Studia Neerlandica. Jaargang 1971
(1971)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||
M.K. van Dort-Slijper
|
(1) | Hij liep zingend door het huis. | (participium presentis) |
(2) | Het meisje stond naakt voor de spiegel. | (adjectief) |
(3) | Hij komt altijd geschoren aan het ontbijt. | (participium perfectum) |
(4) | Hij zat in pyama voor de t.v. | (voorzetselconstituent) |
(5) | Zij loopt op die show als topmannequin. | (als + substantief) |
De bepalingen in bovenstaande zinnen hebben gemeen, dat ze iets meedelen over de gesteldheid of hoedanigheid van het subject. Ze kunnen dan ook in verband worden gebracht met zinnen die dezelfde gesteldheid of hoedanigheid uitdrukken:
(1a) | Hij is aan het zingen. (Hij zingt). |
(2a) | Het meisje was naakt. |
(3a) | Hij is geschoren. |
(4a) | Hij was in pyama. (Hij had een pyama aan). |
(5a) | Zij is topmannequin. (Zij heeft de functie van topmannequin). |
De ongelijksoortigheid van deze groep bepalingen blijkt ook uit het feit, dat bij de zinnen 1, 4 en 5 nog andere - onderling weer verschillende - parafraseringen mogelijk zijn. Den Hertog wijst er reeds op dat sommige bepalingen van gesteldheid in betekenis overeenkomen met bijwoordelijke bepalingen; hij illustreert dit met een indeling van de bepalingen van gesteldheid, waarbij hij de groepen in verband brengt met verschillende soorten adverbiale bepalingen.Ga naar eind1 Ik neem hieronder de belangrijkste van Den Hertogs groepen over en voorzie ze van enig commentaar; de voorbeelden zijn van mijzelf. Daarna zal de bepaling van gesteldheid met als aan een nader onderzoek worden onderworpen.
Greep I
Bepalingen van gesteldheid die in verband gebracht kunnen worden met de bijwoordelijke bepaling van reden.
(6) Als beroepsofficier kan mijn broer niet weigeren naar Vietnam te gaan.
(7) Mijn vriend moet als monnik wel naar een bordeel gaan.
(8) Als vader mocht ik dat niet toestaan.
Bovenstaande zinnen kunnen worden geparafraseerd met zinnen waarin de bepaling van gesteldheid vervangen wordt door een evidente bepaling van reden, in de vorm van een zin beginnend met omdat en waarin het substantief uit de bepaling van gesteldheid optreedt als predicaatsnomen:
(6a) Omdat mijn broer beroepsofficier is kan hij niet weigeren naar Vietnam te gaan.
(7a) Omdat mijn vriend monnik is moet hij wel naar een bordeel gaan.
(8a) Omdat ik vader was mocht ik dat niet toestaan.
We merken op dat in deze groep alleen die bepaling van gesteldheid voorkomt, die gevormd wordt door als + substantief; immers de zinnen
(*9) Verdrietig kwam hij mij opzoeken.
(*10) In pyama heb ik die mensen op de stoep laten staan.
(*11) Studerend ben ik niet met vakantie geweest.
zijn ongrammaticaal in de betekenis van:
(9a) Omdat hij verdrietig was kwam hij mij opzoeken.Ga naar eind2 etc.
Groep II
In deze groep rangschikt den Hertog een groot aantal bepalingen van gesteldheid die hij in verband brengt met tijdsbepalingen.
We treffen daarin zinnen aan als 12 en 13.
(12) Als topmannequin liep ze op de shows van Holthaus.
(13) Zij loopt op de shows van Holthaus als topmannequin.
Hoewel in beide zinnen sprake is van een zekere gelijktijdigheid van datgene wat tot uitdrukking gebracht wordt door de bepaling van gesteldheid en datgene wat in de rest van de zin staat, blijkt de relatie tussen de samenstellende elementen van deze zinnen toch zeer verschillend te zijn.
Zin 12 kan in één lezing in betekenis overeenkomen met een zin als
(12a) Toen zij topmannequin was liep ze op de shows van Holthaus,
of
(12b) In de tijd (gedurende de periode) dat zij topmannequin was liep ze op de shows van Holthaus.
terwijl de betekenis van zin 13 niet op deze wijze tot uitdrukking gebracht kan worden. In zin 13 is de kwalificatie ‘topmannequin’ alleen relevant met betrekking tot ‘haar lopen op de shows van Holthaus’. Ik kom hier in § 2.4. nog op terug.
Met dit interpretatieve verschil corresponderen een aantal andere feiten:
1. | De interpretatie als een tijdsbepaling is vrijwel alleen mogelijk wanneer het werkwoord in de verleden tijd staat (zie § 2.2.), terwijl voor de relatie tussen bepaling van gesteldheid en de overige constituenten in een zin als 13 deze restrictie niet geldt. |
2. | De interpretatie als een tijdsbepaling blijft beperkt tot de bepaling van gesteldheid bestaande uit als + substantief,Ga naar eind3 terwijl de andere ‘gelijktijdigheidsrelatie’ door alle verschijningsvormen van de bepaling van gesteldheid tot uitdrukking kan worden gebracht (zie § 2.4.). |
Er is dus voldoende reden om hier tot een indeling in twee groepen over te gaan. Ik zal groep II reserveren voor de bepaling van gesteldheid die we kunnen parafraseren met tijdsbepalingen als
gedurende de periode dat...
in de tijd dat...
toen...
(12) Als topmannequin liep ze op de show van Holthaus.
(14) Als student schreef hij twee artikelen.
(15) Als kind was ik vaak ziek.
terwijl ik de bepalingen van gesteldheid uit de zinnen waarin de andere relatie tot uitdrukking komt, onderbreng in groep iii.
Groep III
(13) Zij loopt op die shows van Holthaus als topmannequin.
(16) Hij kwam binnen als ober.
Verder kunnen de zinnen 1-5 ter illustratie van deze groep worden aangevoerd.
Groep IV
In deze groep vinden we de bepalingen van gesteldheid die door Den Hertog in verband gebracht worden met conditionele bepalingen.
(17) Als havenarbeider verdien je niet veel.
(18) In pyama kan hij de t.v. beter horen.
(19) Hij vindt dat meisje naakt aantrekkelijker, (naakt heeft betrekking op meisje).
(20) Zingend voelt hij zich gelukkig.
(21) Hij kuste mij alleen geschoren.
Bovenstaande zinnen zijn te parafraseren met een conditionele bijzin, waarin het door Den Hertog bedoelde verband expliciet tot uitdrukking wordt gebracht.
(17a) Als je havenarbeider bent verdien je niet veel.
(18a) Hij kan de t.v. beter horen indien hij in pyama is.
(19a) Hij vindt dat meisje aantrekkelijker als ze naakt is. etc.
In een aparte groep noemt Den Hertog bepalingen van gesteldheid die hij in verband brengt met de ‘bijwoordelijke bepaling van beperking’. Nu is deze bepaling op zichzelf nog zeer duister, maar uit de voorbeelden kunnen we ons een beeld vormen van wat hij onder die beperking verstaat.
(22) Lopend ben je er in tien minuten, fietsend in vijf.
(23) Zonder das vat je eerder kou, dan met een das.
(24) Geschminkt voel ik mij veel zekerder.
Vergelijken we de zinnen 22-24 met de zinnen 17-21, dan zien we dat de eerste eveneens wat hun interpretatie betreft in verband gebracht kunnen worden met conditionele bepalingen. De zinnen 22-24 behoren daarmee tot groep iv. De notie ‘beperking’ die Den Hertog in de zinnen 22-24 signaleert, blijkt eveneens aanwezig te zijn in de zinnen 17-21. Deze beperkende notie wordt blijkbaar niet door de bepaling van gesteldheid als zodanig tot uitdrukking gebracht, maar b.v. door een combinatie van twee van dergelijke bepalingen, die met elkaar vergeleken worden. In de zinnen waarin we de notie ‘beperking’ signaleren blijkt steeds sprake te zijn vaneen impliciete of expliciete vergelijking.Ga naar eind4 Tevens blijkt deze factor direct van invloed te zijn op de mogelijkheid een bepaling van gesteldheid als conditionele bepaling te interpreteren. Beschouwen we de volgende zinnen:
(25) Hij danste naakt beter met dat meisje.
(26) Hij danste naakt goed met dat meisje.
(27) Hij danste naakt met dat meisje.
dan zien we dat in zin 27, waarin de factoren die een element van vergelijking bewerkstelligen ontbreken, een interpretatie van de bepaling van gesteldheid als conditionele bepaling niet meer mogelijk is. Ik zal binnen het bestek van dit artikel op deze problematiek niet verder ingaan.
De betekenisovereenkomsten met adverbiale bepalingen en de relaties van de bepaling van gesteldheid met de overige constituenten van de zin zijn
in het voorafgaande slechts oppervlakkig aangeduid en dienen dan ook als een eerste oriëntatie ter verkrijging van enig inzicht in de groepen zoals die door Den Hertog zijn voorgesteld.
Ik zal nu de bepaling van gesteldheid bestaande uit als + substantief zoals die in de verschillende groepen voorkomt aan een nader onderzoek onderwerpen. Alvorens hiertoe over te gaan moet ik er nog op wijzen dat de bepalingen van gesteldheid met als in de voorafgaande voorbeelden steeds van dezelfde soort zijn. Het substantief heeft de specifieke eigenschap dat het de gesteldheid, functie, of het beroep, kortweg de hoedanigheid, van een persoon noemt. Daar dit substantief in de dieptestructuur als predicaatsnomen optreedt,Ga naar eind5 zal de selectie van het daarbij behorende subject afhankelijk zijn van de onderscheidende kenmerken van dit substantief.Ga naar eind6 Het subject moet als onderscheidend kenmerk hebben dat het een menselijk levend wezen is (animate, human). Dit type bepaling van gesteldheid met als wordt door mij onderscheiden van een andere bepaling van gesteldheid met als, die we aantreffen in de onderstaande zinnen:
(28) Die wrakken fungeren morgen als taxi.
(29) Wij willen die auto als verhuiswagen gebruiken.
(30) Die kist doet dienst als tafel.
In dit laatste type bepaling van gesteldheid met als wordt niet de functie van een persoon genoemd, maar die van een ‘zaak’. De combineerbaarheid met werkwoorden vertoont een duidelijke beperking tot werkwoorden die bij uitstek een functioneel aspect tot uitdrukking brengen zoals: fungeren, functioneren en gebruiken. Ik zal dit type bepaling van gesteldheid met als daarom buiten beschouwing laten.
Ik beperk mij in het volgende onderzoek tot zinnen waarbij in het predicaatsnomen geen determinator optreedt. In dit soort zinnen is sprake van een functionele relatie tussen predicaatsnomen en subject: een functietoekenning. De vraag of we in dit soort zinnen wel met een substantief te maken hebben in het predicaatsnomen, wordt binnen het kader van dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.Ga naar eind7
2. De bepaling van gesteldheid met als zoals die in de verschillende groepen voorkomt.
2.1.1. De bepaling van gesteldheid met als en de bepaling van reden
Laten we de zinnen 6 en 7 nog eens beschouwen.
(6) Als beroepsofficier kan mijn broer niet weigeren naar Vietnam te gaan.
(7) Mijn vriend moet ah monnik wel naar een bordeel gaan.Ga naar eind8
We hebben reeds gezien dat bovenstaande zinnen geparafraseerd kunnen worden met een bijwoordelijke bijzin van reden, waarmee expliciet het redengevend verband tot uitdrukking wordt gebracht. Deze redengevende notie wordt echter niet door de bepaling van gesteldheid als zodanig bewerkstelligd. De genoemde bepalingen van gesteldheid kunnen immers gemakkelijk in zinnen gebruikt worden waarin geen enkel redengevendverband aanwezig is:
Als beroepsofficier schreef hij twee artikelen.
Mijn vriend gaat naar dat feest als monnik.
Er moeten dus andere elementen in deze zinnen zijn, die het mogelijk maken de bepaling van gesteldheid te interpreteren als de reden, aanleiding of verklaring voor datgene wat in de rest van de zin tot uitdrukking wordt gebracht. Een aantal van deze factoren zijn:
1. | de aanwezigheid van een hulpwerkwoord als moeten, kunnen, mogen. |
2. | een element van ontkenning: niet, of een werkwoord dat zo'n element bevat: weigeren. |
3. | bepalingen die een vanzelfsprekendheid tot uitdrukking brengen: nu eenmaal, natuurlijk, etc. |
Immers, wanneer we deze factoren uit de betreffende zinnen elimineren vervalt de redengevende notie:
(31) Mijn broer gaat als beroepsofficier naar Vietnam.
(32) Mijn vriend gaat als monnik naar dat bordeel.
We merken tevens op dat de interpretatie met een redengevendverband afhankelijk is van de plaats die de bepaling van gesteldheid inneemt t.o.v. de overige constituenten van de zin. Beschouwen we de volgende zinnen:
(33) Mijn broer kan niet weigeren als beroepsofficier naar Vietnam te gaan.
(33a) Mijn broer kan niet weigeren naar Vietnam te gaan als beroepsofficier.
(34) Mijn vriend moet wel als monnik naar dat bordeel gaan.
(34a) Mijn vriend moet wel naar dat bordeel gaan als monnik.
dan zien we dat de bepaling van gesteldheid in de zinnen 33 en 34 niet de reden tot uitdrukking brengt voor datgene wat in de rest van de zin wordt meegedeeld, terwijl de zinnen 33a. en 34a. zeer ongebruikelijk zijn om dat verband tot uitdrukking te brengen. Blijkbaar bestaat er een intuïtieve voorkeur om in zinnen waarin men een redengevendverband tot uitdrukking wil brengen, de bepaling van gesteldheid vooraan de zin of direct na de persoonsvorm te plaatsen.Ga naar eind9 Ik zal trachten hiervoor in § 2.1.3. een verklaring te geven.
2.1.2. De uitbreidende bijvoegelijke bijzin en de bepaling van reden Beschouwen we de zinnen 35 en 36.
(35) Mijn broer, die beroepsoficier is, kan niet weigeren naar Vietnam te gaan.
(36) Mijn vriend, die monnik is, moet wel naar een bordeel gaan.
De zinnen 35 en 36 zijn in hoge mate synoniem met de in de vorige paragraaf behandelde zinnen 6 en 7. Zij kunnen eveneens geparafraseerd worden met behulp van een bijwoordelijke bijzin van reden:
(35a) Omdat mijn broer beroepsofficier is, kan hij niet weigeren naar Vietnam te gaan.
(36a) Omdat mijn vriend monnik is, moet hij wel naar een bordeel gaan.
Wanneer we uit de zinnen 35 en 36 de in § 2.1.1. onder punt 1, 2 en 3 genoemde factoren elimineren, blijkt dat het redengevendverband blijft bestaan tussen de mededeling in de uitbreidende bijvoegelijke bijzin en die uit de rest van de zin:
(37) Mijn broer, die beroepsofficier is, gaat naar Vietnam.
(38) Mijn vriend, die monnik is, gaat naar een bordeel.
De vraag rijst nu of dit redengevendverband berust op de syntactische structuur van dit soort zinnen.
Het is n.l. mogelijk dat ‘het opvolgen van bevelen met als inhoud naar oorlogsgebieden te gaan’ op een of andere wijze in het lexicon gespecificeerd wordt als onderscheidend feature van beroepsofficier. Het redengevendverband, dat we in zin 35 aantreffen, zou dan bewerkstelligd kunnen worden door de overeenkomst in semantisch onderscheidende kenmerken van de elementen uit de uitbreidende bijvoegelijke bijzin en die uit de rest van de zin.
Beschouwen we nu de zinnen 39-41, waarin van zo'n overeenkomst in semantisch onderscheidende kenmerken geen sprake is:
(39) Mijn broer, die in Amsterdam woont, kan niet weigeren naar Vietnam te gaan.
(40) Mijn broer, die een echte Amsterdammer is, kan niet weigeren naar V. te gaan.
(41) Mijn broer, die een echte Amsterdammer is, gaat naar Vietnam.
dan zien we dat deze zinnen toch zodanig begrijpen dat er een redengevendverband bestaat tussen datgene wat in de uitbreidende bijvoegelijke bijzin wordt meegedeeld en de mededeling in de rest van de zin.
Wel zullen de meeste lezers bij deze zinnen de indruk hebben, dat ze bepaalde informatie met betrekking tot ‘mensen die in Amsterdam wonen’ of ‘echte Amsterdammers’ missen. Zij kunnen b.v. het over de radio meege-
deelde regeringsbesluit dat ‘Amsterdammers op straffe van... niet meer kunnen weigeren naar Vietnam te gaan’ nog niet gehoord hebben.
We moeten dus tot de conclusie komen dat het redengevendverband, dat we in de zinnen 35-41 aantreffen berust op de syntactische relatie van de samenstellende zinnen t.o.v. elkaar, zoals die tot uitdrukking komt in een dieptestructuurfiguratie.Ga naar eind10 De plausibiliteit van dit verband hangt samen met de overeenkomst in semantisch onderscheidende kenmerken van de samenstellende zinnen. We vergelijken nu nog de zinnen 42, 43 en 44.
(42) Mijn broer kan als echte Amsterdammer niet weigeren naar Vietnam te gaan.
(43) Mijn broer gaat als echte Amsterdammer naar Vietnam.
(44) Als echte Amsterdammer gaat mijn broer naar Vietnam.
In zin 42 is de redengevende notie evident aanwezig. In de zinnen 43 en 44, waarin de onder punt 1-3 genoemde factoren geëlimineerd zijn, vervalt de redengevende notie, hoewel in zin 44 door vooropplaatsing van de bepaling van gesteldheid dit verband voor sommige lezers weer wel aanwezig zal zijn.
2.1.3. De transformationele relatie tussen bepalingen van gesteldheid met als, uitbreidende bijvoegelijke bijzinnen en bijwoordelijke bijzinnen van reden
Uit het voorafgaande blijkt dat in de volgende paren zinnen: 6 en 35, 7 en 36, en 40 en 42, de redengevende relatie die we daarin aantreffen berust op syntactische eigenschappen en dat de zinnen in hoge mate synoniem zijn. Dit maakt het noodzakelijk aan deze paren van zinnen dezelfde dieptestructuur ten grondslag te leggen.
Ten aanzien van zin 6 en zin 35 kan men veronderstellen dat beide afgeleid zijn van een conjunctie van de volgende twee basiszinnen:
(45) Mijn broer is beroepsofficier.
(46) Mijn broer kan niet weigeren naar Vietnam te gaan.
Door nog nader te concretiseren transformaties worden dan de respectievelijke oppervlaktestructuren gerealiseerd.
De zinnen 6 en 35 kunnen alleen gegenereerd worden uit basiszinnen waarin de subjecten identiek zijn, zodat een van deze identieke nominale constituenten in de afleiding geëlimineerd kan worden. Uit de zinnen:
(47) Mijn broer is ziek.
(48) Mijn broer kan niet naar zijn werk gaan.
blijkt dat het genereren van een zin met een bepaling van gesteldheid met als, aan een aantal restricties is gebonden, die niet gelden voor zinnen met een uitbreidende bijvoegelijke bijzin. Immers, de zinnen 47 en 48 kunnen wel
de basis vormen voor zin 49
(49) Mijn broer, die ziek is, kan niet naar zijn werk gaan. maar niet voor zin 50:
(*50) Als ziek kan mijn broer niet naar zijn werk gaan.
Een noodzakelijke restrictie voor het genereren van een zin met een bepaling van gesteldheid met als is, dat het predicaatsnomen in een der basiszinnen gevormd wordt door een substantief dat een functie, beroep of hoedanigheid van een persoon tot uitdrukking brengt en als zodanig een subject bij zich heeft dat refereert aan een persoon.
We hebben er bij de indeling in groepen op gewezen dat zinnen uit groep 1 te parafraseren zijn met een bijwoordelijke bijzin van reden. We vergelijken daarom nog eens zin 6 met zin 51.
(6) Als beroepsofficier kan mijn broer niet weigeren naar Vietnam te gaan.
(51) Omdat mijn broer beroepsofficier is, kan hij niet weigeren naar Vietnam te gaan.
Het zal duidelijk zijn dat ook zin 51 afgeleid is van de basiszinnen45 en 46. De zinnen zijn met elkaar verbonden door het logisch connectief omdat. Blijkens zin 52
(52) Omdat mijn broer beroepsofficier is, kan mijn zuster geen man krijgen.
geldt voor het genereren van zinnen met een bijwoordelijke bijzin niet de restrictie dat de subjecten van de basiszinnen identiek moeten zijn.
In veel natuurlijke talen treft men een aantal woorden aan, die fungeren als logisch connectief tussen zinnen die in een ‘oorzaak-gevolg’ relatie tot elkaar staan. Voor het Nederlands zijn dat o.a. doordat, omdat, want en zodat. We merken op dat omdat en want eigenlijk een oorzaaks-relatie tot uitdrukking brengen in een context, waarin sprake is van een menselijk levend wezen. Doordat, omdat en want hechten zich in de oppervlaktestructuur aan het gedeelte dat de oorzaak tot uitdrukking brengt; het logisch connectief zodat hecht zich aan het gedeelte dat het gevolg tot uitdrukking brengt. De zinnen 6, 35 en 51 bevatten mededelingen over feiten die elkaar opvolgen in de tijd. Kraak en Klooster wijzen er reeds op dat causaliteits- en opeenvolgingsrelaties semantisch aan elkaar verwant zijn, hetgeen samenhangt met het feit dat we ons ketens van oorzaak en gevolg in de tijd denken.Ga naar eind11 Dit kan een verklaring bieden voor de in § 2.1.1. gesignaleerde samenhang tussen de mogelijkheid een bepaling van gesteldheid met als te interpreteren als reden en de plaats die deze bepaling dan kan innemen t.o.v. de overige constituenten in de zin. We zouden ons de relatie van de samenstellende zinnen
van zin 6, 35 en 51 schematisch ongeveer als volgt kunnen voorstellen:
De volgende restricties gelden:
1. | Voor het genereren van zinnen met een uitbreidende bijvoegelijke bijzin is het noodzakelijk dat de subjecten van de basiszinnen identiek zijn. | ||||
2. | Voor het genereren van zinnen met een bepaling van gesteldheid met als geldt bovendien:
|
2.2. De bepaling van gesteldheid met als en tijdsbepalingen als toen... in de tijd dat... gedurende de periode dat
(53) Als topmannequin liep ze op de shows van Holthaus.
(54) Als student schreef hij twee artikelen.
(55) Als kind was ik vaak ziek.
Bovenstaande zinnen zijn alle te parafraseren met de bovengenoemde tijds-
aanduidende constructies:
(53a) Gedurende de periode dat ze topmannequin was liep ze op de shows van Holthaus.
(54a) In de tijd dat hij student was schreef hij twee artikelen.
(55a) Toen ik nog kind was, was ik vaak ziek.
Een dergelijke interpretatie van de bepaling van gesteldheid is vrijwel uitsluitend mogelijk indien het werkwoord van de zin in de verleden tijd staat. Bij een tegenwoordige tijd is de zin meerduidig, vgl.
(56) Als topmannequin loopt ze op de shows van Holthaus.
(57) Als student schrijft hij twee artikelen.
Wanneer we de bepaling van gesteldheid in deze zinnen interpreteren als een tijdsbepaling dan moeten we deze zinnen als volgt parafraseren:
(56a) Gedurende de periode dat ze topmannequin is (zal zijn) loopt ze (zal ze... lopen) op de shows van Holthaus.
(57a) In de tijd dat hij student is (zal zijn) schrijft hij (zal hij... schrijven) twee artikelen.
Ik zal in dit artikel mij beperken tot zinnen in de verleden tijd, waarbij de interpretatie als tijdsbepaling het meest voor de hand ligt. De bepaling van gesteldheid in dit type zinnen brengt altijd een bepaalde periode ofwel een zeker tijdsverloop tot uitdrukking. We zullen ze dan ook in de dieptestructuur herleiden tot voorzetselconstituenten die dat tijdsverloop expliciet tot uitdrukking brengen in de vorm van gebeursubstantieven als periode, tijd, etc. Dit type bepaling van gesteldheid vertoont grote overeenkomst met tijdsbepalingenGa naar eind12 zoals die in onderstaande zinnen voorkomen.
(58) Deze maand ontplofte het kruitschip.
(59) Dat jaar kreeg zij een zoon.
(60) Die week was hij erg ziek.
(61) Die jaren werkte hij hard.
In deze zinnen hangt het van de aard van de V.C. (verbale constituent) af of het gebeuren van de V.C. zich ergens binnen de gegeven periode voltrekt, of ermee samenvalt; m.a.w. of het gebeuren zich voltrekt gedurende de gehele periode. In de zinnen 58 en 59 is het duidelijk dat het gebeuren zich niet over de hele periode kan uitstrekken. In zin 59 is de gebeurtenis duidelijk terminatief en zodanig dat deze zich zeker niet over een geheel jaar kan uitstrekken. In zin 58 is het perfectieve werkwoord ‘ontploffen’ van invloed op de interpretatie. De zinnen 60 en 61 zijn homoniem. Hoewel in beide zinnen de V.C. een duratief karakter heeft en een interpretatie waarbij het gebeuren zich gedurende de hele periode voltrekt voor de hand ligt, is het
ook mogelijk dat het gebeuren binnen de gegeven periode heeft plaats gevonden. Deze homonymie kan vermeden worden door toevoeging van het woord hele of door expliciet de periode te noemen waarin het gebeuren zich voltrekt:
Die hele week was hij ziek.
Gedurende die jaren werkte hij hard.
Die week was hij twee dagen ziek.
Die jaren werkte zij een trimester lang hard.
Bij de bepaling van gesteldheid met als is toevoeging van een voorzetsel of een woord als hele niet mogelijk. Voor de interpretatie is men dan ook geheel aangewezen op de aard van de V.C. en op de daarin eventueel nog aanwezige andere duurbepalingen. Voltrekt het gebeuren van de V.C. zich gedurende de hele periode die ten grondslag ligt aan de bepaling van gesteldheid dan is de volgende karakteristiek van toepassing: ‘het gebeuren van de V.C. is waar voor de duur van de gehele periode en onwaar vanaf het moment dat deze periode geëindigd is.’ Tijdsbepalingen hebben de eigenschap het gebeuren uit de V.C. te dateren. Bij de bepaling van gesteldheid zijn hiervoor twee mogelijkheden:
a. | ergens binnen de periode. |
b. | over de gehele periode. |
Deze dubbele mogelijkheid treffen we in het bijzonder aan bij tijdsbepalingen die beginnen met het voorzetsel tijdens.
Tijdens het concert zat zij te lezen.
Tijdens het concert viel haar boek op de grond.
T.a.v. zin 53 kunnen we opmerken dat het gebeuren dat tot uitdrukking komt in de V.C. moeilijk onafgebroken kan hebben plaats gevonden gedurende de periode dat zij topmannequin was. We hebben hier te maken met een gebeuren dat zich regelmatig herhaalde en zich in die regelmatige herhaling uitstrekte over de gehele periode dat zij topmannequin was. Daarnaast zal het voor ieder duidelijk zijn dat in een zin als:
(62) Als topmannequin woog zij 56 kilo.
eerder sprake zal zijn van een toestand gedurende de gehele periode dat zij topmannequin was, hoewel dit niet noodzakelijk is.
In zin 54 bevat de V.C. duidelijk een terminatieve notie: de voltooiing van de artikelen. Hoewel de periode van ‘student-zijn’ toch minstens enige jaren veronderstelt, is het mogelijk dat ook het schrijven van de twee artikelen enige jaren in beslag heeft genomen en dat met de voltooiing van de twee artikelen tevens de periode van ‘student-zijn’ is beëindigd. Meer voor de
hand ligt echter dat gedurende een bepaalde tijd die gelegen is binnen de periode van ‘student-zijn’, de twee artikelen geschreven zijn. Dit is schematisch weer te geven als:
2 art. | of | 1 art. | 1 art. |
student-zijn | student-zijn |
(63) Als student schaatste hij de 14e Elfstedentocht.
In zin 63 is het zonder meer duidelijk dat het terminatieve gebeuren zich voltrokken heeft in een tijdsverloop dat aanzienlijk kleiner is dan de periode van ‘student-zijn’; het gebeuren wordt dus binnen die periode gedateerd. Zin 55 bevat expliciet een element van frequentie: vaak. De toestand die in de V.C. genoemd wordt vond dus niet continu plaats gedurende de periode dat ik kind was, maar de regelmatige herhaling van deze toestand strekte zich weer uit over de gehele periode. Dit impliceert dat vanaf het moment dat de periode van ‘kind-zijn’ ophoudt tevens ‘het vaak ziek zijn’ niet meer van kracht is. Toevoeging van een expliciete bepaling van duur in het predicaat maakt het mogelijk een gebeuren dat zonder die bepaling over de gehele periode van de bepaling van gesteldheid plaats vindt, nu binnen die periode te dateren:
(64) Als topmanrtequin liep ze twee seizoenen op de shows van Holthaus.
(65) Als student schreef hij in een maand twee artikelen.
(66) Als kind was ik drie maanden lang ernstig ziek.
Wanneer het gebeuren in de V.C. een duidelijk momentaan gebeuren is of een terminatieve notie bevat, en wanneer er geen element van herhaling aanwezig is, dan zal men het gebeuren gewoonlijk ergens binnen de periode die aan de bepaling van gesteldheid ten grondslag ligt dateren. In de andere gevallen valt het gebeuren samen met de gehele periode.
(67) Als student kreeg ik een ernstig auto-ongeluk.
(*68) Als student viel ik flauw.
Vergelijken we bovenstaande zinnen dan zien we, dat we in beide zinnen met een duidelijk terminatief gebeuren te maken hebben, dat dus ergens binnen de periode van ‘student-zijn’ gedateerd moet worden. Zin 68 is echter, wanneer we een element van frequentie uitschakelen, een vreemde mededeling.
Waarschijnlijk berust die ongrammaticaliteit hierop dat er een discrepantie bestaat tussen de lengte van de periode en het momentane gebeuren dat daarbinnen gedateerd wordt. vgl.:
(*69) Tijdens mijn zwangerschap viel ik flauw.
(70) Tijdens de vergadering viel hij flauw.
Welke restricties hiervoor gelden is nog niet geheel duidelijk. Zeer waarschijnlijk is er een samenhang tussen de mogelijke frequentie van een bepaald gebeuren en de periode waarbinnen dit gebeuren gedateerd wordt. Zo zal men maar één of twee keer in zijn leven een auto-ongeluk krijgen, terwijl flauwvallen zich vaker kan herhalen. De periode die ter oriëntering wordt aangeboden kan in sommige gevallen te lang zijn om een bepaald momentaan gebeuren te dateren.
We kunnen ons dit type tijdsbepalingen voorstellen als uiteenvallend in twee grote groepen:
1. De direct-daterende bepaling van tijd.
Deze noemt het moment waarop het gebeuren zich voltrekt of de periode waarover het gebeuren zich voltrekt.
2. De relationeel-daterende bepaling van tijd.
Deze geeft een moment of een afgebakende periode ter orientering, en verder de informatie of het gebeuren zich vóór, na of binnen dat moment resp. die periode voltrekt.
Met betrekking tot het hierboven besproken type bepaling van gesteldheid kunnen we nu opmerken dat deze kan zijn:
a. een direct-daterende bepaling van tijd, die als zodanig de periode noemt waarover het gebeuren zich uitstrekt,
of
b. een relationeel-daterende bepaling van tijd, die ter oriëntering de periode noemt waarbinnen het gebeuren plaats vindt.
De onderlinge relatie van de samenstellende basiszinnen is in dit type zinnen met een bepaling van gesteldheid van een geheel andere aard dan die van de in § 2.1.3. behandelde zinnen. Hier treedt een der basiszinnen op als adjectivische zin bij een gebeursubstantief in de tijdsbepaling.
De transformatie die we zouden moeten toepassen op de dieptestructuur van een zin als:
Gedurende de periode dat zij topmannequin was liep ze op de shows van Holthaus.
voor het genereren van de corresponderende zin met een bepaling van gesteldheid, blijkt weer onderhevig aan een aantal restricties. We vergelijken daartoe de volgende zinnen:
(71) Gedurende de periode dat zij mooi was liep ze op de shows van Holthaus.
(72) In de tijd dat hij gehuwd was schreef hij twee artikelen.
(73) Gedurende de periode dat mijn vriendin topmannequin was liep ik op de shows van Holthaus.
Het zal ieder duidelijk zijn dat op de dieptestructuur van deze zinnen de bovenbedoelde transformatie niet van toepassing is. Naast deze zinnen bestaan geen corresponderende zinnen met een bepaling van gesteldheid met als. De restricties betreffende de samenstellende basiszinnen komen in een aantal aspecten overeen met de in § 2.1.3. gesignaleerde restricties:
1. | Het subject van de adjectivische zin moet identiek zijn aan het subject van de zin als geheel. |
2. | Het predicaatsnomen in de adjectivische zin moet bestaan uit een substantief dat een functie, beroep of hoedanigheid van een persoon noemt. |
2.3. De bepaling van gesteldheid die de andere gelijktijdigheids-relatie met de rest van de zin vormt
(74) Zij loopt op de shows van Holthaus als topmannequin.
(75) Hij kwam binnen als ober.
(76) Mijn zuster werkte bij die firma als verkoopster.
In § 1.1. is reeds gewezen op het verschil in relatie tussen de samenstellende delen in de zinnen 12 en 13 (ofwel 53 en 74). Terwijl we bij zin 53 hebben vastgesteld dat het gebeuren van de V.C. gedateerd wordt d.m.v. de bepaling van gesteldheid, die te vergelijken is met een bepaling van tijd, moeten we in zin 74 eigenlijk een omgekeerde relatie vaststellen. In zin 74 staat primair de informatie dat zij topmannequin is, of dat zij de hoedanigheid van topmannequin heeft. Deze kwalificatie is echter alleen relevant onder het opzicht van ‘haar lopen op de shows van Holthaus’. Met betrekking tot zin 74 kunnen we dan ook zeggen dat zij alleen gekwalificeerd is als topmannequin voor die momenten dat ze op de shows van Holthaus loopt. Alleen voor die ogenblikken of met betrekking tot die specifieke situatie is het waar, of relevant om te weten of te zeggen, dat zij topmannequin is; in alle andere situaties en op alle andere ogenblikken is die kwalificatie niet relevant. Wat zin 75 betreft kunnen we aannemen dat degene waarover gesproken wordt bekend kan worden verondersteld bij de hoorder. Indien hij ober zou zijn en dit dus bekend is bij de hoorder, dan kan in zin 75 als ober niet als nieuwe informatie worden meegedeeld.Ga naar eind13 Aangezien dit in zin 75 wel het geval is, kan hij dus ook geen ober zijn. De informatie dat hij ober is (als ober) is nieuwe informatie die uitsluitend relevant is onder het opzicht van het momentane gebeuren ‘binnen komen’.
Hoewel we nog geen nauwkeurig inzicht hebben in de onderlinge relatie
van de samenstellende basiszinnen, zal dit b.v. voor zin 74 zoiets moeten zijn als ‘In de tijd dat ze op de shows van Holthaus loopt is ze topmannequin’ of ‘Op die ogenblikken dat ze op de shows van Holthaus loopt is ze topmannequin’. Het zal ieder wel duidelijk zijn dat de toepasbaarheid van de transformatie, die de dieptestructuur transformeert tot decorresponderende oppervlaktestructuur, weer afhankelijk is van de condities die we ook in § 2.1.3. en § 2.2. geconstateerd hebben.
2.4. De bepaling van gesteldheid en de conditionele bepaling
In § 1.1. hebben we bij de behandeling van groep IV geconstateerd dat een interpretatie van de bepaling van gesteldheid als conditionele bepaling afhankelijk is van de aanwezigheid van een of meer factoren die een element van vergelijking bewerkstelligen. Dit blijkt echter geen voldoende voorwaarde te zijn. We beschouwen daartoe zin 77
(77) Die acteur had als clown meer succes, (dan als priester).
In deze zin is duidelijk een element van vergelijking aanwezig. We kunnen deze zin als volgt parafraseren:
(77a) Als die acteur de rol van clown speelde (...clown was) had hij meer succes, (dan als hij de rol van priester speelde (...priester was).)
Deze parafrase lijkt een conditie te bevatten. De meningen hierover lopen nogal uiteen. Vervangen we als in zin 77a. door indien dan wordt de zin ongrammaticaal; wat erop kan wijzen dat we hier niet met een echte conditie te maken hebben.
(*77b) Indien die acteur de rol van clown speelde (...clown was) had hij meer succes. (dan indien hij de rol van priester speelde (...priester was).)
Zin 77b. heeft echter voor vele lezers ook een grammaticale lezing, die we als volgt kunnen omschrijven:
(77c) Indien die acteur de rol van clown zou spelen zou hij meer succes hebben, (dan indien hij de rol van priester zou spelen) of (dan nu in zijn rol van priester)
Als zin 77c. een adequate parafrase is voor zin 77, dan is zin 77 homoniem. In de lezing van zin 77c. moeten we als clown opvatten als een conditionele bepaling. De andere lezing van zin 77 kunnen we als volgt parafraseren:
(77d) Op de momenten (in de tijd) dat die acteur de rol van clown speelde (...clown was) had hij meer succes (dan op de momenten (in de tijd) dat hij de rol van priester speelde (...priester was).)
In deze lezing moeten we als clown interpreteren als een tijdsbepaling.
Niet alleen een element van vergelijking, maar vooral ook de factor ‘irrealis’
maakt een interpretatie van de bepaling van gesteldheid als conditionele bepaling mogelijk. We vergelijken daartoe nog de volgende zinnen:
(78) Als behanger zou hij arm zijn. (weinig verdienen)
(79) Als behanger was hij arm. (verdiende hij weinig)
In zin 78 kunnen we als behanger interpreteren als conditionele bepaling, in zin 79 interpreteren we als behanger als tijdsbepaling of als causale bepaling. Tot slot wil ik nog opmerken dat we dit type bepaling van gesteldheid ook aantreffen in zinnen die als subject een onpersoonlijk voornaamwoord hebben:
(80) Als havenwerker verdien je niet veel.
(81) Als havenwerker verdient men niet veel.
We kunnen deze zinnen echter opvatten als variante vormen van de categoriale zinnen of implicaties, die een kwalificatie van alle leden van een bepaalde klasse tot uitdrukking brengen:
(82) Havenwerkers verdienen niet veel.
(83) Als men havenwerker is verdient men niet veel.
Vervangen we het onpersoonlijk voornaamwoord door een normaal pers. vnw. of een substantief, dan blijkt de ‘conditionele notie’ te vervallen. De zin bevat dan óf een redengevende notie en behoort als zodanig dan tot de categorie die in § 2.1. behandeld is, óf een gelijktijdigheids-relatie zoals we die bij het in groep iii behandelde type zinnen aantreffen.
Zinnen als 82 en 83 geven het semantische verband aan dat er bestaat tussen ‘het havenwerker zijn’ en ‘het niet veel verdienen’. Ofwel ze brengen expliciet tot uitdrukking dat ‘niet veel verdienen’ een semantisch onderscheidend kenmerk is voor alle leden die tot de klasse van ‘havenwerker’ behoren.Ga naar eind14 We hebben in § 2.1.2. reeds geconstateerd dat er een noodzakelijke restrictie bestaat voor het genereren van semantische normale zinnen met een redengevende relatie: een bepaalde samenhang tussen de semantisch onderscheidende kenmerken van de predicaten in de basiszinnen (zie: zin 45 en 46). Die samenhang wordt nu juist door dit type zinnen expliciet tot uitdrukking gebracht. We vergelijken daartoe tot slot nog de zinnen:
(84) Beroepsofficieren kunnen niet weigeren naar Vietnam te gaan.
en
(85) Als men beroepsofficier is kan men niet weigeren naar Vietnam te gaan.
3. Samenvatting
De term ‘bepaling van gesteldheid’ geeft niet aan welke syntactische functie
deze constituent t.o.v. de andere constituenten in de zin heeft; m.a.w. er wordt niets meegedeeld over de syntactische relatie van de betreffende constituent, t.o.v. de andere constituenten, zoals die tot uitdrukking komt in een dieptestructuur-configuratie. De term ‘bepaling van gesteldheid’ houdt in dat in deze constituent iets naders wordt meegedeeld betreffende de gesteldheid of hoedanigheid van een nominale constituent in de zin. Deze semantische eigenschap heeft de bepaling van gesteldheid o.a. gemeen met adjectivische bepalingen. De bepaling van gesteldheid - die in de oppervlaktestructuur in allerlei vormen voorkomt - kan in verschillende syntactisch functies optreden, afhankelijk van de aard van de verbale constituent in de zin, de plaats van de bepaling van gesteldheid t.o.v. de overige constituenten en misschien ook van de intonatie.
De volgende syntactische relaties zijn behandeld:
a. | De bepaling van gesteldheid als bepaling van reden. |
b. | De bepaling van gesteldheid als tijdsbepaling. |
c. | De bepaling van gesteldheid in een andere ‘gelijktijdigheids-relatie’ t.o.v. de rest van de zin. |
d. | De bepaling van gesteldheid als conditionele bepaling. |
Het onderzoek was in het bijzonder gericht op de bepaling van gesteldheid bestaande uit als + substantief in de bovengenoemde syntactische relaties.Ga naar eind15
mei 1970
Bibliografie
Den Hertog, C.H. |
Nederlandsche Spraakkunst. ie stuk. De leer van den enkelvoudigen zin. 2e druk Amsterdam, 1903 |
Gruber, J. |
Functions of the Lexicon in Formal Descriptive Grammars. Technical Memorandum 3770/000/00 SDC. California, 1967 |
Klooster, W.G. |
Reductie in de zinnen met ‘maatconstituenten’. Aangeboden aan Studia Neerlandica (1970) |
Klooster, W.G., H.J. Verkuyl en J.H.J. Luif, |
Inleiding tot de Syntaxis. Culemborg/Keulen, 1969 |
Kraak, A. en W.G. Klooster, |
Syntaxis. Culemborg/Keulen, 1968 |
Nuchelmans, G. |
Proeven van analytisch filosoferen. Hilversum/Amsterdam, 1967 |
Seuren, P.A.M. |
Operators and Nucleus. Cambridge, 1969 |
Verkuyl, H.J. |
De constituentenstatus van tijdsbepalingen. Grammaticastencil voor 3e jaars Neerlandici. Amsterdam, 1968 |
Verkuyl, H.J. |
De relevantie van logische operatoren voor de analyse van temporele bepalingen. Studia Neerlandica, 1970-2 |
- eind1
- Den Hertog § 70. e.v.
Een ander type bepaling zoals we die aantreffen in een zin als ‘Hij verft het hek groen’ wordt in schoolgrammatica's ook nogal eens als bepaling van gesteldheid behandeld. Zie voor dit soort bepalingen Kraak en Klooster § 3.8. en Klooster, Verkuyl, Luif § 3.8.1.
- eind2
- In vragende zinnen van het type ‘Ik kon hem in pyama toch niet te woord staan?’ lijkt ook een dergelijke causale relatie aanwezig. De bepaling van toegeving zal hierin zeker een rol spelen. Dit type zinnen kunnen we als volgt parafraseren: ‘Het is toch zo dat ik hem in pyama niet te woord kon staan?’, waarin toch van de rest van de zin gescheiden wordt. Wanneer toch niet verantwoordelijk is voor de causale relatie moet die relatie ook aanwezig zijn in de zin zonder toch. Vergelijken we de volgende zinnen: ‘Ik kon hem in pyama niet te woord staan’ en
‘Verdrietig kwam hij mij opzoeken’ dan blijkt inderdaad dat we bij de eerste zin eerder geneigd zijn een causaal verband te intenderen; voor mij blijven echter beide zinnen ongrammaticaal wanneer ze een dergelijk verband tot uitdrukking dienen te brengen. Waarschijnlijk moeten we de verklaring zoeken in het feit dat aan de eerste zin een zekere wetmatigheid ten grondslag ligt, terwijl dit bij de tweede zin niet het geval is. Ook is het mogelijk dat de bepaling van gesteldheid bestaande uit in + substantief grotere verwantschap vertoont met de bepaling bestaande uit als + substantief dan de overige bepalingen van gesteldheid.
- eind3
- Immers, de zinnen
12p. In pyama liep ze op de shows van Holthaus.
14. Naait schreef hij twee artikelen.
15p. Geschoren was ik lekker glad.
zijn ongrammaticaal in de betekenis van:
Gedurende de periode dat zij in pyama was liep ze op de shows van Holthaus, etc.
- eind4
- In de zinnen 22 en 23 worden de vergelijkbare omstandigheden beide expliciet genoemd in de zinnen 18, 19, 20, 21 en 24 wordt slechts een van de situaties expliciet genoemd, de mogelijke andere situaties blijken impliciet uit de aanwezigheid van een comparatief, een verbale specificerende constituent zoals ‘gelukkig’, of uit woorden als altijd, alleen, etc.
- eind5
- De abstracte dieptestructuur van dit soort zinnen zal naar de inzichten van Gruber semantische categorieën bevatten, waaraan lexicale elementen worden aangehecht. Een zin als ‘Hij is beroepsofficier’ zal ongeveer geanalyseerd worden als ‘Hij ZIJN MET FUNCTIE beroepsofficier’, waarin ZIJN, MET en FUNCTIE semantische categorieën zijn. Deze dieptestructuur kan o.a. getransformeerd worden tot ‘Hij is beroepsofficier’ of tot ‘Hij heeft de functie van beroepsofficier’. Een volledige analyse valt buiten het bestek van dit artikel, maar zal door mij worden uitgewerkt en beargumenteerd in een volgend artikel. Zie voor een dergelijke analyse ook Klooster, Reductie in zinnen met ‘maatconstituenten’.
- eind6
- P.A.M. Seuren, Operators and Nucleus. § 3.2., 3.3., 3.4.
- eind7
- Zie voor deze problematiek Kraak en Klooster § 7.3.2.
- eind8
- Zin 7 is natuurlijk alleen van toepassing in een bepaalde context, n.l. die waarin men er van uit gaat dat monniken zich officieel aan het celibaat moeten houden en dus niet mogen trouwen, terwijl oogluikend sexuele bevrediging op een andere manier (b.v. een bordeel) wordt toegestaan.
- eind9
- Vergelijk ook nog de zin ‘Hij, als beroepsofficier, kan niet weigeren naar Vietnam te gaan’. Het is duidelijk dat er een hechte relatie bestaat tussen de nominale constituent hij en de bepaling van gesteldheid. Deze twee constituenten kunnen alleen van elkaar gescheiden worden door de persoonsvorm. Dit verschijnsel treffen we ook aan bij nominale constituenten en uitbreidende bijvoegelijke bijzinnen daarbij.
N.B. zinnen als 33a. en 34a. komen in spreektaal wel eens voor; de als-groep heeft dan een ‘laag anaforisch’ accent.
- eind10
- Mogelijk is het zo dat uitbreidende bijvoegelijke bijzinnen altijd in een logische relatie staan tot de rest van de zin. Men kan hier tegen inbrengen dat zin 40 ook gelezen kan worden zonder logisch verband. In dat geval wordt de zin ‘die een echte Amsterdammer is’ als mededeling losgekoppeld van de rest van de zin. Mijns inziens hebben we dan niet meer te maken met een relatieve bijzin, maar met een op zichzelf staande tussenzin. Het gebruik van een relatieve bijzin lijkt mij in zo'n geval ongrammaticaal, of op z'n minst tamelijk vreemd.
- eind11
- Kraak en Klooster, § 11.3.2.
- eind12
- Voor tijdsbepalingen zie: Verkuyl, 1968 en Verkuyl, 1970.
- eind13
- Gegevens over de samenhang tussen nieuwe informatie in een zin en intonatie van die zin ontleen ik aan gesprekken met Dr. A. Kraak, en aan A. Kraak, Zinsaccent en Syntaxis. Studia Neerlandica, 1970-4.
- eind14
- In verband hiermee kunnen we nog opmerken dat Nuchelmans (in Proeven van analytisch filosoferen, hoofdst. V) een onderscheid maakt tussen ‘dispositionele verklaringen’ en causale verklaringen. Aan een dispositionele verklaring ligt een wetmatigheid ten grondslag. Dit zou een verklaring kunnen bieden voor het feit dat juist dispositionele verklaringen zich lenen voor reductie of transformatie tot zinnen met een uitbreidende bijvoegelijke bijzin of zinnen met een bepaling van gesteldheid met als. Dispositionele verklaringen bevatten een dispositioneel oordeel zoals ‘hij is ziek’ of ‘hij is beroepsofficier etc. Reducties kunnen optreden wanneer het ‘verwijzend deel’ van het dispositionele oordeel identiek is aan het ‘verwijzend deel’ van de andere propositie. De ‘predicerende delen’ van de samenstellende zinnen: ‘beroepsofficier zijn’ en ‘niet kunnen weigeren naar Vietnam te gaan’ staan tot elkaar in een specifieke relatie, die tot uitdrukking komt in de wetmatigheid: ‘beroepsofficieren kunnen niet weigeren naar Vietnam te gaan’.
- eind15
- Ik dank hierbij Dr. A. Kraak voor de kritische begeleiding bij de totstandkoming van dit artikel.