Studia Neerlandica. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| ||||||
T. Pollmann
| ||||||
[pagina 35]
| ||||||
enigszins overeen met die welke sinds jaar en dag in de Nederlandse schoolgrammatica in zwang is. In de traditionele schoolgrammatica is (2) het product van de passief-omzetting van (4), een actieve zin die men als onderwerp heeft. (4) Men heeft de melk opgedronken. Ook deze zin is oppervlakkig gezien synoniem met (2); ook hier wordt de ‘door-bepaling’ door men geacht te zijn gedeleerd. Men zou kunnen zeggen dat de opvatting van de traditionele schoolgrammatica zelfs nog iets sterker staat dan die van Katz en Postal, want naast (1) bestaat nog een andere passieve zin (5) met door iemand als door-bepaling, terwijl (6) niet grammaticaal is.Ga naar eind4 (5) De melk is door iemand opgedronken. Het is duidelijk dat op zijn minst één van beide opvattingen, ofwel die van Katz en Postal, ofwel die van de Nederlandse schoolgrammatica, onjuist is. Immers (1) en (4) zijn zeker niet synoniem; één van beide zinnen (1) en (4) is derhalve zeker niet synoniem met (2). Dit is juist mits men niet aanneemt dat (2) een homonieme zin is; dat is een zienswijze waarvoor zonder de kontekst er bij te betrekkenGa naar eind5 geen nadere argumentatie vanuit de feiten kan worden gegeven. Ik hoop in het onderstaande aannemelijk te maken dat geen van beide zinnen (1) en (4) synoniem is met (2) en dat er voor de beschrijving van deze passieve zinnen andere wegen gebruikt moeten worden dan de hiervoor beschrevene. Het is intuïtief duidelijk dat een zin als (2) niet geïnterpreteerd kan worden zonder dat in die interpretatie op een of andere wijze een ‘drinkend’ subject mede wordt gedacht. Een passieve zin zonder door-bepaling heeft altijd een geïmpliceerd logisch subject.Ga naar eind6 Behalve op de intuïtieve evidentie van dit verschijnsel kan hier nog gewezen worden op het optreden van bepalingen van subjectshoedanigheid in passieve zinnen zonder door-bepaling, d.w.z. zonder logisch subject in de oppervlaktestructuur. B.v. in de zinnen (7). (7) (i) De liederen werden enthousiast gezongen. De constituenten enthousiast en ijverig die een eigenschap van de logische subjecten noemen, heten in de traditionele grammatica ook wel bepalingen van gesteldheid. Dit laatste geldt ook van de bepalingen zwijgend en al etende in (s); van deze bepalingen kan men niet zeggen dat ze een eigenschap van het subject noemen, maar ze moeten wel op een logisch subject betrokken worden, waarvan de aanwezigheid derhalve wordt verondersteld. Vgl. (s) | ||||||
[pagina 36]
| ||||||
(8) (i) Er werd zwijgend geluisterd. Er zijn derhalve voldoende redenen om aan te nemen dat in de diepte-structuur van dit soort zinnen een logisch subject aanwezig is. Behalve het feit dat de logische subjecten in de bedoelde zinnen geïmpliceerd zijn, d.w.z. geen fonologische vorm hebben en derhalve niet als ‘woord’ of iets dergelijks in de oppervlaktestructuur verschijnen, kunnen er van deze subjecten nog andere eigenschappen worden genoemd. Onlangs maakten Kraak en Klooster melding van een observatie hieromtrent. Zij stellen ongetwijfeld terecht dat geïmpliceerde logische subjecten in zinnen zonder grammatisch subject altijd betrekking hebben op menselijke wezens.Ga naar eind7 Zij wijzen op de zinnen (9) (i) Er wordt gebeld. waarvan de interpretatie dwingend in de bedoelde richting wijst, terwijl zinnen als (10) (i) *Er wordt geblaft. niet grammaticaal zijn. Dit verschijnsel staat in verband met het feit dat een verbinding van een [-menselijk] subject en een intransitief of pseudo-transitief werkwoord nooit passiefvorming toelaat. Vgl. (11) (i) *Er wordt door de vogels gefloten. Kraak en Klooster beperken hun uiteenzettingen op dit punt tot werkwoorden zonder grammatisch subject in de passieve zinnen, d.w.z. tot pseudo-transitieve of intransitieve werkwoorden. Mijns inziens is het toegelaten op dit punt te generaliseren. Want ook passieve zinnen met grammatisch subject, dat wil dus zeggen met een transitief hoofdwerkwoord, moeten zo geïnterpreteerd worden, dat de geïmpliceerde logisch subjecten naar menselijke wezens verwijzen. Een zin als (13) Het tijgerjong wordt gevoed. kan alleen betrekking hebben op een situatie waarin het tijgerjong kunstmatig, met de fles, wordt gevoed, omdat het b.v. door het moederdier is verstoten. Men zie nog de zinnen: (14) Het lam werd slecht verzorgd. | ||||||
[pagina 37]
| ||||||
(15) De aap werd achtervolgd. De zinnen (18)-(23) vermelden ‘handelingen’ die meestal door natuurkrachten-overstromingen, windkracht, aardbevingen, lawines, vuur - worden ‘verricht’, maar als men deze zinnen beoordeelt geheel los van een kontekst, komen slechts menselijke subjecten in aanmerking als aanrichters van de schade. Vgl. (18) Er werden veel boerderijen vernield. Mogelijke uitzonderingen worden gevormd door zinnen als (24) en (25) (24) Hij werd gestoken. die m.i. ook met een mug, resp. een hond als dader kunnen worden geïnterpreteerd. Er is dus voldoende reden om aan te nemen dat geïmpliceerde logische subjecten menselijke wezens ‘noemen’, en op zichzelf versterkt dit verschijnsel de opvatting dat zinnen zonder door-bepaling ‘corresponderen met actieve zinnen die iemand of men als subject hebben, dus woorden die betrekking hebben op menselijke wezens’.Ga naar eind8 Toch zal blijken dat dit niet juist is, als we op een tweede eigenschap letten die van de geïmpliceerde logische subjecten gedetermineerd kan worden. Van deze subjecten kan namelijk gezegd worden dat zij indifferent zijn t.o.v. het aantal menselijke wezens dat bedoeld is; dientengevolge zijn zij ook indifferent ten opzichte van het grammaticale getal of de grammaticale begrippen enkel- en meervoud. Dit is een eigenschap die noch aan iemand noch aan men kan worden toegekend. Een zin als (2) moet geïnterpreteerd worden als: tenminste één menselijk wezen heeft de melk opgedronken. Over het precieze getal laat de zin zich niet uit.-Zoals gezegd moet de gedachte aan homonymie van de passieve zinnen zonder door-bepaling op dit punt worden uitgesloten.-Vgl. de zin (26) (26) Gisteravond werd de solo-sonate voor cello gespeeld. Weliswaar is het de meest gebruikelijke praktijk dat eensolo-sonate door één | ||||||
[pagina 38]
| ||||||
musicus wordt uitgevoerd, maar toch is de zin ook bruikbaar in een situatie waarin een hele klas cello-leerlingen het stuk heeft gerepeteerd, of in een situatie waarin de solo-sonate twee maal achtereen door twee verschillende cellisten werd uitgevoerd. Omtrent het aantal uitvoerders van de sonate geeft (26) niets te kennen; alleen dat het aantal groter dan nul is geweest; zelfs niet wordt te kennen gegeven of het hier om een enkelvoudig dan wel meervoudig subject gaat, iets dat eigen is aan veel naamwoor-delijke constituenten. Het is op het eerste gezicht duidelijk dat een afleiding middels deletie van iemand van de passieve zinnen met geïmpliceerd logisch subject niet correct kan zijn. Iemand is enkelvoud en men moet concluderen tot betekenis-implicaties van een dergelijke deletie-traneformatie, betekenis-implicaties die strijdig zijn met het tot nu toe ontwikkelde kader van de transformationeel-generatieve grammatica. Wat voor iemand geldt, geldt mutatis mutandis voor men: men verwijst altijd naar een meervoud menselijke wezens, en komt daarom niet in aanmerking als subject in de dieptestructuur beschouwd te worden. Dat men altijd naar een meervoud menselijke wezens verwijst, is minder duidelijkGa naar eind9 dan dat iemand altijd strikt enkelvoud is. Daarom wijs ik nog op de volgende verschijnselen. Men vgl. (27) (i) *Bij de stemming over het voorzitterschap stemde men vandaag in zijn eentje tegen. De bepaling in zijn eentje doelt op een enkelvoud. In de (ii)-zinnen gaat het om meermalige, zich herhalende gebeurtenissen, terwijl de (i)-zinnen steeds een eenmalige gebeurtenis beschrijven. De (i)-zinnen zijn nietgrammaticaal, wat verklaard wordt door de onverenigbaarheid van men en in zijn eentje in een eenmalige gebeurtenis-zin, hetgeen op zijn beurt weer het meervoudige karakter van men demonstreert. Maar dit laatste wordt door de (ii)-zinnen niet tegengesproken, ook daar moet het meervoudig karakter van men aangenomen worden. Suggestief is op dit punt de volgende parafrase: (29) (iii) *Als iemand het eerste doelpunt maakte, deed hij dit gisteren in zijn eentje. | ||||||
[pagina 39]
| ||||||
(iv) Als iemand bij die club doelpunten maakt, doet hij dat altijd in zijn eentje. Het eenmalige karakter van de zin (29)(i) verdraagt zich niet met een conditionele bijzin.Ga naar eind10 Weliswaar kan men met een enkelvoudig voornaamwoord naar men verwijzen, en niet gemakkelijk met een meervoudig voornaamwoord, maar dat weerspreekt het feit niet dat men slechts naar meer dan één menselijk wezen kan verwijzen; in dit opzicht gelijkt men op enkelvoudige zelfstandige naamwoorden die een meervoud individuen benoemen, zoals groep, menigte, Tweede Kamer, enz. Ik concludeer uit het bovenstaande dat het onjuist is te menen dat een passieve zin zonder door-bepaling door middel van deletie van de subjecten iemand of men tot stand komt. Aangezien er geen andere te deleteren nominale constituenten te vinden zijn die wel de synonymie tussen passieve en actieve zinnen waarborgen, kan men deze conclusie veralgemenen tot: zinnen zonder door-bepaling komen tot stand zonder deletie van wat dan ook. Dat wil zeggen: passieve zinnen zonder door-bepaling corresponderen met geen enkele actieve zin; actieve zinnen met een geïmpliceerd logisch subject bestaan niet. Deze constatering lijkt in tegenspraak met veel van wat er de laatste jaren over de actief-passiefcorrespondentie is gezegd, maar lost toch ook een probleem op dat in de transformationele grammatica tot nu toe niet gesteld en dus ook niet opgelost werd. Het ligt immers voor de hand te vragen naar het bestaansrecht van passieve of actieve zinnen als er altijd een actief of passief equivalent naast zou bestaan. ‘Si le passif n'était qu'un renversement de l'expression active, il serait au fond superflu.’Ga naar eind11 Waarom het passivum als het activum er ook is? Deze vraag noemt Palmer de moeilijkste die men omtrent het passivum kan stellen, om hem zelf ondubbelzinnig te beantwoorden: ‘There is only one obvious and clear reason - that it may be used where the “actor” is not specified, (...).’Ga naar eind12 Een dergelijke opvatting vindt steun in de statistiek. Het is bekendGa naar eind13 dat in rond drie-kwart van de gebruikte passieve zinnen geen door-bepaling voorkomt. Dit betekent dat men van de door Palmer genoemde mogelijkheid zeer veel gebruik maakt. Het is derhalve op zichzelf niet zo verwonderlijk dat er geen correspondentie tussen actieve zinnen en passieve zinnen zonder door-bepaling bestaat. Maar dat neemt niet weg dat een dergelijke opvatting erg zwak zou staan indien er niet een syntactische verantwoording van de afwezigheid van de correspondentie zou kunnen worden gegeven. Zou dat niet kunnen, dan | ||||||
[pagina 40]
| ||||||
zou men vooral hebben moeten wijzen op het verschil in stilistische mogelijkheden van actieve en passieve zinnen, zoals in het verleden meermalen is gedaan. En voorzover ik zie, zijn het ook de stilistische mogelijkheden die het bestaansrecht van de passieve zinnen met door-bepaling kunnen motiveren.Ga naar eind14 Het zal na het bovenstaande duidelijk zijn dat er in de eerste plaats gezocht moet worden naar een bevredigende descriptieve verantwoording van het geïmpliceerd logisch subject. Voordat ik daar een begin mee maak, wil ik er op wijzen dat 1. het geïmpliceerd logisch subject niet alleen in passieve zinnen moet worden verondersteld, 2. het aannemelijk is dat er ook geïmpliceerde constituenten met andere logische functies bestaan. ad 1. Bij nominalisatie-transformaties ook zonder dat daar een passief-transformatie mee gepaard behoeft te gaan, moet, zo stel ik mij voor, de aanwezigheid van een geïmpliceerd subject aangenomen worden om bepaalde verschijnselen te verklaren. Vgl. (30) Misbruik wordt gestraft. Als constituenten als misbruik, een weigering, vondsten moeten worden afgeleid van een subject-predikaatsverbinding, kan men uiteraard onmiddellijk de vraag stellen naar de aard van het subject. Als het constituenten als misbruik door de reizigers, zijn weigering, htm vondsten betrof, was de vraag niet moeilijk te beantwoorden. Deze situatie maakt mijns inziens duidelijk dat het aannemelijk is dat in de derivatie van de bedoelde constituenten van de zinnen (30)-(32) een geïmpliceerd logisch subject moet voorkomen. ad 2. Zoals bekend wordt deletie van onbepaalde constituenten door Katz en PostalGa naar eind15 ook gebruikt bij de descriptie van zinnen met pseudo-transitieve werkwoorden. Zo is in hun opvatting (33) afgeleid van (34) door middel van deletie van iets. (33) Jan eet. Het moet de vraag zijn of deze derivatie niet op overeenkomstige punten tekortschiet, als de afleiding per deletie van de passieve zinnen zonder door-bepaling. Allereerst de synonymie (33) en (34) zijn op het eerste gezicht synoniem. Maar in de meest voor de hand liggende interpretatie van (35) is de zin niet synoniem met (36). (35) Zij stelen in alle warenhuizen. | ||||||
[pagina 41]
| ||||||
Blijkbaar moet (35) open zijn voor de interpretatie waarin verschillende ‘ietsen’ worden gestolen. Bekijkt men nu (33) opnieuw dan blijkt dit ook daar te gelden. Blijkbaar is ook het geïmpliceerd logisch object bij (een aantal?) pseudotransitieve werkwoorden indifferent ten opzichte van het getalsaspect, hetgeen iets evenmin is als iemand of men. In dit verband is het, meen ik, juist er op te wijzen dat een aantal pseudo-transitieve werkwoorden gemakkelijk met niet-telbare substantieven kunnen worden verbonden waarvan kan worden opgemerkt dat deze een soort indifferente ten opzichte van het getalsaspect vertonen. Wat hier voor pseudo-transitieve werkwoorden werd opgemerkt, geldt wellicht ook voor zinnen zonder indirect object in de oppervlaktestructuur, waar toch een indirect object in de interpretatie van de zin veronder-steld wordt. Vgl. (37) Wij hebben een boek gegeven. | ||||||
[pagina 42]
| ||||||
De (i)-zinnen demonstreren dat de werkwoorden afdrogen, wassen, doden, roepen kunnen optreden met een [+menselijk] object. Bij drogen en wassen kan ook een [-levend] object voorkomen; doden kan voorkomen met een [+levend, -menselijk] object, terwijl bij roepen een zinscomplement op de objectsplaats gebruikt kan worden. Dit wordt gedemonstreerd door de (ii)-zinnen. De (iii)-zinnen hebben een geïmpliceerd object. Van de geïmpliceerde objecten kunnen verschillende betekenisaspecten nader gedetermineerd worden. Immers: afdrogen en wassen lijken uitsluitend met een [-levend] geïmpliceerd object te kunnen optreden, terwijl dit object bij de werkwoorden roepen en doden [+menselijk] lijkt te moeten zijn. Deze analyse heeft veel aannemelijks en ik meen dan ook dat aan het bestaan van geïmpliceerde constituenten niet getwijfeld kan worden. Desondanks lijkt het mij vrijwel zeker dat de verschijnselen vooral met betrekking tot het geïmpliceerde object veel gecompliceerder zijn, dan uit deze analyse kon blijken. Ik zal pogen een aantal van de observaties descriptief te verantwoorden; daarbij zullen de passieve zinnen weer centraal staan. Ik veronderstel in het lexicon de aanwezigheid van een ‘lexical entry’ gesymboliseerd door ø dat geen ‘phonological distinctive feature matrix’ heeft. ø heeft wel een ‘complex symbol’ waarin een groot aantal, mogelijk alle niet-kontekstuele kenmerken die aan naamwoorden kunnen worden gegeven, zijn gespecificeerd. Hoe groter het aantal kenmerken, hoe groter de flexibiliteit in de bruikbaarheid van die constituent ø. Het spreekt van-zelf dat uit deze kenmerken per geval, d.w.z. per toepassing van de ‘lexical rule’ gekozen wordt, zoals dat ook het geval is bij gewone ‘lexical entries’ mét een phonologische vorm. Het ‘lexical entry’ van ø moet waarschijnlijk ook ‘semantic markers’ specificeren, doch het is niet onmogelijk dat alle semantische informatie over ø al in de syntactische kenmerken is gegeven.Ga naar eind16 Over de lexicale categorie waartoe ø behoort moet enige twijfel blijven bestaan, zolang niet duidelijk is tot welke categorie voornaamwoorden behoren, d.w.z. of zij een zelfstandige categorie vormen, dan wel een subcategorie van de zelfstandige naamwoorden. Zover ik nu zie, is een pronominale status van ø het meest waarschijnlijk. Of een werkwoord met ø op de subjectsplaats of op een andere plaats kan voorkomen is een individuele eigenschap van het werkwoord. Het is handig om in sommige gevallen voor zinnen als Er wordt gezongen en Er wordt gelachen de volgende notaties te gebruiken: ø͡zingen͡ø en ø ͡lachen. Over het geïmpliceerd logisch subject nu en de werkwoorden bij welke dat | ||||||
[pagina 43]
| ||||||
kan optreden, is in het eerste deel van dit artikel het volgende komen vast te staan: (45) (i) Het geïmpliceerd logisch subject verwijst naar een niet gespecificeerd aantal menselijke wezens. Hieraan kunnen de volgende twee punten worden toegevoegd: (45) (iii) Alle werkwoorden die in passieve zinnen zonder door-bepaling kunnen voorkomen, kunnen voorkomen in passieve zinnen met een door-bepaling, en omgekeerd, alle werkwoorden die kunnen voorkomen in passieve zinnen met een door-bepaling kunnen voorkomen in passieve zinnen zonder door-bepaling. Ik zie geen enkel voorbeeld van een werkwoord dat (45)(iii) en/of (iv) weerspreekt. Uit (45)(iii) en (iv) resulteert het volgende: (45) (v) De werkwoorden die kunnen voorkomen met een geïmpliceerd logisch subject, zijn de werkwoorden die passiefvorming toelaten. De werkwoorden die niet kunnen voorkomen met een geïmpliceerd logisch subject, zijn de werkwoorden die geen passiefvorming toelaten. Passiefvorming wordt als volgt gedefinieerd: een werkwoord laat passiefvorming toe indien het kan optreden in een zin die zelf geen ‘passief-element’ in de zin van Kraak en KloosterGa naar eind17 bevat, en indien er naast deze zin een grammaticale zin bestaat die synoniem is met deze zin en bovendien het genoemde ‘passief-element’ bevat. Voor het gemak voer ik hier het volgende terminologische onderscheid in: werkwoorden die passiefvorming toelaten, heten p-werkwoorden, werkwoorden die geen passiefvorming toelaten heten q-werkwoorden. Met (45)(v) is de klasse der p-werkwoorden syntactisch gedefinieerd. Het is goed zich te realiseren dat het in bovenstaande definitie van passiefvorming gaat om de passiefvorming van werkwoorden en niet om de passiefvorming van zinnen. Het voorkomen van een p-werkwoord is wel een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor passiefvorming van de zin. Dit feit is sinds lang bekend, maar het niet onderscheiden van deze twee fenomenen heeft toch tot enige verwarring geleid.Ga naar eind18 De andere factoren die de passiefvorming van de zin bepalen, zijn voor een | ||||||
[pagina 44]
| ||||||
deel bekend, maar voor het grootste deel niet voldoende onderzocht. In dit artikel worden de problemen die deze andere factoren scheppen, buiten beschouwing gelaten. Omdat het werkwoord naar algemeen inzicht wel de meest centrale rol bij de passiefvorming speelt, is het in principe wel juist een algemene passief-transformatie te baseren op eigenschappen van het werkwoord. Dat was tot nu toe trouwens ook steeds de praktijk. Zoals men weet is in de Engelse transformationele grammatica aanvankelijk de volgende co-occurrence-relatie gebruikt: alle transitieve werkwoorden laten passiefvorming toe, alle werkwoorden die passiefvorming toelaten, zijn transitieve werkwoorden. Onder invloed van een observatie van Lees werd dat in Aspects anders; maar ook de daar gereleveerde relatie tussen de passiefvormingsmogelijkheid en de mogelijkheid van een verbinding van het werkwoord met een Manner-adverbial is aangevochten op sterke gronden.Ga naar eind19 Hoewel Lakoff met betrekking tot de q-werkwoorden stelt: ‘There is no independently motivated syntactic class which distinguishes these verbs from those which do undergo the passive. It is simply an idiosyncratic fact about these verbs that they do not undergo that rule.’Ga naar eind20; blijkt uit een formule elders dat toch als algemene regel het verband tussen passiefvorming en transitiviteit in zijn opvatting blijft bestaan. Er bestaat in het Nederlands geen co-occurrence-relatie tussen transitiviteit en passiefvormingsmogelijkheid van werkwoorden. Immers er zijn een aantal Nederlandse intransitieve werkwoorden die passiefvorming toelaten. Bovendien is passiefvorming van pseudo-transitieve werkwoorden, voorzover ik zie, altijd mogelijk. Als de passiefvormingsmogelijkheid aan transitiviteit gekoppeld zou zijn, zouden al deze werkwoorden als uitzonderingen moeten worden behandeld, iets wat intuïtief niet erg bevredigend is, temeer daar er aan de passiefvorming van deze werkwoorden niets uitzonderlijks is (iets dat vooral ook door het gebruik van de naam pseudopassiva of onechte lijdende vormen wel - ten onrechte - gesuggereerd is).Ga naar eind21 Het feit dat de descriptie van passieve zinnen zoals voorgesteld voor de Engelse grammatica, niet voldoet voor de Nederlandse passief-beschrijving, is een belangrijk argument tegen die descriptie-voorstellen. Het ligt immers voor de hand dat passiefvorming in het Engels in principe het zelfde verschijnsel is als in het Nederlands en dus op zijn minst op een verwante wijze in de grammatica beschreven moet kunnen worden. Ik meen nu dat met (45)(v) een geschikte mogelijkheid is gegeven om tot een althans voor het Nederlands descriptief adequate grammatica van de passieve zinnen te komen en ik vond tot nu toe geen aanwijzingen dat dit | ||||||
[pagina 45]
| ||||||
voor andere talen niet zou gelden. (45) (v) kan ook als volgt worden geformuleerd: Dit betekent dat het feature: kan voorkomen met een [+menselijk] subject dat ø kan zijn, kan optreden als ‘passiefdummy’, wat overigens geen eigenlijk passiefdummy meer genoemd kan worden. Ik meen het bedoelde feature ook als volgt in een wat vertrouwder vorm te kunnen gieten. Voor ieder p-werkwoord geldt op zijn minst de volgende syntactische specificatie: [+V, +[+Menselijk]ø-,...] Gedemonstreerd aan een paar voorbeelden wordt dat als volgt:
Door deze specificaties worden de passiefverschijnselen in de volgende zinnen verantwoord. (46) (i) Hij komt. De volgende passieftransformatie (50) geldt nu:
waarin X of een NC is of o. Als op de plaats van NC1 het lexicale element ø wordt gekozen, vervalt door. In dat geval ook is de transformatie verplicht, in alle andere gevallen is de transformatie optioneel. Dit laatste wordt mogelijk gemaakt door de afwezigheid van een apart passief-dummy; en onderstreept nog eens de synonymie tussen actieve en passieve zinnen met een andere nominale constituent dan ø op de subjectsplaats. Men herinnert zich dat Katz en Postal in hun bespreking van de passieve zinnen allereerst aannemelijk maken dat er geen betekenisverschillen tussen actieve en passieve zinnen | ||||||
[pagina 46]
| ||||||
bestaan; de verschillen tussen de zinsdeelindices van beide zinnen, verschillen die bestaan in de af- resp. aanwezigheid van een ‘passive dummy’, hebben in dit geval uitsluitend een syntactische rol.Ga naar eind22 Aangezien er echter ook geen syntactische behoefte meer is aan een exclusief passief-dummy, zoals blijkt uit (50), is er geen rechtvaardiging meer voor het bestaan ervan.
Als het bovenstaande juist is, moet het verschil tussen p- en q-werkwoorden zoals dat hier werd geformuleerd ook in nominaliseringsverschijnselen terug te vinden zijn. Dit is op zichzelf evident, maar het blijkt niet zo gemakkelijk aan de verschijnselen te demonstreren als de passiefvorming. Om dit te laten zien knoop ik aan bij een uiteenzetting van Seuren.Ga naar eind23 Het werkwoord sterven en de nominalisering dood corresponderen in hun syntactische mogelijkheden, hetgeen door Seuren met de volgende voorbeelden wordt gedemonstreerd. (51) (i) 's mans dood verleden jaar ‘We hebben echter niet (52) (i) *de dood verleden jaar hetgeen correspondeert met het feit dat we evenmin hebben: (52) (ii) *er werd verleden jaar gestorven’. De consequentie van deze aannemelijke gedachtengang is, dat ook (53) (i) *de dood (schokte hem erg). ongrammaticaal zou zijn omdat de zin (53) (ii) *er wordt gestorven of in de hiervoor gebruikte nota tie (53) (iii) *ø͡sterft niet grammaticaal is. Ik meen dat deze redenering correct is, hoewel de conclusie, het feit dat (53)(i) niet grammaticaal is, door de feiten lijkt te worden tegengesproken. De vraagstelling is deze: moet er aangenomen worden dat een structuur als (53)(iii) wel gegenereerd moet kunnen worden, namelijk ten behoeve van de nominalisering, zonder dat deze structuur tot passiefvorming leidt? of is het zo dat (53)(iii) terecht niet door de grammatica kan worden gevormd en dat de dood, voor zover deze nominalisering in de oppervlaktestructuur voorkomt, op een andere wijze dan middels het subject ø moet kunnen worden gegenereerd? Ik meen dat de laatste mogelijkheid de juiste uitweg wijst uit dit dilemma. Ik hoop dat als volgt aannemelijk te maken. Men zie de volgende voorbeelden: | ||||||
[pagina 47]
| ||||||
(54) (i) Hij komt In de conteksten van de (iv)-zinnen lijken de subject-loze genominaliseerde constituenten de zinnen ongrammaticaal te maken. Naast de (iv)-zinnen bestaan ook (57) De komst naar Kerkrade bracht hem veel stemmen. Deze zinnen zijn wel grammaticaal. In tegenstelling tot wat bij de (iv)-zin-nen van (54)-(56) het geval was, kunnen hier de vragen wiens komst, wiens kennis, wiens dood gemakkelijk uit de konteksten worden beantwoord. Dat wijst erop dat deze zinnen mogelijk in verband staan met structuren als (57) (i) Zijn komst naar Kerkrade bracht hem veel stemmen. Het voorkomen van de constituenten als de dood, de komst, de kennis, behoeft dus niet te betekenen, dat de werkwoorden waarvan deze nominaliseringen zijn afgeleid met het subject ø kunnen worden verbunden. Mijns inziens is het bij dit soort nominaliseringen van q-werkwoorden steeds zo dat de informatie omtrent de aard van het subject uit de situatie en/of de kontekst kan worden betrokken, en dat wil zeggen dat deze informatie middels het logische subject in de basisstructuur waaruit de nominalisering is ontwikkeld, in de dieptestructuur aanwezig is geweest. Hoewel het dus juist is de structuren (54)(iii)-(56)(iii) ongrammaticaal te noemen, zijn de zinnen (54)(iv)-(56)(iv) niet ongrammaticaal als de informatie omtrent het subject van de genominaliseerde werkwoorden van elders komt. | ||||||
[pagina 48]
| ||||||
Men merke op dat deletie van het woord waarin het logisch subject terugkeert na de nominaliseringstransformatie, dikwijls optreedt. Vgl. (60) (i) Caesar stelde de aanval nog wat uit. In een van de interpretaties van deze zinnen zijn ze synoniem. Op grond van het bovenstaande is het niet mogelijk het grammaticale karakter van de zinnen (61)-(63) te verklaren. (61) De dood komt dikwijls onverwacht. Op grond van de betekenis van deze zinnen zou men kunnen vermoeden dat in (61) velen, en in (62) en (63) allen subject in de dieptestructuur is geweest, welke constituenten in het transformatie-proces zijn verdwenen. Hiermee is over de derivatie van dit soort zinnen hoegenaamd niets opgelost. Maar het lijkt toch waarschijnlijk dat deze zinnen geen verbinding van het subject ø met het werkwoord vereisen, omdat een passieve zin nooit een ge'impliceerd subject heeft dat als vele(n) of alle(n) geïnterpreteerd moet worden. Een zin als (64)(i) is niet synoniem met (64)(ii) of(64)(iii). (64) (i) Er werd gedanst. Wat hiervoor gezegd werd over nominaliseringen heeft op zijn beurt weer implicaties voor de passiefbeschrijving; deze blijkt nog aangevuld te moeten worden. Het zijn implicaties die in zekere zin de eerder verworpen descriptie van Lees van de passieve zinnen zonder door-bepaling weer in ere herstellen. Lees leidde deze zinnen, zoals gezegd, af van passieve zinnen met door-bepaling door die door-bepaling steeds te deleren. Welnu, er zijn passieve zinnen zonder door-bepaling waarin het logisch subject uit kontekst of situatie kan worden opgemaakt. Men zie bijvoorbeeld de volgende zinnen. (65) Dat wordt in zijn artikel niet tegengesproken. | ||||||
[pagina 49]
| ||||||
De meest voor de hand liggende - niet de enig mogelijke - interpretatie van deze zinnen is die waarin in (65) hij, getransformeerd tot zijn, subject is bij tegenspreken, in (66) de burgemeester bij vragen, in (67) de tuinman bij planten en in (68) de vissers bij vissen. Het is waarschijnlijk dat in de derivatie van deze zinnen de door-bepalingen met deletie-transformaties zijn verdwenen. Al naar gelang men uit de kontekst en/of de situatie gegevens kan betrekken over het logisch subject zijn de passieve zinnen zonder door-bepaling homoniem. De hier beschreven mogelijke afleidingen van passieve zinnen zonder door-bepaling zijn in overeenstemming met observaties die gedaan zijn in de traditionele grammatica, waar gezegd wordt dat het subject ofwel bekend is uit kontekst en situatie waardoor het niet genoemd behoeft te worden, ofwel onbekend waardoor het niet genoemd kan worden. | ||||||
[pagina 50]
| ||||||
Bibliografie
|
|