Studia Neerlandica. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]M.C. van den Toorn
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groep ‘may belong to the same form-class as one (or more) of the constituents. For instance, poor John is a proper-noun expression, and so is the constituent John; the forms John and poor John have, on the whole, the same functions. Accordingly, we say that the English character-substance construction (as in poor John, fresh milk, and the like) is an endocentric construction.’Ga naar eind5 Bloomfield maakt dan vervolgens onderscheid tussen twee soorten endocentrische groepen, nl. ‘co-ordinative (or serial) and subordinative (or attributive)’Ga naar eind6. Voor de eerste soort dient o.m. als voorbeeld boys and girls, dat dezelfde gebruiksklasse heeft als boys alleen of girls alleen; voor de tweede soort compareert opnieuwpiwJohn. ‘If all the syntactic constructions which go to make up a phrase are endocentric, then the phrase will contain among its ultimate constituents some word (or several words, members of a co-ordination) whose form-class is the same as that of the phrase. This word is the center of the phrase’, heet het dan.Ga naar eind7 Dit ‘center’ of ‘head’ gaat een rol spelen wanneer Bloomfield de uitbreidbaarheid van de woordgroep bespreekt: fresh milk ‘is capable of joining with other attributes, as in good, sweet, fresh milk: the phrase has entirely the same functions as its center (and head), namely the word milk. If, however, we join a form like milk or fresh milk with the attribute this, the resultant phrase, this milk or this fresh milk has not quite the same function as the head or center, since the resultant phrase cannot be joined with attributes like good, sweet: the construction in this milk, this fresh milk is partially closed. The possibilities in this direction, in fact, are limited to adding the attribute all, as in all this milk or all this fresh milk. When the attribute all has been added, the construction is closed: no more attributes of this type (adjectives) can be added.’Ga naar eind8 We hebben hier Bloomfield zo uitvoerig geciteerd omdat we er betrekkelijk lang bij stil moeten staan. Vooreerst valt het op dat een definitie waarin sprake is van ‘one (or more) of the constituents’ maar zeer beperkt bruikbaar isGa naar eind9: men dient immers te weten welke constituent bedoeld is en men dient te weten of het er één is of meer. Dat laatste gaat klemmen bij coördinaties: Bloomfield mag dan vaststellen dat boys and girls dezelfde gebruiksklasse heeft als de constituenten boys en girls, zodra de constituenten in de singularis staan gaat de definitie niet meer op. Weliswaar zegt Bloomfield: ‘There may be minor differences of form-class between the resultant phrase and the members; thus Bill and John is plural, while the members are each singular’Ga naar eind10, maar het falen van de regel komt verder niet ter sprake. De kritiek die door Dik hierop geleverd is, heeft voldoende de moeilijkheden van dergelijke coördinaties belicht. Dik toont nl. aan dat slechts in een be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
perkt aantal gevallen één der constituenten dezelfde gebruiksklasse heeft als beide (of meer) constituenten tezamen. Zo is naast elkaar mogelijk: (1) a. Bill and John! Maar het is vostrekt uitgesloten dat men één constituent weglaat in de volgende zinnen: (4) a. Bill and John are coming home. b. *Bill are coming home. Natuurlijk is het mogelijk te beredeneren waardoor de b-zinnen van (4) t/m (7) onmogelijk zijn, maar daar gaat het hier niet om. Het is voldoende te constateren dat men niet zonder meer dezelfde valentie kan toekennen aan de gehele groep als aan één van de constituenten. Het zijn, met andere woorden, geen endocentrische woordgroepen, d.w.z. woordgroepen die hun centrum in zichzelf besloten hebben. Ofwel dient men de term te verruimen, ofwel dient men coördinaties van het bovengenoemde type van de endocentrische groepen uit te sluiten. In beide gevallen moet de definitie herzien worden en er moet van meet af aan onderscheid gemaakt worden tussen woordgroepen die door middel van conjunctie-reductie verklaard kunnen worden, zoals Jan en Piet kwamen, wat terug te voeren is op Jan kwam en Piet kwamGa naar eind12, en woordgroepen waarbij dat laatste onmogelijk is, zoals Jan en Piet waren vrienden, wat niet terugvoerbaar is op *Jan was een vriend en Piet was een vriend. In het laatste geval wordt in het predikaat een relatie van wederkerigheid gelegd, die in symbolische notatie s1Rs2 of ook wel R(s1, s2) luidt, wat wil zeggen dat s1 en s2 (Jan en Piet) ten opzichte van elkaar het predikaat vriend (R) bezitten.Ga naar eind13 In de gevallen van conjunctie-reductie blijkt al dadelijk dat ieder van de leden zelf weer de vorm kan hebben van een endocentrische onderschikkende groep (bv. het oude en het nieuwe huis stonden in dezelfde straat), waaruit volgt dat we eerst onze aandacht daarop moeten richten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terugkerend dan tot Bloomfield valt ons op dat hij bij de behandeling van deze onderschikkende groep het criterium van de syntactische valentie ternauwernood illustreert.Ga naar eind14 Veel geïnteresseerder schijnt hij in de uitbreidbaarheid van de groep, een eenzijdige uitbreidbaarheid overigens - naar links - die hij ‘adding’ noemt. Zo ontstaan de gesloten groepen als all this fresh milk en de gedeeltelijk gesloten groep als this fresh milk. Het merkwaardige is nu dat hij deze groepen niet ‘quite the same function as the head or center’ toekent. Dat verschil in functie ligt dan in de geblokkeerde uitbreidbaarheid van de groep, kennelijk niet in de syntactische valentie t.o.v. een verbum finitum. Immers, daartoe is de valentie van ‘head’ of ‘center’ voldoende: milk is a very refreshing drink is evenzeer mogelijk als all this fresh milk is a very refreshing drink. Toch is er evident verschil tussen verse melk en deze verse melk en daartoe is een nader onderzoek van het begrip ‘center’ of ‘kern’ nodig. Het springt aanstonds in het oog dat Bloomfield slechts met twee voorbeelden opereert: fresh milk en poor John. Het is gemakkelijk om dan met een kern te opereren, want de substantieven die hier optreden, kunnen ieder afzonderlijk zonder lidwoord gebruikt worden: dat is een kenmerk van stofnamen en eigennamen. Maar wat dient men nu als kern aan te nemen in een groep als het witte huist Men zal zeggen: huis, maar geheel juist is dat niet, want huis alleen heeft niet dezelfde valentie als de gehele groep; immers, *huis staat op de hoek is geen Nederlands. De kern kan dus alleen een substantief zijn met een nadere bepaling, in dit geval een lidwoord. Alleen stofnamen en eigennamen kunnen zonder nader determinativum een kern vormen; vandaar de gemakkelijke manipulaties van Bloomfield. Het is in dit verband nuttig te wijzen op een euvel bij de traditionele zinsontleding, waar men niet zelden bij een woordgroep als het huis hiernaast de nabepaling hiernaast hoort bestempelen als een bepaling bij huis. Semantisch moge dat juist schijnen (het is het niet!), syntactisch is het evident dat hiernaast alleen maar bepaling mag heten bij het huis en wel om de simpele reden dat *huis hiernaast niet kan voorkomen.Ga naar eind15 Zo worden we tot de conclusie gedwongen dat de kern van een endocentrische groep niet één woord - een substantief - is, maar een nader bepaald substantief. Ook indien een determinativum ontbreekt - met name denken we aan het ontbreken van een lidwoord - kan het substantivum voldoende gekenmerkt zijn (bijv. eigennamen en stofnamen). Het lidwoord van onbepaaldheid een komt in het meervoud niet voor: een substantivum in het meervoud kan zonder bezwaar zonder lidwoord gebruikt worden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als we maar inzien dat we dan een nulteken voor dat lidwoord moeten aannemen. Wanneer men zich dat niet voldoende bewust is, komt men voor de moeilijkheid dat de zgn. kern de syntactische valentie van de gehele endocentrische groep alleen maar vertoont in het meervoud:
Het enkelvoudig correlaat van bomen is nl. een boom, zoals dat van de bomen de boom is; het duidelijkst stellen we daarom het ongekenmerkte meervoud als ⊘ bomen voor.Ga naar eind16 Een endocentrische woordgroep blijkt nu de struktuur Det + (Attr) + N + (Attr) te hebben, waarbij Det = ⊘ kan zijn. Wanneer de syntactische valentie door N geconditioneerd is, is dat het makkelijkste aan te tonen door de getalsproef met een persoonsvorm te nemen: indien N enkelvoudig is, moet ook de pv enkelvoudig zijn, en indien N meervoudig is, moet de pv meervoudig zijn. Met andere woorden: iedere groep die als onderwerp kan fungeren, mag endocentrisch genoemd worden. Of nog anders gezegd: iedere NC is endocentrisch te noemen indien deze rechtstreeks door Z gedomineerd kan worden: Op zichzelf kan ook de NC die door VC gedomineerd wordt, endocentrisch zijn. Het bewijs kan echter het best geleverd worden door na te gaan of ook rechtstreekse dominantie door Z mogelijk is; dat kan in dit geval heel goed, wanneer we een zin bedenken als veel wind is hinderlijk: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu dringen zich echter twee vragen op. De eerste is hoe het verschil tussen Det en Attr te expliciteren is; de tweede is wat we doen indien de optionele (Attr) niet voorkomt en Det = ⊘ is. In dat geval zou slechts een kern (bijv. bomen) overblijven en men kan dat bezwaarlijk een endocentrische woord groep noemen. Wanneer we de eerste vraag nader beschouwen, ligt het voor de hand de woordgroep met een attributieve bepaling te verklaren als een transformatie van een dieptestruktuur met een predikaat: de boom is hoog ⇒ de hoge boom Het adjectief, eerst predikatief gebruikt, wordt na de transformatie attributief; het lidwoord (Det) blijft buiten deze transformatie en daarmee zou een duidelijk onderscheid aangebracht kunnen worden tussen Det en Attr. Maar lang niet alle moeilijkheden zijn daarmee opgelost. Motsch heeft erop gewezen dat vele adjectiva idiosyncratische eigenschappen hebben die ze voor attributief gebruik geschikt maken, maar niet voor predikatief gebruik.Ga naar eind17 Zo is niet mogelijk: dat arme hondje als resultaat van *dat hondje is arm. Wanneer arm ‘meelijwekkend’ betekent, is het uitgesloten in predikaatspositie. Evenmin kan een adjectief dat attributief voor een nomen agentis geplaatst is, teruggevoerd worden op een predikaatsverhouding, maar veeleer op een bijwoordelijke bepaling bij het verbum dat tot nomen agentis geworden is:
Door deze explicitering worden tevens ambiguïteiten in de oppervlaktestruktuur verklaard. Emmon Bach heeft bijv. gewezen op de dubbelzin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nigheid van a good czar dat de betekenis kan hebben van a czar who is good of van one who ‘czars’ well(=good as a czar)Ga naar eind18. Speciaal bij het gebruik van het adjectief goed doet deze moeilijkheid zich voor; in het Nederlands kan men denken aan een goede nazi, d.w.z. een nazi die moreel goed is of iemand die een betrouwbaar lid van de nazi-partij is. Dat overigens ook reeds in de oppervlakte verschillen tussen deze twee soorten attributieve bepalingen aan het licht treden, toont de onmogelijkheid tot coördinatie. De als predikaat te expliciteren attributieve voorbepalingen kunnen door en gecoördineerd worden, bv: een jager die welbewapend is } ⇒ een welbewapende en goedgeklede jager Maar niet goed mogelijk is *een hartstochtelijke en goedgeklede jager, aangezien het eerste lid van deze nevenschikking niet teruggaat op een jager die hartstochtelijk is, maar op iemand die hartstochtelijk jaagt. Dit zijn slechts een paar gebruiksgevallen, die snel in het oog springen, maar die aantonen dat de verklaring van attributieve adjectiva door middel van transformaties op allerlei moeilijkheden stuit, die slechts via een aantal subregels - ook selectierestricties - een oplossing kunnen vinden. Het ligt niet op onze weg om dat hier uit te werken, want nog een andere moeilijkheid vraagt om een oplossing: ook bij de overgrote meerderheid van de adjectiva, die zowel attributief als predikatief gebruikt kunnen worden, blijkt de explicitering van woordgroepen met een of ⊘ niet zo gemakkelijk.
hoewel de predikaatsconstructies grammaticale zinnen opleveren. De betekenisverschillen ontstaan hier door het gebruik van het categoriale lidwoord een of ⊘.Ga naar eind19 In een zin als mooie boeken lees ik graag is door het nulteken een existentiële operator geïntendeerd, die aan deze zin de betekenis geeft van boeken, indien mooi, lees ik graag, of: er zijn boeken die mooi zijn en die lees ik graag. Het woord boeken is hier symbolisch-logisch weer te geven als: (∃ x) b(x). Maar in de zin boeken zijn mooi heeft boeken de betekenis van alle boeken. Het nulteken intendeert hier een universele operator, ofwel (x) b(x). We kunnen dus beter mooie boeken terugvoeren op boeken die mooi zijn (een constructie die we hierboven bij de roker en de jager reeds gebruikt hebben), waarbij we dan deze woordgroep niet verder terugvoeren op een die ptestruktuur (die overigens zou kunnen luiden: sommige boeken zijn mooi of (∃) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken zijn mooi)Ga naar eind20. Dat we deze dieptestrukturen hier - en elders - niet in detail bespreken, geschiedt welbewust. We willen proberen zoveel als mogelijk is aansluiting te vinden bij onmiddellijk toegankelijke woordgroepen en zinnen, die een zo groot mogelijke evidentie bezitten ook voor diegenen die zich niet in de technische finesses van de basis component en de transformationele component van de transformationeel-generatieve grammatica wensen te begeven. Dat tussen attributie en predikatie verschillen bestaan, wordt ook door Motsch beklemtoond: de relaties zijn niet altijd zonder meer omkeerbaar. Zo beschouwt Motsch Einige gute Ideen sind rar, dat niet hetzelfde is als Einige rare Ideen sind gut.Ga naar eind21 Dat is wel waar, maar Motsch betrekt de existentiële operatoren niet in zijn beschouwing. Zo blijkt ook dat mooie boeken zijn klein niet gelijk is aan kleine boeken zijn mooi, en evenmin kan men mooie kleine boeken terugvoeren op mooie boeken die klein zijn of kleine boeken die mooi zijn, maar op boeken die mooi en klein zijn. We moeten dus proberen alle atributieve adjectieven in een predikaatsverband onder te brengen, ook wanneer het gecompliceerde woordgroepen betreft met meer dan een adjectief. Het ziet ernaar uit, dat dit zeer wel mogelijk is, ook wanneer het participia betreft en stofadjectieven:
Indien twee of meer adjectieven attributief gebruikt zijn, is het mogelijk de woordgroep van links naar rechts ‘af te breken.’ bv: mooie kleine houten kistjes Door deze successieve oplossing of afbraak van de woordgroep wordt vermeden dat er onmogelijke nevenschikkingen in het predikaat verschijnen: het is wel mogelijk om te spreken van kistjes die klein en mooi zijn, maar bezwaarlijk wordt kistjes die klein en van hout zijn. Dat hangt samen met de speciale aard van de stofadjectieven die ook in de volgorde van plaatsing bij attributief gebruik tot uiting komt: deze staan direkt voor het substantief. We vinden hier weerspiegeld wat Roose in zijn taxonomische benadering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de voorgeplaatste bepalingen bij substantieven aantrof.Ga naar eind22 Roose stelde hiertoe een schema van rangorde op, gebaseerd op een monstrum van een woordgroep. We ontlenen daaraan het volgende:
De plaatsvastheid van de stofadjectieven direkt links van het substantief -lijkt ons buiten kijf. Van de plaatsvastheid van de andere kwalitatieve bepalingen zijn we minder overtuigd; wel kunnen ze alle op predikaatsverbindingen teruggebracht worden. Maar dit laatste geldt ook voor talrijke en wellicht voor andere kwantitatieve en zgn. deiktische bepalingen. We zullen nagaan of nu hier de echte determinativa tevoorschijn komen, die niet predikatief gebruikt kunnen worden. Al dadelijk blijkt dan het verschil tussen rangtelwoorden en hoofdtelwoorden: de eerste soort is duidelijk attributief. Een rangtelwoord kan niet zonder voorafgaand Det gebruikt worden; bovendien is ieder rangtelwoord als predikaat expliciteerbaar:
Indien na het rangtelwoord nog een adjectief volgt, kan ambiguïteit optreden: zijn eerste belangrijke gedicht kan betekenen: zijn eerste gedicht dat belangrijk is en: zijn belangrijke gedicht dat (tevens) het eerste is.Ga naar eind23 Voor het bewijs dat beide bepalingen attributief zijn, is dat echter geen bezwaar, zoals hierboven aangetoond is in het geval van mooie kleine houten kistjes. Bij de hoofdtelwoorden treden verschillen aan het licht: ze kunnen wel of niet voorafgegaan worden door een Det; in beide gevallen is een explicitering als predikaat moeilijk, maar niet onmogelijk:
De laatste woordgroep - die geen goed Nederlands is - zou als explicitering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naast zich moeten hebben drie boeken die mooi zijn, volledig acceptabel Nederlands overigens. Toch zou deze groep in het linker rijtje eveneens beantwoorden aan drie mooie boeken. De enige conclusie die hieruit te trekken valt, is dat drie in *mooie drie boeken een Det is, dat alleen vòòr de attributieve bepaling geplaatst kan worden. Zodra die functie door een lidwoord wordt overgenomen, is de plaats van drie vrij, verg. de drie mooie boeken en de mooie drie boeken. Dat geldt dan alleen indien de kern van de groep reeds een attributieve bepaling bij zich heeft. Een vergelijkbare vicariatie van Det en Attr is aantoonbaar bij de possessiva. Het is duidelijk dat possessiva alleen als predikaat geëxpliciteerd kunnen worden, indien voor de kern een Det gehandhaafd blijft:
Met andere woorden: mijn is hier Det, en wanneer het possessivum in het predikaat opgenomen wordt, moet de kern door een Det bepaald blijven. Men vergelijke nog:
In ouder Nederlands kan het possessivum nog wel door een Det voorafgegaan worden; in dat geval is het possessivum zonder meer in het predikaat uitdrukbaar:
Hierbij sluit zich aan een behandeling van de prenominale genitief, die eveneens uit een predikaat afleidbaar is: het boek is van Jan ⇒ Jans boek (of: Jan z'n boek) De genitief is hier duidelijk een Det. Zodra N onbepaald is, kan het niet voorafgegaan worden door een genitief: Jans boek kan nooit een boek dat van Jan is betekenen; indien dit laatste geïntendeerd is, kan alleen een constructie als een boek van Jan gebruikt worden. Zuivere gevallen van Det vormen de demonstrativa, de interrogativa, de relativa en de indefinita. Geen van deze categorieën is op te vatten als Attr, die dan als predikaat te expliciteren is. Bv.:
Een proef op de som levert de explicitering van verschillende als adjectief en als indefinitum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een apart probleem levert nu nog het indefiniete telwoord al (voor een pluralis) en ieder/elk (voor een singularis). Ten aanzien van ieder/elk is zonder veel moeite vast te stellen dat we met een Det te maken hebben, dat bijaldien nooit als predikaat geëxpliciteerd kan worden en dat vòòr een attributieve bepaling kan staan: ieder mooi boek Bij al en alle ligt de verhouding iets moeilijker. We kunnen hier experimenteren met: alle (al de) mooie boeken Het eerste voorbeeld is af te leiden van alle boeken zijn mooi, waarbij alle als Det gehandhaafd blijft. Datzelfde geldt voor al mijn boeken dat als alle boeken zijn van mij verklaard kan worden: mijn kan daarbij als attribuut beschouwd worden. Bij al deze boeken kan dat niet goed: zowel al als deze zijn Det, waarbij al als universele quantificator zijn bereik over deze uitstrekt.Ga naar eind24 Dat laatste geldt ook voor de groep waarin een bepaald hoofdtelwoord optreedt: alle drie boeken of zelfs alle drie de boeken is onmogelijk op een predikaatsrelatie terug te voeren, zoals nog wel bij de drie boeken mogelijk was. We kunnen daaruit afleiden dat ook hier het bereik van de quantificator al zich volledig over het daaropvolgende telwoord uitstrekt en dit tot Det maakt. Ter adstructie hiervan is het nodig een kleine uitweiding in te voegen over de verschillende soorten van Det, zoals die duidelijk worden uit hun vermogen om gecombineerd te worden met uitbreidende en/of beperkende relatieve bijzinnen (verder afgekort als U en B). Beide mogelijkheden bestaan bij het gebruik van de als Det, bv.: de schaatsenrijders, die de merentocht gereden hadden, kregen een medaille (U) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de schaatsenrijders die de merentocht gereden hadden, kregen een medaille (de andere niet) (B) Zodra een eigennaam gevolgd wordt door een relatieve bijzin, moet deze bijzin uitbreidend zijn en datzelfde geldt wanneer N voorafgegaan wordt door een prenominale genitief, bv.: Edison, die de gloeilamp uitvond, leefde in Amerika (U) Wanneer we trachten in een zin als bovenstaande een beperkende bijzin op te nemen, blijkt terstond de onmogelijkheid hiervan, bv.: *Couperus' romans die hij van 1900 tot 1906 schreef, zijn z'n beste romans *(B) In plaats daarvan kan alleen gelden: De romans die Couperus van 1900 tot 1906 schreef, zijn z'n beste romans (B) In het geval van een universele quantificator (al en ieder) kan alleen een beperkende bijzin volgen, bv.: Alle boeken die op tafel liggen, moet je meenemen (B) Niet mogelijk is hier de uitbreidende bijzin: *Alle boeken, die op tafel liggen, moet je meenemen *(U) We krijgen nu drie soorten Det:
Men vergelijke: De drie boeken, die op tafel lagen, waren nog niet betaald (U) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We zouden nu resumerend kunnen vaststellen:
Er rest ons nu nog een nadere beschouwing van de nabepalingen. Zoals reeds opgemerkt kunnen deze alleen achter Det + N volgen, niet na N alleen (verg. het huis hiernaast, niet: *huis hiernaast). We kunnen nu trachten ook deze nabepalingen te expliciteren door middel van een predikaat, wat mogelijk is, indien we ons buiten de copula-relatie begeven.
Bij het laatste voorbeeld treedt het verschil aan het licht tussen een emmer water (waarin emmer kern is) en een liter water (waarin water kern is); immers het laatste voorbeeld kan niet geëxpliciteerd worden als een predikaat:
In deze woordgroep is een liter als maataanduiding in zijn geheel Det. Ook bij gebruik van een telwoord manifesteert zich dit verschil:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien de nabepaling een identificatie van de kern inhoudt, ontbreekt bij de kern een lidwoord of ander Det.Ga naar eind26 Niettemin moeten we ook hier een nulteken aannemen: bij de explicitering blijkt N namelijk wel degelijk nader gedetermineerd te moeten worden:
We kunnen, na dit alles terugkerend tot ons uitgangspunt, de endocencentrische woordgroep dus omschrijven als eennc die bestaat uit:
Indien Det als ⊘ voorkomt, is het mogelijk dat slechts N blijft staan. Nu kan men wel zeggen dat N voldoende gedetermineerd is, wanneer N = eigennaam of stofnaam, maar men kan N alleen bezwaarlijk een groep noemen. Nu is dat geen gróót bezwaarGa naar eind28; een nc is een ‘nominale constituent’ en zo'n constituent kan zowel een groep van woorden als één woord zijn. Er wordt hier alleen duidelijk dat het gehele begrip ‘endocentrische woordgroep’ uitsluitend een verschijnsel uit de oppervlaktestruktuur is. Indien zo'n nc rechtstreeks door Z gedomineerd moet kunnen worden (zoals we vastgesteld hebben), dan moet de kern een verbinding met een pv kunnen aangaan. Dat laatste kan in de oppervlaktestruktuur alleen bij Det + N, en wanneer Det = ⊘ moet N een eigennaam (Jan), een stofnaam (Water) of een N pl (bomen) zijn.
De bespreking van de endocentrische woordgroep is hiermede nog niet tot een eind gekomen. Van der Lubbe onderscheidt nog andere endocentrische groepen, ditmaal predicerend van karakter, die hij weer onderverdeelt in appositionele en niet-appositionele.Ga naar eind29 Hij denkt hierbij aan de bijstelling (de gevangene, een kloek gebouwd man) en de predikatieve toevoeging (een gordijn, helder bruin en blauw)Ga naar eind30 Wanneer we eerst de bijstelling nader beschouwen, dan blijkt de benaming ‘endocentrisch’ niet geheel te passen: immers een endocentrische groep bezit een kern en een woord of woordgroep met een bijstelling bezit in ieder geval twee kernen, ook al wil men alleen het eerste lid als zodanig betitelen. Daarentegen is het wèl waar dat een bijstelling zonder moeite als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
predikaat geëxpliciteerd kan worden; ook Van der Lubbe sprak al van een predicerende groep. Nu is echter onlangs door B. Jager erop gewezen dat men niet alle bijstellingen over een kam mag scheren.Ga naar eind31 Jager, die als criterium verwisselbaarheid hanteert, vergelijkt drie voorbeelden: (a) Jansen, de bekende chemicus, kreeg onlangs een prijs In de zinnen (a) en (c) is de bijstelling verwisselbaar met Jansen, bij (b) is dat niet het geval. Niettemin noemt Jager ook geval (b) een bijstelling, en daarin zouden we van hem af willen wijken. Indien namelijk de bijstelling uit Det + (Attr) + N + (Attr) bestaat kan zij altijd geëxpliciteerd worden als een predikaat, dat in een identiteitsrelatie tot het subject staat: Jansen is de bekende chemicus De struktuur van de zinnen (a) en (c) kan dan voorgesteld worden als: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarentegen vertoont de tweede zin de volgende struktuur: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat hierbij de tweede Z door een NC gedomineerd wordt, is niet bevreemdend wanneer we letten op groepen met een voorzetsel, bv.: In het schuurtje, een wrak bouwsel, stond een fiets, die iets anders betekent dan In dit laatste geval zou de tweede voorzetselgroep geen nadere explicatie van de eerste hoeven te geven; deze zin kan betekenen: ‘in het schuurtje stond in een wrak bouwsel (bijv. een slecht getimmerd fietsenrek) een fiets’. De eerste zin vertoont daarentegen een voorzetsel in, dat over beide volgende groepen zijn bereik heeft, In een boom voorgesteld (zie p. 16). Nu zou men kunnen tegenwerpen dat ook voor (b) deze analyse geldig is. Dat is waar, maar het predikaatsnomen drukt hier geen identiteit uit, maar een kwaliteit. Wanneer we Jansen x noemen en chemicus y, dan is in (a) en (c) sprake van x = y, in geval (b) daarentegen van y(x). We treffen hier dezelfde relatie aan die door een adjectief in een predikaatsnomen vervuld kan worden: Jansen is dik, Jansen is ziek, Jansen is soldaat, Jansen is chemicus. Een aanwijzing dat we hier met een afwijking te doen hebben vormt reeds het onverbogen adjectief dat hier voor chemicus staat: dit is ook het geval bij de zgn. bepaling van gesteldheid of predikatieve toevoeging, bv. als bekend chemicus meent hij... Door deze analyse komt nu geval (b) op één lijn te staan met de predikatieve toevoegingen die Van der Lubbe ter sprake brengt. Als predikatieve toevoegingen onderscheidt hij verschillende groepen, die samen met een voorafgaand substantief een endocentrische groep vormen: een bvnw. of bvnwgr.: een gordijn, helder bruin en blauw een deelwoord of deelwoordsgroep: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al deze toevoegingen - hun benamingen berusten op hun oppervlaktestruktuur - zijn inderdaad zonder moeite als predikaten te expliciteren. Iets moeilijker lijkt ons dat bij een soort endocentrische woordgroepen die Van Bakel signaleert. Het betreft hier bijstellingen, waarvan Van Bakel zegt dat de delen onderling verwisseld kunnen worden naar functie en plaats.Ga naar eind33 Dat gaat stellig op voor zijn voorbeeld Amsterdam, de hoofdstad van ons land, en ook wel voor ginds, bij de werven en overal, op het water, maar behalve dat nooit precies uit te maken is wat nu de kern is en wat de bepaling, wijken de laatste gevallen ook nog op andere wijze van de tot nu toe behandelde gevallen af: het zijn bijwoordelijke bepalingen, die niet als kenmerk hebben dat ze rechtstreeks door Z gedomineerd moeten kunnen worden. Aan dit laatste kenmerk houden we vast: een endocentrische groep - als men deze benaming wil handhaven - is dan een NC van meer dan één woord, die rechtstreeks door Z gedomineerd kan worden. Het onderscheid tussen predicerende en niet-predicerende groepen, zoals Van der Lubbe dat aanbrengt, is van minder direkt belang omdat het een oppervlakteverschijnsel is: in de diepte struktuur is ook ieder attributief verband als predikaatsrelatie terug te vinden. Dat zou betekenen dat N + bijstelling en N + predikatieve toevoeging alleen in de oppervlaktestruktuur van Det + Attr + N afwijken. Wezenlijk is dan dat in de basiscomponent dit tweede type endocentrische groep altijd als Z teruggevonden moet kunnen worden. |
|