illustratie als eerder werd gegeven met kosten (zie voorbeeld (57)): (78) *De lengte die het ene object heeft is het andere object. Evenals zinnen met semicopula's en zinnen met hebben, kunnen naar men weet zinnen met een copula niet in het passief voorkomen, en evenals de twee eerstgenoemde zinstypen hebben MC-zinnen die een maat-adjectief bevatten nooit een voor handelingswerkwoorden karakteristieke vorm. Lakoff (1966) heeft laten zien dat het onderscheid ‘stative’ /‘non-stative’ niet | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||
alleen ten aanzien van werkwoorden geldt, maar ook ten aanzien van adjectieven. Er is een groep adjectieven die in naamwoordelijke gezegden optreden met het karakter van handelingswerkwoorden (Lakoffs ‘non-stative adjectives’). Een voorbeeld is voorzichtig: (79) Wees voorzichtig (alsjeblieft). Een verschil tussen gezegden met handelingswerkwoorden en gezegden van het type voorzichtig zijn is, dat de laatste niet kunnen optreden in doen + ftet-conteksten: (82) Jan luisterde en Piet deed het ook. Dat MC-zinnen met een copula niet kunnen optreden in doen + het-conteksten behoeft opzichzelf dus nog niets te zeggen. Maar aangezien ook de zinnen (84)-(86) ongrammaticaal zijn, blijft tenslotte toch gelden dat alles wat hierboven over zinnen met semicopula's is gezegd ook opgaat voor MC-zinnen met een copula. (84) *Wees 2 meter lang (alsjeblieft). De tot nu toe aangestipte overeenkomsten tussen semicopula's en zijn + maatadjectief-constructies, die bovendien op een verband met hebben lijken te wijzen, kunnen, nog afgezien van enig verband met dit laatste werkwoord, worden aangevuld met de volgende observaties. Zinnen die een maatconstituent ‘bevragen’ en een semicopula bevatten kunnen in een aantal gevallen geparafraseerd worden met behulp van zijn + maatadjectief. Vergelijk bijvoorbeeld: (87a) Hoeveel weegt ze? Als het juist is dat de onderliggende struktuur van MC-zinnen dusdanig abstrakt (d.w.z. ver verwijderd van de oppervlaktestruktuur) is, dat er een deel in moet voorkomen dat in de vorm van het verbum hebben kan ver- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schijnen, dan is het zeker aannemelijk dat de bovenstaande a-zinnen met de corresponderende b-zinnen een gemeenschappelijke onderliggende struktuur hebben. De wisseling van semicopula en zijn + maatadjectief is niet beperkt tot vraagzinnen van het soort van (87a)-(89b). Ook in comparatiefconstructies is zij o.m. mogelijk: (90a) Ze woog 2 pond meer. Dat een dergelijke wisseling niet mogelijk is bij zinnen met betrekking tot duur (duren), diepgang (steken), reikwijdte (reiken, dragen), en wellicht nog andere, hangt samen met het feit dat de ermee geassocieerde adjectieven (resp. lang, diep, en ver) zoals opgemerkt, geen betrekking hebben op de parameter waaraan door de betreffende semicopula's wordt gerefereerd. Ik zal op deze samenhang nog terugkomen. De voorbeelden (90a)-(92b) zouden nog aangevuld kunnen worden met gelijksoortige paren die superlatieven bevatten en paren met te (als in te veel wegen = te zwaar zijn, enz.). Tenslotte kan nog worden opgemerkt, dat de complementen van semicopula's geen directe objecten kunnen zijn (vgl. mijn opmerking over diagram III) omdat ze een voor directe objecten kenmerkende eigenschap missen, zoals dadelijk zal worden gedemonstreerd. Als het juist is dat in essentie de onderliggende structuur van MC-zinnen met semicopula's en MC-zinnen met copula + adjectief-constructies gelijk is, valt dit ook te verwachten, aangezien het laatste soort zinnen eveneens geen direct object kunnen bevatten. Typerend voor het direct object is, dat het bij nominalisering deel van een van-constructie kan worden, als in de onderstaande voorbeelden: (93a) Jan plaagt Piet. Zinnen als de onderstaande b- voorbeelden zijn daarentegen onmogelijk: (95a) Jan weegt 80 kilo. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(95b) *Het wegen van 80 kilo. Gezien de gesignaleerde overeenkomsten tussen MC-zinnen met uiterlijk verschillende bouw, en hun relatie tot het werkwoord hebben, zou men kunnen overwegen MC-zinnen een onderliggende struktuur toe te kennen die het verbum hebben bevat, ongeveer zoals wordt weergegeven door diagram V: Een alternatieve oplossing, waarbij geen onderliggend hebben wordt aangenomen, zou iets kunnen zijn als diagram VI: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een struktuur als VI komt meer in de richting van een eens door RossGa naar eind12 geformuleerde zienswijze, namelijk dat ‘there is adequate evidence to support the proposal to relate be expensive and cost, be heavy and weigh, etc., in such a way as to derive the verbs from the corresponding adjectives.’ Een moeilijkheid zou weliswaar kunnen zijn dat kosten en duur zijn, of wegen en zwaar zijn enz. fonologisch te zeer verschillen om realisaties te kunnen zijn van dezelfde morfologische strukturen, maar een dergelijk bezwaar geldt in dezelfde mate voor een struktuur als V. In het ene geval zal hebben + gewicht omgevormd moeten kunnen worden tot wegen (en in sommige gevallen tot zwaar + zijn, vgl. de voorbeelden (87a)-(92b)), in het andere geval zal zijn + zwaar omgevormd moeten kunnen worden tot wegen of tot hebben + gewicht. (Ik ga hier voorbij aan het vraagstuk van de behandeling van de determinator in dergelijke gevallen.) Welk van de twee oplossingen we ook kiezen, de moeilijkheden zijn in principe dezelfde, en van tweeërlei aard: (a) Beide oplossingen maken het opstellen van regels noodzakelijk die bijvoorbeeld zijn + zwaar om moeten zetten in hebben + gewicht of omgekeerd, en die éen van beide combinaties moeten omzetten in wegen. Dergelijke omzettingen zijn wel expliciet te formuleren, maar maken toch sterk de indruk van regels ad hoe; ze worden ingegeven door een keuze voor een van beide soorten van onderliggende strukturen die we nu hebben overwogen, en het is geenszins duidelijk dat éen van beide de voorkeur verdient. Ook de vereiste transformaties zullen in het ene geval niet simpeler zijn dan in het andere en dus geen houvast | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||
voor een keuze bieden, (b) De standaard theorie eist dat de terminale knopen van de dieptestruktuur morfemen zijn, zodat de transformationele regels moeten opereren op strukturen met fonologisch reeds gespecificeerde eindreeksen, en, gelijk opgemerkt, de via transformationele regels aan elkaar te relateren reeksen liggen fonologisch zover van elkaar, dat zulke regels, nog afgezien van hun omslachtigheid, tot triviale oplossingen dreigen te leiden en gedeeltelijk de taak over gaan nemen die in de standaardtheorie wordt toegekend aan het lexicon.
Overwegingen van deze aard leiden er toe te denken aan een onderliggende struktuur zonder morfemen als terminale elementen en van een dusdanig abstrakte aard dat de keuze tussen een onderliggend hebben of een onderliggend adjectief bij alle MC-zinnen omzeild kan worden. Zoals ik zal trachten aan te tonen beantwoordt een struktuur die er ongeveer uitziet als diagram VII aan deze voorwaarden. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het is geenszins mijn bedoeling te suggereren dat een struktuur als VII moet worden opgevat als een basisstruktuur. Het is zeer wel mogelijk dat er reeds een aantal struktuurveranderingen hebben plaatsgevonden voordat iets als VII tot stand komt. Dit is echter op het ogenblik van minder belang. Kwesties met betrekking tot de determinator, tempus en de juiste struktuur van relatieve zinnen (die mogelijk uit de determinator ontwikkeld moeten worden) wil ik hier eveneens buiten beschouwing laten. De in kapitalen geschreven woorden in VII zijn elementen die niet de status hebben van morfemen, maar van semantische categorieën. Ze worden volgens dezelfde soort regels in de basiscomponent gegenereerd als bijvoorbeeld de categorieën NC, VC, V enz. De aanhechting van lexicale elementen vindt niet noodzakelijk plaats voordat de regels van de transformationele component in werking treden.Ga naar eind13 Een nadere uiteenzetting over de gang van zaken bij lexicale aanhechting zal verderop worden gegeven. Voorlopig kan worden volstaan met het volgende. De categorieën gesymboliseerd door ZIJN en MET vormen een reeks die gerealiseerd kan worden als hebben. De reeks ZIJN + MET + GEWICHT kan ten grondslag liggen aan wegen. MET + GEWICHT en MET + LENGTE kunnen respectievelijk leiden tot de adjectieven zwaar en lang. De laatste twee woorden moeten dan geïnterpreteerd worden in hun ‘neutrale’ betekenis. Hebben maatadjectieven als zwaar en lang een niet-neutrale betekenis, dan is de MET-reeks die er aan ten grondslag ligt gecompliceerder en bevat een of ander graad- of normelement. Het verschil tussen het neutrale lang en het niet-neutrale lang kan worden gedemonstreerd aan de voorbeelden (99)-(101):Ga naar eind14 (99) Die korte rok is 15 centimeter lang. In (99) wordt lang neutraal gebruikt. Laten we in (99) de MC weg, dan krijgen we (101). Weglating van de MC bewerkstelligt het effect van het niet-neutraal worden van lang: (100), waarin lang niet-neutraal is, is wel mogelijk, maar (101), waarin het adjectief eveneens niet neutraal-is, is vreemd doordat lang nu in tegenspraak is met korte. Een struktuur van het type van VII houdt dus in, dat neutrale maatadjectieven worden geanalyseerd als een Soort prepositieconstituenten, het verbum hebben als ZIJN + MET en semicopula's als ZIJN + MET + parametercategorie.
De argumenten voor een dergelijke analyse zijn de volgende. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In de eerste plaats zijn er zeer sterke aanwijzingen voor het verband tussen hebben en het voorzetsel met. Vergelijk de volgende voorbeelden: (102a) Een man die een gewicht van 80 kilo heeft. Voorbeelden als (102a, b) zijn te vormen met alle soorten MC's. Paren als (103a, b), die met een ongelimiteerd aantal kunnen worden uitgebreid, illustreren bovendien dat de bedoelde relatie tot met niet beperkt is tot zinnen die MC's bevatten. In de tweede plaats, behalve de synonymie-relatie tussen de bovenstaande a- en b-zinnen, vormt de mogelijkheid tot generalisering van relatievebijzin-reductie (‘Relatieve Clause Reduction’) eveneens een argument voor een onderliggende struktuur die de categorie MET bevat in zinnen als de bovenstaande. Analyseren we hebben als ZIJN + MET, dan is de relatie tussen de bijvoeglijke bijzin in (102a) en (103a) en de attributieve bepaling in (102b) en (103b) op dezelfde manier te beschrijven als die tussen de bijvoeglijke bijzin in (104a) en de attributieve bepaling in (104b): (104a) De soldaten die aan het front zijn. Zowel in (102b) en (103b) als in (104b) kan deletie van het relativum en ZIJN worden aangenomen, hetgeen in overeenstemming is te brengen met de formulering van de transformatie ‘Relative Clause Reduction’. In de derde plaats biedt voor een gevarieerd aantal gevallen de analyse van zijn + adjectief en hebben + substantief als ZIJN gevolgd door een MET-reeks de mogelijkheid tot een generalisatie ten aanzien van verschillende talen. In de onderstaande voorbeelden zijn de a- en b-zinnen nauwkeurige vertalingen van elkaar: (105a) Ik heb honger. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een zo letterlijk mogelijke vertaling van de Estlandse zin(noa) wordt door Ilse LehisteGa naar eind15 gegeven in de vorm van (nob). Die van de synonieme zin (ma) als (mb). Het Estlands kent geen oppervlakteverbum ‘hebben’. Het woord on is de derde persoon enkelvoud van ‘zijn’ in het presens. Noormees (‘de jonge man’) staat in de enkelvoudsnominatief en uhke hoiakuga (‘trotse houding’) in de enkelvoudscomitatief. Noormehel in (mb) is een adessief en uhke hoiak een nominatief. (110a) Noormees on uhke hoiakuga. Klaarblijkelijk is de vertaling die de comitatief-vorm het dichtst benadert de prepositie met, en kan het verbum hebben uitdrukken wat in het Estlands de relatie van ‘possession’ (Ilse Lehistes karakterisering) weergeeft. De comitatief-uitgang zou kunnen corresponderen met de abstrakte categorie gesymboliseerd als MET. Het is niet onmogelijk dat constructies van de vorm NC + ZIJN + MET + X teruggaan op een fundamentelere struktuur van de vorm AAN (of BIJ) + NC + ZIJN + X (vergelijk c'est à moi, mihi est). AAN (of BIJ) zou dan corresponderen met wat Fillmore wil karakteriseren als ‘Dative’,Ga naar eind16 waaronder de Estlandse adessief dan zou moeten worden gesubsumeerd. In de vierde plaats: als een onderliggende struktuur van het type VII, die geen categorie ADJECTIEF (noch de categorie HEBBEN) bevat, in principe correct is, zijn we in de positie een generalisatie te formuleren die anders moeilijk expliciteerbaar zou zijn. Zouden we een basiscategorie ADJECTIEF aannemen voor MC-zinnen dan zou het onmogelijk zijn zonder generalisatieverlies een overeenkomst te beschrijven tussen Type I-zinnen als (30b) Jan is 80 kilo en (32b) Jan is 2 meter. De bedoelde overeenkomst is gelegen in het feit dat beide zinnen optionele reducties zijn. Het lijkt niet aannemelijk, dat in de eerste zin een obligatore deletie van een onderliggend adjectief zwaar heeft plaatsgevonden (al is de zin *Jan is 80 kilo zwaar ongrammaticaal), terwijl in de tweede zin het adjectief lang wel optioneel is weggelaten. Zonder de generalisatie die mogelijk wordt gemaakt door het aannemen van een onderliggende MET-reeks, zou het bovendien moeilijk zijn te verklaren waarom de zinnen (34b) *De boot is 1 vadem en (35b) *Het geschut is 10 km. ongrammaticaal zijn, want het zou onmogelijk worden te kiezen tussen de twee alternatieve verklaringsmogelijkheden die ons dan zouden resten: (i) De ene verklaringsmogelijkheid zou geboden kunnen worden door het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||
feit dat neutrale parameter-adjectieven die betrekking hebben op de diepgang van schepen en het bereik van geschut niet voorhanden zijn, terwijl hun optreden bij afwezigheid van een semicopula noodzakelijk zou zijn vanwege het anders ontbreken van onmisbare informatie. Er lijkt geen mogelijkheid te bestaan doorslaggevende argumenten voor of tegen zo'n verklaring aan te voeren. Enerzijds is het inderdaad zo dat er geen neutrale parameter-adjectieven bestaan als boven bedoeld, en dat de parameters in kwestie niet automatisch geïmpliceerd zijn. Anderzijds zou het aantrekkelijk zijn vast te houden aan een regel die kennelijk in de een of andere vorm werkzaam is en tot gevolg heeft dat in MC-zinnen zonder graadaanduiding een neutraal parameter-adjectief niet kan optreden als er een passend semicopula bestaat (m.a.w., niet bv. *Jan is 80 kilo zwaar, want er bestaat een semicopula wegen). Om deze regel in de een of andere vorm tot zijn recht te laten komen zouden we de alternatieve verklaringsmogelijkheid kunnen overwegen. (ii) De alternatieve verklaring zou moeten steunen opde hypothese dat voor Type I-zinnen zowel als Type II-zinnen het onderliggend maat-adjectief niet manifest màg worden in de oppervlakte-struktuur dan en dan alleen als een passend semicopula bestaat. De ongrammaticaliteit van de b-zinnen van Type II zou dan verantwoord moeten worden door het opstellen van regels die ervoor zorgen dat het optreden van zijn in de uiterlijke vorm uitgesloten is dan en dan alleen als er een passend semicopula bestaat of geen sprake is van automatische implicatie van de parameter. De hypothese waarmee deze verklaring staat of valt kan echter niet waargemaakt worden, omdat zij het bestaan veronderstelt van onderliggende adjectieven in Type II-zinnen als (34a) en (35a) (met resp. steken en dragen), welke hypothetische adjectieven zich onder geen enkele omstandigheid manifesteren als woorden. (In het geval van Type I kunnen we tenminste nog wijzen op het bestaan van de woorden zwaar en duur in verband met de semicopula's wegen en kosten). Zouden we echter in de hypothese van (ii) ‘MET-reeks’ substitueren voor ‘maat-adjectief’, dan zou die hypothese niet arbitrair meer zijn, want er zijn, zoals we zagen, aanwijzingen voor het bestaan van zo'n onderliggende reeks bij MC-zinnen. Laten we de gedachte aan een onderliggende MET-reeks varen, dan zijn we derhalve gedwongen tot een keuze die niet afdoende kan worden gefundeerd. Gezien de hierboven aangevoerde overwegingen ziet het er dus wel naar uit dat er veel te zeggen is voor een onderliggende struktuur als VII. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ik zal nu ingaan op enkele bizonderhedeninverbandmetdepolycategoriale aanhechting van lexikaal materiaal zoals die volgens Grubers voorstellen zou moeten verlopen als we uitgaan van onderliggende strukturen die semantische categorieën bevatten (zoals in diagram VII). In Grubers opvatting moet het lexicon ‘lexical entries’ (hier te vertalen als ‘lemmata’) bevatten die de vorm hebben van een boomdiagram en vergezeld gaan van een fonologische specificatie. Geheel anders dus dan bij de standaardtheorie, die monocategoriale aanhechting postuleert. Zo zou het lemma voor wegen er ongeveer als volgt uit kunnen zien: Dat voor het neutrale adjectief zwaar zouden we voorlopig de vorm van IX kunnen geven: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een door een kader omgeven configuratie heet ‘simultaan-omgeving’, terwijl wat daarbuiten valt wordt aangeduid met de term ‘perifere omgeving’.
De ‘regel’ waarop hierboven reeds werd gezinspeeld en die maakt dat het optreden van neutrale maatadjectieven aan beperkingen gebonden is die worden bepaald door het bestaan van semicopula's kan worden beschouwd als een bizonder geval van een zeer algemeen principe dat het proces van de lexikale aanhechting regeert, namelijk dat van de zogenaamde ‘disjunctieve ordening’. Dit principe luidt in grote trekken dat van twee lemmata (waarvan éen ook voorkomt als deelstruktuur van het andere) het grootste lemma in eerste instantie van toepassing is, en dat, àls het grootste lemma van toepassing is, het kleinste niet van toepassing kan zijn. Preciezer geformuleerd: het lemma waarvan de simultaan-omgeving éen (of meer) categorie(en) bevat die buiten (en in algemeen links van) de simultaan-omgeving valt (vallen) van het kleinere lemma, heeft voorrang boven het laatstgenoemde lemma. De voorrang is verder aan restricties gebonden die men zou kunnen formuleren in termen van de aard der perifere omgeving. Zo heeft bijvoorbeeld de toepassing van het lemma van wegen voorrang boven dat van zwaar in niet-graadaanduidende MC-zinnen. Zoals diagram X, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in beide eenheden in elkaar zijn geschoven, laat zien, bevat de simultaanomgeving van wegen een categorie die links valt buiten de simultaan-omgeving van die van zwaar. Wegen is derhalve disjunctief geordend vóor zwaar. Als gezegd, zijn er een aantal struktuurveranderingen nodig in de subboom waaraan een lexikaal element wordt vastgehecht. Deze struktuurveranderingen lijken steeds volgens dezelfde principes te verlopen, zodat ze mogelijk kunnen worden beschouwd als lexikale conventies. De eerste stap in de struktuurverandering van, laat ons zeggen, het lemma voor wegen is een operatie die bekend staat onder de naam ‘Chomsky-adjunctie’ (‘Chomsky adjoining’): | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Opnieuw vindt er Chomsky-adjunctie plaats: De omlijnde categorie is nu irrelevant geworden en wordt ‘gesnoeid’. (Een categorie is irrelevant en wordt gesnoeid als zij haar links-vertakkende ‘hoofd’ niet langer domineert.) Vervolgens treedt er eenvolgorde-omkering op, in twee stappen, waarna de fonologische reeks kan worden aangehecht (de stippellijnen). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het principe van de volgorde-omkering wordt met een groot aantal voorbeelden door Gruber toegelicht. Hij constateert dat polymorfemische woorden die corresponderen met meer dan éen woord tellende uitdrukkingen, als regel een morfeem-volgorde vertonen die juist omgekeerd is t.o.v. de volgorde der met de woordsamenstellende morfemen corresponderende losse woorden in de respectieve uitdrukkingen (homeward - toward home, John's - of John, enter/exit - go in/go out, traverse - go across, painted (preteritum) - didpaint, redden - become red, re-do - do again, overturn - turn over, body-snatch - snatch bodies, enz.) en hij neemt aan dat deze distinctie in morfematische ordening universeel is.
De vraag die ik nu aan de orde wil stellen, is: op welke wijze kan nu de reductie van MC-zinnen worden beschreven? Een preliminaire vraag is wanneer precies reductie is toegelaten. Het blijkt dat in elk geval reductie mogelijk is:
Er zijn evenwel een aantal gevallen die niet beantwoorden aan (ii) en niettemin niet (geheel en al) ongrammaticaal zijn. Zo klinken bijvoorbeeld | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zinnen als: (112) Die toren is 100 meter. niet geheel onaannemelijk, al schijnen de meeste sprekers toch resp. (114) en (115), hieronder, te prefereren: (114) Die toren is 100 meter hoog. Sterker dan het geval is bij ‘hoogte’-zinnen en ‘lengte’-zinnen, moet er aan contekstuele en/of situationele voorwaarden zijn voldaan om zinnen als (116)-(119) te kunnen aanvaarden: (116)?Dit karton is een halve millimeter.(‘dikte’) Een algemene regel met betrekking tot éendimensionale ruimtelijke parameters schijnt te zijn, dat ze gemakkelijker impliciet kunnen worden gelaten wanneer zij de grootste as van een voorwerp betreffen en wanneer we die as zien als ‘hoogte’ of ‘lengte’. ‘Dikte’ kan nooit betrekking hebben op de grootste as; ‘breedte’ in een aantal gevallen wel, maar reductie levert bij ‘breedte’ altijd vrij onaannemelijke zinnen op. Bij ‘diepte’ geldt dit laatste nog sterker, en het is sterk de vraag of ‘diepte’ wel betrekking heeft op een as. Bij andere parameters is, voorzover ik heb kunnen nagaan, reductie volkomen uitgesloten. Ik zal verder op de kwestie van reduceerbaarheid onder bijzondere omstandigheden in dit artikel niet ingaan, evenmin als op de reductiemogelijkheden in van-constructies. Ik zal hier volstaan met een drietal voorbeelden die demonstreren dat met dit soort constructies de condities voor reductie iets ruimer zijn:Ga naar eind17 (119) Een toren van 100 meter (hoogte). De laatste constructie moet aangevuld worden met diepte. Men zou kunnen overwegen de reductie in MC-zinnen te regelen met een transformatie als XI, die gevolgd kan worden door een verplaatsingstransformatie van de vorm XII:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘X’ en ‘Y’ staan voor mogelijke categorieën gedomineerd door resp. NC's en MC's. ‘Pm’ staat voor een willekeurige parametercategorie. Er wordt hier aangenomen dat de subject-NC onder meer een parametercategorie domineert, die al of niet identiek kan zijn met de parametercategorie die wordt gedomineerd door de NC in de MET-reeks en/of de parametercategorie die geacht wordt deel uit te maken van de MC. Bij gelijkheid van de Pm's hebben ze dezelfde integer als index. Een gecursiveerd symbool ‘Pm’ staat niet voor een parametercategorie zonder meer, maar voor de categorie die betrekking heeft op een der ‘hoofdparameters’ die eigen zijn aan het subject (in het geval van mensen: leeftijd, lengte of gewicht; van fysische objecten: gewicht of prijs, enz. (zie pg. 87)). De MET-reeks wordt obligatoor verplaatst door XII indien de hoofdparametercategorie niet gelijk is aan de Pm in de MC. Dit wil zeggen, in het geval van ‘lengte’ komt de MET-reeks rechts van de MC te staan. De eenheid meter, centimeter, enz. die deel uitmaakt van de MC in onder meer het geval van ‘lengte’ lijkt erop te wijzen dat de parametercategorie in de MC iets moet zijn als ÉÉN-RUIMTE (eendimensionale ruimte), hetgeen niet hetzelfde is als LENGTE (wat de subject-Pm kan zijn). XII zorgt er dus voor dat uitsluitend de reeksen die ten grondslag liggen aan woorden als lang en hoog op de goede plaats komen te staan. XII heeft echter een ernstig tekort: in het geval van bijvoorbeeld kubieke maten zal de MC-Pm waarschijnlijk gelijk zijn aan die van de subject-NC, terwijl de bijbehorende MET-reeks ten grondslag ligt aan een adjectief (groot). De transformatie zal dan dus niet werken. Het is niet mogelijk hiervoor en oplossing te vinden indien we vast wensen te houden aan een pre-lexikale verplaatsingstransformatie. Zoals we zullen zien is het mogelijk een post-lexikale transformatie op te stellen die de taak van XII over kan nemen.
Stel, dat we zulke combinaties als lang zijn, hoog zijn, diep zijn, enz. beschouwen als enkele woorden, in strijd met de orthografische conventie. Dit zou de mogelijkheid scheppen te verklaren hoe het komt dat de ‘onvervoegde vorm’ van deze ‘samenstellingen’ de volgorde adjectief-copula laat zien (nl. door het volgorde-omkeringsprincipe in het lexicon, dat immers ook | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||
op scheidbaar samengestelde werkwoorden moet werken). Gruber (1967) stelt voor een woord te karakteriseren als een reeks morfemen die van elkaar worden gescheiden door niet meer dan éen grenssymbool ‘#’ (op. cit., pg. 122). Het is zeer wel mogelijk dat, zoals Gruber meent, de criteria voor het als éen woord spellen verschillen van taal tot taal. Als ik hem juist interpreteer, dan suggereert hij verder dat voor het Duits geldt dat wat als éen woord wordt geschreven gedefinieerd zou kunnen worden als de verzameling morfemen die in éen keer tegelijk, door éen lemma, worden aangehecht. Dit zou betekenen dat lang sein niet in éen keer tegelijk zou worden aangehecht. Laat ons echter aannemen dat het criterium voor spelling als éen woord in het Duits en in het Nederlands niet in overeenstemming is met wat Gruber lijkt te suggereren, maar dat de karakterisering van woorden als reeksen van onderling door slechts éen ‘#’-teken gescheiden morfemen juist is, en verder, dat de linguïstische notie ‘woord’ zodanig is dat lang zijn en bijvoorbeeld opeten gelijkelijk moeten worden beschouwd als ‘woorden’. De geschematiseerde bomen van na het volgorde-omkeringsproces, hieronder, kunnen een idee geven hoe productieve affigering zou kunnen worden behandeld: In deze trant zou lang zijn ook kunnen worden behandeld als een serie morfemen die een enkel ‘woord’ vormen: Is er meer dan een ‘#’-teken tussen twee vormen, dan zijn deze twee vormen gescheiden door een woordgrens. Derhalve zijn # # lang # zijn # en # op # eten # # enkele woorden als ze optreden in reeksen waarin de eerste vorm wordt gevolgd door een item beginnend met minstens éen ‘#’-teken, en de laatste wordt voorafgegaan door een item eindigend met minstens éen ‘#’-teken. Een verschil tussen lang en op in lang zijn en opeten zoals ze optreden in zo direct mogelijke associatie met NC's, treedt aan het licht in de volgende | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||
voorbeelden: (122a) Jan is twee meter lang. De status van lang verschilt van die van op daarin, dat een NC is geassocieerd met het eerste, terwijl met het laatste geen NC is geassocieerd (in plaats daarvan is opeten of eten het deel dat geassocieerd is met de koek). Het verschil wordt weerspiegeld in het feit dat op een affix is en lang niet. Bij lang zijn zou men zijn als het affix moeten zien. De (hier gecombineerde) lemmata voor een paar als lang zijn en lang zou dan nu van hetzelfde type kunnen zijn als die voor wegen en zwaar (vgl. diagram X, hiervoor.): Het lemma voor zijn moet aangeven dat het optreedt als ‘woorddeel’: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De sub-boom die de simultaan-omgeving vormt van lang zijn wordt nu op dezelfde wijze geherstructureerd als die van wegen: In plaats van de transformatie XII kunnen we nu een verplichte postlexikale transformatie invoeren die een struktuur als XV omvormt tot éen als XVI: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Deze adjectief-verschuivingstransformatie kunnen we tentatief formuleren als XVII:
Een uitvoerige bespreking van de pro's en contra's van deze mogelijke behandeling van copula + maatadjectief-constructies zou mij echter binnen dit bestek te ver voeren. Tot slot wil ik nog in het kort twee problemen aan de orde stellen, te weten de vraag hoe het verschijnsel beschreven moet worden dat temperatuur-MC-zinnen alleen maar de vorm NC + zijn + MC kunnen hebben (of omschreven moeten worden met behulp van een hebben-zin), en de vraag hoe zinnen met semicopula's als duren, dragen en steken zich verhouden tot de ermee geassocieerde maatadjectiva. Ten aanzien van het eerste probleem zou ik willen opmerken dat bij een zin als: (124) Het water is 50o. naar alle waarschijnlijkheid geen sprake is van reductie in de zin waarin daarvan sprake is bij bijvoorbeeld Jan is twee meter. Het lijkt veeleer zo te zijn, dat het lexicon van het Nederlands geen lemma bezit voor een neutraal temperatuur-adjectief dat fonologisch niet leeg is. Men zou kunnen denken aan lemmata als de volgende: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘ontbreken’ van een woord in een taal houdt uiteraard niet in dat het betreffende woord fonologisch ‘nul’ is. Daarmee zou de weg geopend zijn tot de absurde mogelijkheid van een lexicon dat een oneindig aantal lemmata bevat voor woorden die fonologisch ‘nul’ zijn. Er zijn immers veel concepten die wel omschreven kunnen worden, maar waarvoor niet een enkel woord bestaat en mogelijk ook nooit zal bestaan. Een voorbeeld is het concept dat kan worden omschreven als: (125) Gezwollen linker grote teen van tweevoeters levend op het zuidelijk halfrond van Mars, Aarde en Ganymedes. Maar het ‘ontbreken’ van een neutraal temperatuur-adjectief lijkt toch wel een onregelmatigheid, die in het lexicon verantwoord moet worden: reductie in relatieve MC-bijzinnen is onmogelijk, maar de constructie water dat 50o is is wel mogelijk. Het tweede probleem, tenslotte, betreft in het bijzonder de status van de gecursiveerde adjectiva in de onderstaande zinnen: (126) De wedstrijd duurt lang. Het is onaannemelijk dat er sprake zou zijn van ‘normale’ reductie in zinnen als De wedstrijd duurt 10 minuten en (34a) en (35a). In de volgende zes voorbeeldenparen kunnen we een aanwijzing zien dat de struktuur van een verbum als duren niet éen, maar twee MET-reeksen bevat, namelijk MET DUUR + MET LENGTE, althans in bepaalde gevallen.
De struktuur die ten grondslag ligt aan de zin Jan weegt veel, die een parafrase is van Jan is zwaar, moet iets zijn als ‘Jan is met veel gewicht’. Evenzo kan lang in het geval van duren geanalyseerd worden als iets als ‘met veel lengte’. Zo gezien zou de struktuur die ten grondslag ligt aan (129) globaal genomen kunnen zijn: ‘de pauze is met duur met veel lengte’, resp. ‘Jan is met veel gewicht’. De onderliggende strukturen van (130) zouden dan gerepresenteerd kunnen worden als ‘de pauze is met duur met 10 minuten meer lengte’ en ‘Jan is met 2 kilo meer gewicht’. De parafrases van de wegen-voorbeelden | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van (130) en (131) zijn Jan is zwaarder en Jan is 2 kilo zwaarder, met adjectieven in de comparatief-vorm, als in de duren-voorbeelden. Dat (132)-(134) ongrammaticaal zijn zou nu kunnen worden verklaard door te zeggen dat in zinnen met een onderliggend ‘veel’ of ‘meer’ de MET-reeks die rechtstreeks geassocieerd is met ‘veel’ of ‘meer’ niet gedeleerd mag worden. Deze restrictie lijkt te gelden ongeacht de vraag of we met een in andere gevallen wel reduceerbare MC-struktuur te maken hebben (vgl. het rechter voorbeeld van (134)). In (132)-(134) zijn dan MET LENGTE en MET GEWICHT in strijd met deze restrictie gedeleerd. Mogelijk moeten we voor duren twee lemmata invoeren: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De perifere omgeving van XIXb bevat een MC en bepaalt dat in MC-zinnen het verbum duren optreedt waarin MET LENGTE is geïncorporeerd. Er is bovendien een disjunctieve ordeningsrelatie tussen duren van XIXb en lang in het geval van MC-zinnen. De volgorde in de ‘onvervoegde vorm’ lang duren is waarschijnlijk geen aanwijzing voor het éen woord zijn ervan. Men vergelijke in dit verband de accentstruktuur van làng zijn, òpeten enz. met die van lang dúren, hard wérken enz. We moeten aannemen dat de volgorde-omkeringen die leiden tot een vorm als lang duren door een ander mechanisme tot stand komt dan dat waardoor de vorm lang zijn ontstaat. Het is aannemelijk dat als de hier gegeven analyse van (lang) duren in principe juist is, een analoge analyse van (ver) dragen en (diep) steken kan worden gegeven, te weten als, ruwweg, zijn met bereik met afstand, resp. zijn met gang(?) met diepte. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Aan het einde gekomen van mijn beschouwingen, meen ik te kunnen stellen (wat er ook in onderdelen onjuist mag blijken in de hier gedane suggesties) dat een adekwate behandeling van reductie-verschijnselen en verschijnselen die daarmee direct of indirect samenhangen bij MC-zinnen veel beter kan gebeuren wanneer aan het lexicon de rol wordt toebedeeld die het in grote trekken zal moeten hebben binnen het beschrijvingsmodel van de generatieve semantiek. |
|