Studia Neerlandica. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
A. Kraak
| |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
schijnselen gaat en de kans op aanvankelijk misverstand kan daarom niet worden uitgesloten. Van onze kant kunnen wij slechts zeggen dat we ons uiterste best hebben gedaan duidelijke en ondubbelzinnige interpretaties te geven van ons zinnenmateriaal; gezien de aard van het onderwerp zouden we van de lezer een maximale bereidheid willen vragen om onze observaties zorgvuldig te overwegen. | |||||||||||||||||||||
2. Hoofdaccent en tegenstellend nadruksaccentVoor een goed begrip van de feiten die wij gaan bespreken, is het gewenst iets te zeggen over het verschil tussen hoofdaccent en contrastief accent. Het hoofdaccent wordt contrastief genoemd als de betreffende zin een correctie inhoudt op een door de spreker aangenomen of feitelijke tegenspraak of veronderstelling van de toegesprokene. Beschouwen we hiervoor de volgende zinnen:
Van deze zinnen heeft in elk geval (1)b een ondubbelzinnig contrastief accent. De interpretatie van deze zin houdt een tegenspraak in tot een geïmpliceerde beweringGa naar eind3 van het tegendeel, namelijk dat de spreker niet door de broer van de toegesprokene is gebeld. Ook zin (1)c kan moeilijk anders dan als tegenspraak worden opgevat van een geïmpliceerde bewering dat de spreker op een ander moment dan ‘gisteren’ door de broer van de toegesprokene is gebeld. De zinnen (1)a en (1)d echter zijn volkomen natuurlijk te interpreteren met een normaal, niet-contrastief hoofdaccent. Zin (1)a betekent dan dat de spreker de hele inhoud van de zin als ‘nieuws’ - een notie die verderop nader zal worden toegelicht - meent te kunnen meedelen. Zin (1)d houdt in deze interpretatie in dat de broer van de toegesprokene reeds onderwerp van gesprek is, of althans als zodanig door de spreker wordt verondersteld; als nieuwe informatie wordt gegeven het feit dat die broer de spreker gisteren heeft gebeld. Zowel zin (1)a als zin (1)d kunnen uiteraard ook worden geïnterpreteerd | |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
met een contrastief hoofdaccent. De eerste zin impliceert dan bijvoorbeeld dat de toegesprokene bekend is met het feit dat iemand de spreker heeft gebeld, maar een verkeerd idee heeft ten aanzien van de identiteit van die iemand. Zin (1)d kan inhouden, dat de toegesprokene ervan op de hoogte is dat zijn broer enige handeling met betrekking tot de spreker heeft verricht, maar volgens de spreker ten onrechte meent dat dit iets anders dan een telefoontje was. Het contrastief accent plaatst interpretatief het benadrukte morfeem altijd in oppositie tot een aantal geïmpliceerde alternatieven. Hoeveel dat er zijn is voor het kunnen optreden van de betreffende zin van geen belang, maar uitsluitend een cognitieve zaak van de toegesprokene, op wiens veronderstelde mening de zin een reactie is (in het geval van een correctie op een verkeerd verstane mededeling is er uiteraard maar één alternatief). Dat zinnen als:
ongrammaticaal zijn, is hiermee in overeenstemming. Zowel er als het zijn in deze zinnen geen morfemen maar formatievenGa naar eind4, die geen deeluit maken van de cognitieve componenten van de zin en dus ook geen geïmpliceerde cognitieve alternatieven kunnen hebben. Om een andere reden is
slechts op te vatten als de correctie van een taalfout: om vormt met zich bekommeren één lexicale eenheid. Na deze algemene opmerkingen over het contrastief accent bepalen we ons verder tot het niet-contrastieve hoofdaccent. | |||||||||||||||||||||
3. Neutrale accentueringDat zinsaccentverschillen corresponderen met interpretatieve verschillen van een aard waarvoor het verschil tussen de zinnen (1)a en (1)d in de eerst gegeven lezing illustratief is, is reeds lang door tal van auteurs opgemerkt. Voor een eerste nadere precisering van het interpretatieve aspect van het zinsaccent knopen we aan bij een ons inziens onjuiste observatie die meermalen in de literatuur is te vinden, namelijk dat van de accentvarianten van een en dezelfde zin er één neutraal of normaal zou zijn. Die mening | |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
hebben bijvoorbeeld Van den BergGa naar eind5, KiparskyGa naar eind6, BierwischGa naar eind7 en ChomskyGa naar eind8, om vier auteurs te noemen die zich met de descriptieve en interpretatieve kanten van het zinsaccent hebben beziggehouden. Zo maakt Van den Berg onderscheid tussen anaforische en niet-anaforische varianten en beschouwt hij de laatste als neutraal: ‘Men kan de zin: De kinderen gaan naar Scheveningen op verschillende wijzen accentueren. Legt men bijvoorbeeld op de lettergrepen kin en Sche de klemtoon en een minder zwaar accent opgaan, dan krijgt men de mededeling van een feit, een mededeling, die geen samenhang met een context of gegeven omstandigheid vooronderstelt en die ik daarom neutraal noem’.Ga naar eind9 Dit neutraliteitskenmerk weegt voor Van den Berg zo zwaar, dat hij zich bij zijn onderzoek naar volgordewetmatigheden van zinsdelen gerechtigd voelt zich te bepalen tot de ‘neutrale mededeling’. Als een gecompliceerder geval van een neutraal geaccentueerde zin geeft hij:
Dit voorbeeld is volgens ons een on-zin, een op basis van een onjuist inzicht geconstrueerd artefact. Van den Berg wijst er terecht op, dat bepaalde relatief zwak of onbeklemtoonde delen van een zin anaforisch zijn, als voorondersteld beschouwd moeten worden. Het lijkt een logische stap om aan te nemen dat er zinnen zijn die zulke anaforische en derhalve onbeklemtoonde delen missen en dat deze zinnen t.o.v. de andere accentvarianten neutraal zijn. Die stap is echter in strijd met de feiten en ook met een begripsmatig juiste interpretatie van de feiten. Er zijn bij elke zin vooronderstellingen in het geding, anders gezegd, een zin kan slechts optreden als aanvaardbare uiting wanneer bepaalde contextuele en/of situationele voorwaarden zijn vervuld. Zulke condities zijn inherent aan de taalgebruikssituatie en bepalend voor het zinsaccent, zodat omgekeerd het zinsaccent uitdrukt aan welke voorwaarden moet zijn voldaan; zoals zal blijken moet men er hierbij rekening mee houden dat er ook andere zinsgegevens zijn die vooronderstellingen uitdrukken. Wie over zinsaccent spreekt, beschouwt de zin onder het gezichtspunt van wat Heidolph ‘Anwendungsbedingungen’ noemtGa naar eind10, een aspect dat krachtens zijn aard voor alle zinnen geldt. Van een normale of neutrale accentuering in de zin van Van den Berg kan daarom niet worden gesproken, hoogstens van een accentuering die minimale condities uitdrukt; die rechtvaardigen echter niet het gebruik van termen als ‘neutraal’ of ‘normaal’. Een argumentatie voor onze zienswijze aan de hand van feiten volgt in het | |||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||
geheel van onze uiteenzetting. Hier beperken we ons voorlopig tot een voorbeeld van Kiparsky,Ga naar eind11 die met betrekking tot een zin als:
opmerkt, dat hij ‘...im Normalfall endbetont’ is. Deze zin is natuurlijk niet normaler dan de zin:
die volgens Kiparsky ‘allerdings auch möglich’ is. Het verschil is geen kwestie van normaal en niet-normaal, maar schuilt in de ‘Anwendungsbedingungen’. Zin (6) zal worden gebruikt wanneer de spreker ervan uit meent te kunnen gaan dat de aandacht van de toegesprokene op het moment van het spreken reeds bij de brief is, een vooronderstelling die niet in zin (7) is geïmpliceerd, welke zin dan ook een groter element van ‘verrassing’ inhoudt dan zin (6). | |||||||||||||||||||||
4. Topic en commentIn plaats van te spreken van anaforische en niet-anaforische delen van een zin, bedienen wij ons van de termen ‘topic’ en ‘comment’, die zowel in de linguïstische als in de taalfilosofische literatuur gangbaar zijn voor de verschijnselen die ons hier bezighoudenGa naar eind12. In het merendeel der gevallen kunnen we de communicatieve situatie waarin zinnen optreden zo karakteriseren, dat er een onderwerp van gesprek is waarover de spreker de hoorder iets meedeelt waarvan hij, terecht of ten onrechte, meent dat het voor de laatste nieuwe informatie is. Dit gespreksonderwerp noemen we ‘topic’, het nieuws dat erover wordt meegedeeld ‘comment’. Wat eenmaal in een gesprek, een opeenvolging van zinnen, een tekst, comment is geweest of deel heeft uitgemaakt van een comment, kan vervolgens topic worden, behoort dan tot het gemeenschappelijke actuele referentiekader van spreker en toegesprokene. Bouwen we, uitgaande van het begin-topic ‘Jan’, een vervolg op:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||
Het begin-topic maakt plaats voor het topic ‘het boek’ in de tweede zin, dat vervolgens wordt vervangen door het topic ‘de Engelsman’, dat op zijn beurt plaats maakt voor het topic ‘de kritieken’. Opgemerkt zij nog, dat de referentie niet hoeft te gebeuren met dezelfde woorden als gebruikt werden toen de referent voor het eerst genoemd werd. Zo kan naar ‘het boek’ worden verwezen met het, het ding, het leesmateriaal, enz., naar ‘de Engelsman’ met de Brit, de man, de schrijver, enz. Met het probleem hoe de regels voor dergelijke co-referentierelaties tussen woorden en uitdrukkingen er uit zouden moeten zien, heeft o.m. HeidolphGa naar eind13 zich beziggehouden. Een gesprek kan, globaal gesproken, worden beschouwd als een reeks achtereenvolgens gegeven comments, met als topic niets dat tevoren geen comment was. Een voor de hand liggende vraag, die tevens goed kan dienen als begin van de illustratie van de begrippen ‘topic’ en ‘comment’, is hoe zo'n reeks van comments en topics begint, anders gesteld, hoe het eerste topic tot stand komt. We kunnen deze vraag ook iets anders formuleren: hoe zien in het algemeen eerste zinnen er uit tussen mensen die ten opzichte van elkaar vreemden zijn. Bij deze zinnen immers is een minimum aan gemeenschappelijk referentiekader tussen spreker en toegesprokene. Beschouwen we als voorbeeld van een dergelijke zin:
Men kan deze zin bezigen als eerste zin tegenover een onbekende, zo, dat het uiten van de zin de gemeenschappelijke situatie maakt tot gesprekssituatie. Die tot gesprekssituatie geworden gemeenschappelijke situatie is het enige gegeven dat de spreker als gespreksonderwerp kan veronderstellen. Hij heeft dat gespreksonderwerp geïntroduceerd door zich tot de toegesprokene te richtten. Een ander type eerste zin tussen ‘vreemden’ wordt vertegenwoordigd door:
Met deze accentvariant van zin (9) gaat de spreker ervan uit dat de toegesprokene reeds aan zijn portemonnaie denkt, bijvoorbeeld op grond van het feit dat hij hem er naar ziet zoeken. Er is dan voor de spreker al een aandachtsobject bij de toegesprokene dat hij als topic kan veronderstellen. Een ander voorbeeld van dit type vormt de zin: | |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
en alle verdere zinnen die op zo'n manier over de spreker en/of de toegesprokene gaan dat dit wordt uitgedrukt met behulp van de betreffende persoonlijke voornaamwoorden. Doordat de gesprekssituatie zich heeft geconstitueerd en beide personen daar deel van uitmaken, kan zij als topic worden gebruikt. Uit het voorgaande volgt als nadere karakterisering van topic en comment, dat het eerste dat deel van de zin is dat uitdrukt wat volgens de spreker in de aandacht is van de toegesprokene - doordat hij het onder diens aandacht heeft gebracht of doordat er aanwijzingen zijn dat het in diens aandacht is -, terwijl de rest van de zin het comment is op dat topic en datgene uitdrukt, wat de spreker als nieuwe informatie bedoelt. Zinnen als (9) zijn in hun geheel comment op de gesprekssituatie als topic. Om in de aandacht te kunnen zijn van de toegesprokene, moet het topic ook zijn geïdentificeerd. Wat we hiermee bedoelen kan worden verduidelijkt aan de hand van Vendlers notie ‘chain of identification’.Ga naar eind14 Het gaat bij Vendler om uitdrukkingen die beginnen met een lidwoord van bepaaldheid of bezittelijk voornaamwoord, of bestaan uit een eigennaam of persoonlijk voornaamwoord. Dergelijke uitdrukkingen kunnen pas worden gebruikt om naar iets te verwijzen als ze geïdentificeerd zijn, wat wil zeggen dat spreker en toegesprokene op de een of andere manier bekend zijn met de referent. Beschouwen we enkele voorbeelden die Vendler geeft:
Waarom zijn nu de eerste gehele zinnen van deze voorbeelden idenficerend? Omdat zij het mogelijk maken door middel van een uitdrukking met het lidwoord van bepaaldheid te verwijzen naar resp. ‘het huis’, ‘de slang’, ‘de kuil’. De uitdrukkingen zijn immers als het ware afkortingen van the house that I see, enz. De uitdrukkingen ontlenen de bekendheid van hun referent dus aan een koppeling met iets dat reeds in de ‘chain’ is geïdentificeerd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||
Als iets niet is geïdentificeerd, kan het niet als topic optreden, In de zinnen (9) en (10) is dat met ‘de portemonnaie’ wel het geval, omdat het blijkens het voornaamwoord uw de portemonnaie van de toegesprokene is en als zodanig is geïdentificeerd. De accentstructuur van zin (9) geeft echter te kennen dat de spreker aanneemt dat de portemonnaie nog niet in de aandacht is van de toegesprokene, terwijl die van zin (10) aangeeft dat dit volgens de spreker wel het geval is. Aan de eis van identificatie kan ook zijn voldaan door de gemeenschappelijke situatie van spreker en toegesprokene en/of door de kennis die zij beiden ten aanzien van die situatie hebben; zin (11) is daarvan een voorbeeld. Ook de kennis die zij los van de specifieke gesprekssituatie delen kan uiteraard identificerend functioneren. Zo voldoet bijvoorbeeld de uitdrukking ‘de koningin’ in een gesprek tussen twee Nederlanders aan de eis van identificatie; beiden weten dat deze uitdrukking staat voor ‘de koningin die op het ogenblik in Nederland regeert’, beiden zijn dus bekend met de referent. In het algemeen is het gebruik van eigennamen in eerste zinnen onderworpen aan de voorwaarde dat gemeenschappelijke kennis omtrent de referent aanwezig is. Volgt de identificatie niet uit reeds aanwezige kennis of uit de gesprekssituatie, dan moet er een identificerende context zijn, zoals de eerste zin van (8) dat is voor de tweede, de tweede zin voor de derde, enz. Samenvattend kan over de relatie tussen de notie ‘identificatie’ en de noties ‘topic’ en ‘comment’ het volgende worden opgemerkt:
| |||||||||||||||||||||
5. De plaats van het hoofdaccent, 1Het verschil tussen zinnen als:
en:
kan, buiten de termen ‘topic’ en ‘comment’ om, als volgt worden beschreven. Zin (9) richt de aandacht van de toegesprokene op zijn portemonnaie, zin (10) impliceert dat dit niet meer nodig is. Zin (9) licht de toegesprokene | |||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||
erover in dat er iets met zijn portemonnaie aan de hand is en wat ermee aan de hand is, terwijl zin (10) inhoudt dat hij het eerste al weet en alleen het laatste nog niet. Als we het gebruik van de term ‘informatie’ even beperken tot wat nieuwswaarde heeft, verschaft zin (10) dus minder informatie dan zin (9). Men kan verdedigen dat alleen informatie direct communicatief functioneel is en dat het een natuurlijke stand van zaken is, dat juist wat informatiefis, accent krijgt, of relatief sterk accent. Betrekken we dit op de begrippen ‘topic’ en ‘comment’, dan is het begrijpelijk dat het topic relatief zwak is geaccentueerd en dat het comment het hoofdaccent draagt. In alle tot nu toe aangevoerde zinnen treffen we deze stand van zaken inderdaad aan. Daar, zoals we zagen, een hele zin of een aanzienlijk deel daarvan comment kan zijn en steeds slechts één syllabe het hoofdaccent draagt, is het noodzakelijk de plaats van het hoofdaccent binnen het comment aan te wijzen. In paragraaf 7 zullen we uitvoeriger op deze kwestie ingaan; hier zullen we ons beperken tot een niet onbelangrijk aspect ervan. Op grond van de tot dusver beschouwde zinnen kan worden gesteld, dat het hoofdaccent binnen het subject valt indien dit, zoals in zin (9), deel uitmaakt van het comment, en dat het binnen het predikaat valt indien dit niet het geval is. Een uitzondering op deze regel vormen zinnen als:
die in hun geheel comment zijn op de gesprekssituatie als topic, maar waarin het hoofdaccent binnen het predikaat valt. In soortgelijke zinnen zonder onbepaald voornaamwoord voldoet de accentstructuur wel aan het gestelde:
Het accentverschil tussen zinnen als (15) en (16) beperkt zich niet tot zinnen waarin het subject deel uitmaakt van het comment, zoals blijkt uit:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
We hebben klaarblijkelijk met een algemener verschijnsel te doen. In eerste instantie zou men kunnen denken dat de oorzaak gelegen is in het onbepaalde karakter van de voornaamwoorden iets en iemand. Ook persoonlijke voornaamwoorden treden echter niet op met niet-contrastief hoofdaccent, zoals we reeds zagen met de zinnen (12) en (13), en zoals ook een zin als
laat zien. Het hoofdaccent blijkt dus in liet algemeen niet te kunnen vallen op een pronominale constituent. Dat is ook wel verklaarbaar als we ons realiseren, dat het hoofdaccent valt binnen dat deel van de zin dat uitdrukt wat als nieuws wordt meegedeeld. Pronominale constituenten nu hebben niet betrekking op iets dat nieuwe informatie is, doordat zij uitwijzen naar iets dat in de context en/of situatie reeds is geïdentificeerd, zoals het geval is bij persoonlijke voornaamwoorden, of naar iets dat de spreker niet kan identificeren of waarvan hij de identificatie, om welke reden dan ook, niet relevant acht. Het is juist de functie van zinnen als (15) en (17) de onmogelijkheid of irrelevantie van de identificatie van de geïmpliceerde referent uit te drukken. Pronominale constituenten dragen dus als zodanig nooit bij tot de nieuwswaarde van mededelingen. | |||||||||||||||||||||
6. Uitbreiding van het materiaalHierboven hebben we in een aantal gevallen van ‘eerste’ zinnen de gesprekssituatie als topic aangewezen, of liever, de gemeenschappelijke situatie van spreker en hoorder die door het uiten van de eerste zin tot gesprekssituatie wordt. We moeten ons die situatie niet uitsluitend in concrete termen voorstellen, maar er de gemeenschappelijke, in ervaring gekende werkelijkheid onder verstaan waarin spreker en toegesprokene zich bevinden. Er behoort dus ook toe wat wel referentiekader wordt genoemd. Als het begrip ‘situatie’ niet op deze wijze werd uitgebreid, zou het moeilijk zijn een eerste zin te verklaren als
waarmee we ons tot praktisch elk lid van de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap kunnen richten. De koningin is voor spreker en toegesprokene hun koningin, ook als ze republikeins denken. De communicatieve functie van zin (20) is, dat de spreker de toegesprokene relevant nieuws meent mee te delen over de situatie waaraan zij gemeenschappelijk deel | |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
hebben, een situatie waarin ‘de koningin’ bestaat. Men kan voor de koningin in zin (20) woordgroepen of namen als het kabinet of Luns substitueren en het predikaat vervangen door afgetreden of ontslag genomen en een gelijksoortige mededeling houden. Neemt men echter een willekeurige eigennaam als Dieperman, dan beperkt men volgens de verwachting het aantal mogelijke adressanten aanzienlijk. De meeste zinnen die we tot nu toe hebben beschouwd, konden worden opgevat als mededelingen die in hun geheel comment zijn op de gesprekssituatie als topic. In zin (10) Uw portemonnaie is echter hebben we het onderwerp uw portemonnaie als topic aangewezen en het predikaat is gevallen als comment. Het omgekeerde is evenwel ook mogelijk, en met dit feit raken we aan de vraag welke zinsdelen of, om het vrijblijvender te zeggen, welke delen van zinnen topic en/of comment kunnen zijn. Stel dat het er in een bepaalde gesprekssituatie op aan komt dat men de beschikking gaat krijgen over iemand die goed kan chaufferen en dat de gesprekspartners daar hun gedachten over laten gaan. Een van hen kan dan zeggen:
In deze zin valt het hoofdaccent op het subject. Het onderwerp van gesprek is echter reeds in de aandacht van de toegesprokene en is datgene wat in het predikaat wordt uitgedrukt. De nieuwe informatie is, dat dit predikaat toekomt aan ‘Wouter’. In deze zin is dus het predikaat topic en het subject comment, en de accentverhouding is daarmee in overeenstemming. Niet alleen het subject, ook het directe object kan comment zijn, met de rest van de zin als topic. Op deze wijze is een zin als:
te interpreteren, in een situatie waarin de aandacht van spreker en toegesprokene op de betreffende kast is gericht en het er over gaat waarmee die kast zal worden gevuld, bijvoorbeeld als decoratie. Dezelfde topic/comment-verhouding is naar onze mening mogelijk in:
Deze zin, althans een zin met het hoofdaccent op dezelfde plaats, kan echter ook worden geïnterpreteerd met het subject als topic en de rest van de zin als comment. We raken met de zinnen (22) en (23) aan het zeer gecompliceerde vraagstuk van de samenhang tussen het hoofdaccent, de overige | |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
accentstructuur, de woordvolgorde en mogelijk de intonatie, een vraagstuk dat we hier alleen aanduiden. De zinnen (22) en (23) hebben het hoofdaccent op hetzelfde woord, dat deel uitmaakt van een nominale constituent die in die zinnen dezelfde zinsdeelfunctie heeft, namelijk die van direct object. Dat dit laatste niet het geval hoeft te zijn bij een en dezelfde topic/comment-verhouding, kan blijken uit de zinnen:
Deze zinnen verschillen niet onaanzienlijk in oppervlaktestructuur. Ze hebben het hoofdaccent op hetzelfde woord, dat in zin (24) volgens gangbare opvattingen echter deel uitmaakt van een constituent met andere zinsdeelfunctie dan in zin (25). Toch zijn ze synoniem in die zin, dat ze dezelfde cognitieve betekenis hebben. Ook hun communicatieve functie kan als in hoge mate dezelfde worden geïnterpreteerd: beide zinnen zijn op te vatten als comment-zinnen met als topic de gesprekssituatie; in dergelijke zinnen heeft, zoals gezegd, het subject het hoofdaccent, tenzij dat subject een pronominale constituent is. De synonymie wordt binnen de transformationeel-generatieve theorie verantwoord door aan beide zinnen een en dezelfde dieptestructuur ten grondslag te leggen. Zinnen met dezelfde topic/comment-verhouding als zin (20) zijn niet mogelijk, althans weinig acceptabel, wanneer het predikaat niet aan bepaalde voorwaarden voldoet. Dit kan blijken uit een vergelijking van de zinnen (26a), (27a) en (28a) met resp. (26b), (27b) en (28b):
| |||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
De voorwaarde die hier in het geding is, heeft betrekking op de nieuwswaarde die in het predikaat is vervat en die op haar beurt verband houdt met de aard van het adjectief. Noemt het adjectief een eigenschap die incidenteel als eigenschap van het subject optreedt, dan heeft de betreffende topic/comment-verhouding een natuurlijke interpretatie; in het andere geval hebben we een interpretatie die naar analogie van de eerste verloopt. Het verschil tussen de a-zinnen en de corresponderende b-zinnen moet op de een of andere manier in de taalbeschrijving worden verantwoord. Het antwoord op de vraag hoe dat dient te gebeuren volgt, zoals in paragraaf 9 zal worden uiteengezet, bepaald niet zonder meer uit de beschikbare descriptieve modellen waarin aan de beschrijving van het zinsaccent een plaats is ingeruimd. Ten aanzien van de zinnen (27a) en (28a) geldt hetzelfde als voor de zinnen (24) en (25), namelijk dat het hoofdaccent van oppervlaktevariant tot oppervlaktevariant niet naar een ander woord verschuift. Ook dit feit heeft descriptieve implicaties die in paragraaf 9 ter sprake komen. | |||||||||||||||||||||
7. De plaats van het hoofdaccent, 2De eenvoudige voorbeeldzinnen die tot nu toe zijn besproken bevatten weinig aanwijzingen voor een antwoord op de vraag waar precies het hoofdaccent valt binnen het deel van de zin dat als comment wordt aangewezen. Voor we over deze vraag in zeer algemene termen iets zeggen, willen we nog wat gecompliceerder zinnenmateriaal presenteren. Breiden we zin (10) Uw portemonnaie is uit tot:
heeft niet opnieuw verschuiving tot gevolg. Weliswaar is de zin:
heel goed mogelijk, maar in die zin is, anders dan in de zinnen (29) en (30), niet uw portemonnaie het topic, maar de hele zin minus daarnet, dat comment | |||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||
is. Nu zijn op de grond en daarnet in de zinnen (30) en (31) ongetwijfeld ongelijkwaardige bepalingen en het ligt voor de hand het verschil in aantrekkingskracht ten opzichte van het hoofdaccent daarmee in verband te brengen. Met de ongelijkwaardigheid van de genoemde bepalingen bedoelen we, dat hun plaats in de constituentenhiërarchie van de zin verschilt, met name dat op de grond in die hiërarchie een lagere plaats inneemt dan daarnet. Er zijn daarvoor verschillende onafhankelijke aanwijzingen, onafhankelijk van de toekenning van het hoofdaccent. Zo valt in de negatieve zinnen:
de constituent op de grond wel onder het bereik van de negatie en daarnet niet.Ga naar eind15 Indien het gestelde ten aanzien van op degrond en daarnet juist is, kan de hypothese worden overwogen of binnen het deel van de zin dat comment is het hoofdaccent in het algemeen terecht komt op de constituent die de laagste plaats inneemt in de constituentenhiërarchie van het betreffende deel van de zin. Deze hypothese wordt bevestigd door tal van gevallen waarin een redelijk betrouwbaar inzicht bestaat in de bedoelde hiërarchie. Bepalingen met met bij verba als snijden en schrijven die een instrument impliceren, bepalingen van richting of doel bij bewegingswerkwoorden als klimmen en vallen vormen met de genoemde werkwoorden een constituent die wordt gedomineerd door bijvoorbeeld bepalingen van plaats en bepalingen van tijd en duur. In overeenstemming daarmee trekken de eerstgenoemde bepalingen het hoofdaccent aan:
Men dient zich hierbij natuurlijk te realiseren dat wij deze zinnen bedoelen met resp. ‘hij’ en ‘de kat’ als topic; bij een andere topic/comment-verhouding zal het hoofdaccent op een andere plaats terecht kunnen komen, bijvoorbeeld als volgt:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||
Ook zinnen van het volgende type lijken de gestelde hypothese te bevestigen:
Het is een algemene opvatting dat met een las een lagere constituentenstatus heelt dan een jongen, vol boeken een lagere dan een tas, over algebra een lagere dan boeken; volgens onze hypothese is de accentstructuur wat betreft de plaats van het hoofdaccent daarmee in overeenstemming. Ook als de hierboven geformuleerde hypothese juist zou blijken, blijven er nog tal van vragen betreffende de plaats van het hoofdaccent onbeantwoord. Zo volgt uit de hypothese niet, waarom in zinnen als:
geïnterpreteerd met resp. ‘de kat’ en ‘hij’ als topic, het hoofdaccent valt waar het valt. Er is hier, anders dan in de zinnen (30) en (31), binnen het predikaat, dat als comment functioneert, geen hiërarchie tussen de samenstellende delen aan te wijzen, m.a.w., op de kast wordt niet gedomineerd door het verbum, evenmin als zijn portemonnaie. De regel die hier zou kunnen worden overwogen, is dat het hoofdaccent op het substantief van een nominale constituent valt - ongeacht de zinsdeelfunctie van die constituent - wanneer het comment niet meer dan één nominale constituent telt. Deze regel zou de uitdrukking kunnen zijn van de algemene regelmatigheid dat de referent van een onbeklemtoonde nominale constituent wordt geïnterpreteerd als verondersteld gespreksonderwerp, als topic:
Een probleem dat ook deze regel onopgelost laat, vertegenwoordigt een zin als:
opgevat met je als topic en de rest van de zin als comment. Het verschil met | |||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||
zin (23) Je moet die in de kast zetten, met die boeken als comment, is dat niet reeds is geïmpliceerd dat de toegesprokene iets in de kast moet zetten; het verschil met zin:
is, dat niet is geïmpliceerd dat de toegesprokene iets met ‘die boeken’ moet doen. Zin (38) drukt alleen uit dat de toegesprokene iets moet doen, namelijk ‘die boeken in de kast zetten’. Wij zijn niet bekend met enige argumentatie dat aan een direct object een lagere of hogere constituentenstatus zou moeten worden toegekend dan aan een complementaire bepaling als in de kast. Een soortgelijk probleem doet zich voor in zinnen met een werkwoord als geven, dat een direct en een indirect objekt impliceert. Ons inziens krijgt het directe object, indien beide objecten binnen het comment vallen, het hoofdaccent, terwijl het indirecte object sterker is beklemtoond dan het verbum:
In de varianten van deze zinnen met een onbeklemtoond indirect object, moet dit object volgens ons als topic worden opgevat:
Indien onze observaties ten aanzien van zinnen als (38)-(43) juist zijn, zouden de regels voor de toekenning van het hoofdaccent kunnen worden geformuleerd in termen van direct object, indirect object, complementaire bepalingen als in de kast, enz. Men dient echter te overwegen of er op deze wijze geen generaliseringsmogelijkheid wordt gemist, of er, m.a.w., geen gemeenschappelijke regelmatigheid ten grondslag ligt aan de accentstructuur van zinnen als (38) en (40)-(41). Op het ogenblik zijn onze vermoedens op dit punt te vaag en zijn we er te onzeker over, om enige suggestie te rechtvaardigen. Met het voorgaande hopen we aannemelijk te hebben gemaakt, dat de regels voor de toekenning van het hoofdaccent binnen het comment, en a fortiori de regels voor het zinsaccent in het algemeen, in hoge mate worden | |||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||
bepaald door de constituentenstructuur van de zin, om niet te zeggen dat die structuur volkomen moet zijn gespecificeerd wil de formulering van de bedoelde regels mogelijk zijn. Hieruit volgt, dat die regels in tal van gevallen nog lang op zich zullen laten wachten, tot het moment namelijk waarop de noodzakelijke syntactische onderzoeksresultaten ter beschikking zijn gekomen. De verwachting lijkt ons echter gerechtvaardigd dat accentonderzoek op het spoor kan brengen van oplossingen van syntactische vraagstukken, oplossingen die uiteraard een onafhankelijke argumentatie behoeven. | |||||||||||||||||||||
8. PresuppositiesEen bijzonder vraagstuk onder het opzicht van de topic/commentverhouding vormen zinnen waarbij een zogenaamde presuppositie in het geding is. Als overbekend voorbeeld hiervan kan de vraag van de rechter:
gelden, waarop de toegesprokene niet kan antwoorden zonder zichzelf in staat van beschuldiging te stellen. Zinnen die presupposities impliceren hebben de laatste jaren veelvuldig aandacht gekregen, onder meer bij Katz en PostalGa naar eind16, LakoffGa naar eind17, KraakGa naar eind18 en ChomskyGa naar eind19. Beschouwen we als voorbeeld:
Deze zin kan, indien we van een zeer weinig aannemelijke lezing afzien, alleen worden gebruikt wanneer ‘Theo’ het brood heeft gesneden en dit feit bekend is aan de toegesprokene. De enige nieuwe informatie die de zin geeft, is dat het snijden niet met een mes gebeurde. Dezelfde presuppositie vinden we in de vraag:
De spreker veronderstelt met deze zin dat het voor degene van wie hij een antwoord verwacht een feit is dat Theo het brood heeft gesneden. Het probleem waarvoor een negatieve zin als (45) ons in syntactisch opzicht stelt, is dat die zin een regelmatig geval is van zinsnegatie - hij voldoet althans aan alle criteria die daarvoor, voornamelijk door KlimaGa naar eind20, zijn opgesteld -, terwijl de negatie zich tevens beperkt tot de instrumentele bepaling; anders gezegd, niet de hele zin, alleen de bepaling valt onder het bereik van de negatie. Klima's analyse en descriptie van zinsnegatie voorziet | |||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||
niet in een oplossing die recht doet zowel aan het feit van het beperkte bereik van de negatie, als aan het feit dat de betreffende zin een regelmatige negatieve zin is. LakoffGa naar eind21 heeft in verschillende publicaties dit zinstype als samengesteld geanalyseerd, hetgeen de mogelijkheid opent de negatie in een van de samenstellende zinnen op te nemen en zo het beperkte bereik te verantwoorden; een parafrase die een indruk kan geven van deze analyse is: het is niet met een mes dat Theo het brood heeft gesneden. Tegen Lakoffs voorstel zijn van verschillende zijden bezwaren aangevoerd.Ga naar eind22 Zo is een punt van kritiek dat er weinig tot geen onafhankelijke argumenten zijn aangevoerd voor de samengesteldheid van dit zinstype. In Negatieve zinnen is voorgesteld het beperkte bereik van het negatie-element als volgt transformationaal te verantwoorden. Het negatie-element wordt in de dieptestructuur geïntroduceerd zo, dat de hele zinsstructuur er door wordt gedomineerd. Vervolgens wordt het element per transformatie gehecht aan die constituent die het bereik van de negatie uitmaakt. Als kritiek hierop is door EversGa naar eind23 en SeurenGa naar eind24 naar voren gebracht dat de betreffende transformaties een semantisch effect hebben: afhankelijk van het deel van de zin waaraan het negatie-element wordt gehecht, is de betekenis anders. Een dergelijk semantisch effect is binnen het model van de transformationeel-generatieve grammatica dat aan Negatieve zinnen ten grondslag ligt, ontoelaatbaar. In een latere publikatie hebben wij betoogd dat de hier besproken oplossing toch te verdedigen is, aangezien het bedoelde semantische effect van een andere aard is dan de semantische gevolgen waarop de stelling van de ontoelaatbaarheid is gebaseerd. Inmiddels lijkt het ons echter, dat de juiste oplossing van het vraagstuk der presupposities regelmatig volgt uit de observatie, dat het positief of negatief zijn van een zin geen semantische kwestie is, d.w.z. de cognitieve betekenis van de zin niet raakt, maar uitsluitend relevant is op het niveau van de topic/comment-verhouding van de zin, en wel zo, dat algemeen alleen het comment wordt ontkend; het topic, als verondersteld gespreksonderwerp, komt voor negatie niet in aanmerking. In zin (45) is het bereik van de negatie beperkt tot het comment met een mes en is de feitelijkheid van het topic Theo heeft het brood gesneden geïmpliceerd. | |||||||||||||||||||||
9. Descriptieve implicatiesDe theorie over zinsaccent die hierboven in enkele hoofdpunten globaal is aangegeven, heeft descriptieve implicaties die in verschillende opzichten sterk afwijken van de behandeling die het zinsaccent volgens het vigerende | |||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||
model van de transformationeel-generatieve grammatica krijgt. Zo zet Chomsky in een recent artikelGa naar eind25 nog eens uiteen, dat in zijn opvatting de toekenning van het zinsaccent dient te geschieden op basis van de oppervlaktestructuur, zoals dat ook in eerder werk van KiparskyGa naar eind26 en BierwischGa naar eind27 gebeurt. Deze handelwijze houdt dan tevens in dat de interpretatie van het zinsaccent geschiedt op grond van aan de oppervlaktestructuur waarneembare zinskenmerken. Chomsky ziet die interpretatie als onderdeel van de semantische interpretatie en constateert dat de semantische interpretatie via twee gescheiden procedures verloopt, waarvan de een pretransformationeel is en de ander post-transformationeel. Hij concludeert op dit punt tot een noodzakelijke modificatie van wat hij de standaardtheorie noemt, waaronder hij het model verstaat dat in Aspects of the Theory of Syntax werd gepresenteerd: in de standaardtheorie namelijk is uitsluitend de dieptestructuurinformatie relevant voor de semantische interpretatie. Wij zijn van mening dat Chomsky's opvatting niet houdbaar is en dat hij bovendien, ook wanneer dat wel het geval zou zijn, ten onrechte spreekt van een modificatie van de standaardtheorie. Wat dit laatste punt betreft, naar ons inzicht kan er alleen sprake zijn van een uitbreiding van de theorie. Dit volgt uit het feit dat zinsaccentverschijnselen en de daarmee interpretatief verbonden noties ‘topic’ en ‘comment’ van geheel andere aard zijn dan de zinsgegevens die tot nu toe descriptief door de standaardtheorie werden bestreken. De overeenkomst en het verschil tussen zinnen als bijvoorbeeld (9) Uw is gevallen en (10) Uw portemonnaie is is opvallend en illustratief voor het onderscheid tussen de begrippen ‘topic’ en ‘comment’ enerzijds en begrippen als ‘subject’ en ‘predikaat’ anderzijds. Begrippen als de laatste kunnen, met andere als ‘direct object’, ‘indirect object’, ‘adverbium’, enz. worden opgevat als relationele begrippen en zij constitueren als zodanig het zinsbegrip onder het opzicht van de syntactische structuur. In feite worden deze begrippen in de transformationeel-generatieve theorie ook als relationele begrippen gedefinieerd. Zij hebben betrekking op de interne organisatie of structuur van de zin, en niet op de relatie van een zin tot andere zinnen in dezelfde context of tot de situatie waarin een zin als uiting optreedt.Behalve een relationeel aspect is er aan begrippen als subject en predikaat ook een functioneel of semantisch aspect, welk aspect tot nu toe heel wat moeilijker te definiëren is gebleken. Wij hebben uiteraard niet de pretentie dat wel te kunnen en zullen met enkele suggestieve formuleringen vol- | |||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||
staan. Het bedoelde functionele of semantische aspect bepaalt, samen met het lexicale materiaal dat een zin bevat, de betekenis van een zin; de zo opgevatte zinsbetekenis wordt ook wel cognitieve betekenis genoemd. De zinnen (9) en (10) hebben dezelfde cognitieve betekenis, ze zijn synoniem, ze hebben betrekking op dezelfde feiten in de werkelijkheid en op dezelfde betrekkingen tussen die feiten. Nemen we de accentstructuur van deze zinnen in aanmerking, dan constateren we dat het verschil in accent niet gepaard gaat met enig verschil in cognitieve betekenis, maar uitdrukt welk gespreksonderwerp de spreker als bekend veronderstelt. We menen dat dit de enige functie is van het niet-contrastieve hoofdaccent - de functie van het contrastieve hoofdaccent is er een specifiek geval van - en dat die functie niet toekomt aan enig ander aan de oppervlaktestructuur van de zin waarneembaar kenmerk. Met de descriptie en interpretatie van zinsaccentverschijnselen beperkt de grammatische theorie zich niet langer tot de inwendige zinsstructuur, maar reikt zij over de grenzen van de zin heen en omvat zij in feite bepaalde aspecten van ‘discourse analysis’. Voor de transformationeel-generatieve theorie, ook in de versie van Aspects, betekent dit een uitbreiding, aangezien die theorie in opzet, toepassing en uitwerking in hoofdzaak diende ter verantwoording van de interne organisatie van de zin. Zoals opgemerkt zijn wij van mening dat Chomsky e.a. de toekenning en interpretatie van het zinsaccent ten onrechte willen doen plaats vinden op basis van de informatie die de oppervlaktestructuur van de zin verschaft. Tegen deze opvatting zijn verschillende bezwaren aan te voeren. Aan de hand van de zinnen (26a)-(28b) is geïllustreerd, dat er samenhang bestaat tussen accentregels, lexicale subcategorieën en selectierestricties tussen subject en adjectivisch predikaatsnomen. De informatie over die subcategorieën en die restricties is echter alleen beschikbaar op het niveau van de dieptestructuur en gaat verloren in de eerste fase van het transformationele proces. Dit betekent dat Chomsky's opvatting geen verantwoording toelaat van het verschil tussen zinnen als (26a) en (26b). Een tweede punt van kritiek houdt verband met wat is opgemerkt ten aanzien van de zinnen (24) en (25), namelijk dat het hoofdaccent niet van oppervlaktevariant tot oppervlaktevariant op een andere syllabe komt te liggen. De betreffende oppervlaktevarianten worden in een Chomskyaanse grammatica transformationeel afgeleid van een en dezelfde dieptestructuur. Indien nu de toekenning van het zinsaccent zou geschieden op het niveau van de oppervlaktestructuur, zouden er voor de zinnen (24) en (25) | |||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||
verschillende regels nodig zijn. Indien de toekenning van het zinsaccent op basis van de dieptestructuur plaats vindt, kan voor de transformationele varianten met één stel regels worden volstaan. Een derde bezwaar tegen Chomsky's opvatting is dat elliptische zinnen veelal comments zijn op gedeleteerde, in de situatie redondante topics:
Een ander soort elliptische zinnen is afkomstig van een zin die in zijn geheel comment is en geeft daarvan slechts het geaccentueerde deel:
Het postuleren van een interpretatieve topic/comment-operatie op de oppervlaktestructuur, waar Chomsky's opvatting toe leidt, zou in deze gevallen uiteraard tot een volkomen inadekwate beschrijving voeren. |
|