Streven. Jaargang 87
(2020)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||
Jan François
| |||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||
aandurven en daardoor tienduizenden mensen aan werk helpen worden met de nek aangekeken, uitgemaakt voor uitbuiters en beschimpt om hun rijkdom. Degenen die de kantjes er vanaf lopen, geen inzet tonen en de hand ophouden worden in de watten gelegd door een sociaal systeem dat voor een rigoureuze herverdeling zorgt van al die gegenereerde welvaart. Vele ‘atlassen’, ondernemers, op wier schouders dit hele bouwwerk van sociale gerechtigheid uiteindelijk rust, verdwijnen. De een na de ander en op plotselinge en ontraceerbare wijze. Ze hebben zich teruggetrokken in het onvindbare Atlantis, het kapitalistische paradijs. Ze hebben het opgegeven. Ze zijn in staking. Zo ook, ten slotte, Rearden en Taggart. Nu zij verdwenen zijn, komt de buitenwereld er achter wie de ‘atlassen’ waren die het fundament vormden onder het beoogde socialistische utopia dat zij trachtten te scheppen. Het duurt niet lang of deze buitenwereld is veranderd in een tragisch land van armoedzaaiers. Een situatie waaraan zeker de eerder hoog van de toren blazende bureaucraten niets meer kunnen veranderen. Er is niemand meer om op te parasiteren. Hans Achterhuis plaatst in zijn buitengewoon leesbare boek De utopie van de vrije markt Rands filosofie in de utopische traditie. Alle ingrediënten van de ware utopie zijn in Rands beschrijving van Atlantis terug te vinden. Achterhuis stelt dat Rands utopie een buitenbeentje is in de ‘familie van utopieën’. In de meeste utopieën is hebzucht en begeerte verdwenen en is het geld afgeschaft. Maar niet in Rands utopie. Hier is het teken van de dollar het symbool van succes. Hebzucht en begeerte zijn de motor achter creativiteit en geluk. Het is niet moeilijk Rands politieke en economische filosofie af te leiden uit haar persoonlijke achtergrond. Alisa Zinov'yena Rosenbaum werd in 1905 geboren in Sint-Petersburg. Ze zag hoe het leven van haar ouders werd verwoest door de Sovjetrevolutie. Ze ontvluchtte de Sovjet-Unie op eenentwintigjarige leeftijd en vestigde zich in de Verenigde Staten. De publicatie van haar eerste roman, The Fountainhead, in 1943, was een doorbraak. Atlas Shrugged werd in 1957 gepubliceerd. Alle romanfiguren in dit laatste boek hebben slechts één doel: hun vaak ellenlange monologen schotelen ons Rands wijsbegeerte voor. Het gedrag van de helden in het boek confronteert ons met de heldere toekomstmuziek van een nieuwe liberale wereld en die van hun tegenspelers - de valse, broeierige deuntjes van een rottende collectivistische poel des verderfs. De invloed van Rands gedachtengoed in de Verenigde Staten is groot. Terwijl de linkse intellectuele elite haar werk nauwelijks serieus neemt, lezen miljoenen ‘gewone’ Amerikanen The Fountainhead en Atlas Shrugged. Donald Trump, niet bepaald een bibliofiel, noemt The Fountainhead als zijn meest geliefde boek. Groter nog dan de bekendheid van haar ideologisch | |||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||
getinte romans bij Amerikaanse lezers is haar indirecte invloed op de wereldeconomie. Rand kan met reden de architect worden genoemd van de utopische visie die aan de basis ligt van de neoliberale golf die tijdens de regering van Thatcher en Reagan de wereld overspoelt. Alan Greenspan, voorzitter van het Federal Reserve System van 1987 tot 2006, is een Rand-adept van het eerste uur en werkte met haar aan de sleutelpassage uit Atlas Shrugged: de radiotoespraak van John Galt. Greenspan was dan ook stomverbaasd dat zijn overtuiging dat de vrije markt zichzelf voortdurend zou reguleren, uiteenspatte tijdens de kredietcrisis van 2008. | |||||||||||||||||||
De moraal van zelfverloocheningIn zijn inmiddels wereldberoemde boek Sapiens stelt de Israëlische historicus Yuval Noah Harari dat de geschiedenis wordt gestuurd door imaginaire entiteiten, waarmee hij verhalen bedoelt die duidelijk maken hoe de wereld in elkaar zit en die vertellen hoe mensen zich als acteurs in dat verhaal behoren te gedragen. Volgens Rand is het dominerende verhaal dat van een samenleving waarin mensen dienstbaar moeten zijn aan anderen. Het geluk van anderen is het hoogste doel. Hoe worden mensen zover gebracht hun leven op te offeren aan idealen die zo ver verwijderd zijn van hun eigen belangen? Rand voert daarvoor een tweetal archetypische figuren ten tonele. Atila is de brute heerser die hen desnoods met geweld zal dwingen. The Witch Doctor is de priester die de mens op een veel subtielere manier zal disciplineren: door geleidelijke hersenspoeling. Het geïmplanteerde zondebesef en de angst voor hel en verdoemenis zal hem doen handelen volgens de eisen van het verhaal. Gewone mensen zullen daarom een leven van opoffering leiden ten bate van het algemeen belang. Het is God of de staat die dit van hen eist. In het verhaal dat door geloof of ideologie wordt gedicteerd is geen plaats voor persoonlijk geluk. Het heden is een tranendal. De beloning volgt in het hiernamaals of is weggelegd voor een volgende generatie, die de vruchten van een leven vol ontberingen zal kunnen plukken. Een goed mens is een mens die zich wegcijfert voor anderen. | |||||||||||||||||||
De deugd van zelfzuchtigheidRand wijst deze altruïstische moraal categorisch af. De behoeften van anderen kunnen niet het fundament zijn van een moreel systeem. Rechten worden slechts ontleend aan prestaties en niet aan behoeften. In Rands woorden: de creator hoeft zijn leven niet dienstbaar te maken aan de second handler. Mensen die scheppen, produceren, hoeven zich niet te onderwerpen aan een collectiviteit die hen aan banden legt en leegrooft via hoge | |||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||
belastingen. Rand legt de basis van de moraal bij het individu, niet bij het collectief. Alles wat het individu ten goede komt is goed en alles wat het individu bedreigt in zijn bestaan is slecht. Rand stelt: ‘[....] een mens dient voor zichzelf te leven [....].’ ‘[....] voor zichzelf leven betekent dat het bereiken van zijn eigen geluk zijn hoogste morele doel is’.Ga naar eind1 Veel duidelijker kan het niet. Niet altruïsme, maar egoïsme vormt de grondslag van haar ethisch systeem. | |||||||||||||||||||
Rand en darwinismeMet haar zojuist geschetste morele positie betreedt Rand het terrein van het (sociaal) darwinisme. We horen een verre echo uit het victoriaanse tijdperk. Het was immers Charles Darwin die aangaf dat evolutie door natuurlijke selectie een uitermate egoïstisch proces is. Individuen voeren een niet-aflatende strijd om de beste plek onder de zon. Darwin gebruikt het woord ‘strijd’ en ‘oorlog’ talloze malen. De strijd om het bestaan is een oorlog met winnaars en verliezers. Een evolutionaire strijd die leidt tot steeds verdere perfectionering, in casu vooruitgang. Met name de Engelse filosoof Herbert Spencer (1820-1903) vertaalde deze strijd naar de menselijke samenleving. Hij zag evolutie als een universeel principe dat in het biologische en in het sociale domein tot geleidelijke vooruitgang leidde. Het egoïstische evolutionaire krachtenspel moest ongehinderd zijn gang kunnen gaan zodat de sterkere individuen langzaam maar zeker werden uitgeselecteerd. In zijn hoofdwerk Social Statics lezen we hoe Spencer zich verzet tegen de armenwetten. Bescherming van het zwakkere zou immers het sociale selectieproces frustreren. Spencer werd gelauwerd door de laat-negentiende-eeuwse captains of industry in de Verenigde Staten. Zijn theorie ‘bewees’ immers dat een liberaal politiek-economisch systeem met een minimum aan overheidsregulering in harmonie was met de natuurwetten. Ayn Rand heeft weinig oog voor de onvermijdelijke gevolgen van een wereld vol individuen die met tomeloze kracht hun eigen hoogstpersoonlijke doelen nastreven. De hobbesiaanse strijd van allen tegen allen komt niet voor in Rands kapitalistische paradijs. Zij meent dat er geen botsing van belangen is in een samenleving waarin mensen vrij en gelijkwaardig zijn. Deze visie koppelt zij aan het begrip ‘trader’: ‘Een handelaar is een man die ontvangt wat hij verdient en niet geeft wat onverdiend is’.Ga naar eind2 Toch past Rands denken zeer goed in het klassieke darwinistische model: om te overleven is het noodzakelijk dat individuen hun eigen egoïstische agenda volgen. Dit egoïsme vormt de kern van Rands filosofie. Altruïsme is ethisch verwerpelijk. In The Origin of Species stelt Charles Darwin: ‘Wanneer aan- | |||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||
getoond zou kunnen worden dat ook maar een enkel deel van de structuur van een enkele soort uitsluitend gevormd is ten bate van een andere soort, dan zou dit mijn theorie teniet doen, want zoiets kan onmogelijk geproduceerd worden door natuurlijke selectie’.Ga naar eind3 Rand is ongetwijfeld de kampioen van het ‘universele egoïsme’. Zij trekt onbedoeld de ultieme consequentie uit Darwins theorie: ‘[...] een mens dient voor zichzelf te leven [...]’Ga naar eind4 | |||||||||||||||||||
Altruïsme als probleemDe theorie van de natuurlijke selectie van Charles Darwin en het objectivisme van Rand stellen dezelfde eis aan het individu: wees een egoïst. Een ethisch systeem gebouwd op elk van deze theorieën kan dus slechts een zelfzuchtig oogmerk hebben: het nastreven van eigen doelen, het eigen geluk, is goed. Alles wat daarmee in strijd is, is slecht. Bij Darwin leidt altruïsme tot extinctie. Bij Rand leidt altruïsme tot het verval van de samenleving, wat op hetzelfde neerkomt. Is dit niet in strijd met de werkelijkheid die wij dagelijks om ons heen zien? Maakt de zorg voor anderen geen deel uit van ons persoonlijk leven en van de inrichting van onze samenleving als geheel? Deze overweging leidde direct na de publicatie van The Origin of Species tot een verhitte discussie. Hoe verzoenen we dit coöperatieve gedrag met de eisen van het darwinistische paradigma? Moet het worden aangemoedigd of net afgeremd? Is het cultuur of natuur? Darwins positie is erg ambivalent. Dit wordt met name duidelijk in zijn tweede grote werk: The Descent of Man. Van de ene kant was het duidelijk dat armenwetten en hulp aan gebrekkigen de zwakken in stand hielden, en sterker nog, de basis schiepen voor een snelle voortplanting van deze groep, geheel ten nadele van de mensen met veel betere eigenschappen. Deze ondermijning van de natuurlijke selectie zou kunnen leiden tot een degeneratie van de samenleving. Van de andere kant vond hij net deze altruïstische kant van de mens een van zijn nobelste eigenschappen. Een van de allerbelangrijkste actoren in het negentiende-eeuwse discours rondom Darwins theorie, was de antropoloog Thomas Henry Huxley (1825-1895). Zijn bijnaam ‘Darwins Bulldog’ had hij te danken aan de flair waarmee hij Darwins theorie verdedigde, daarbij in niet geringe mate geholpen door zijn redenaarstalent. In 1893 hield hij zijn beroemde Romanes-lezing met de titel ‘Evolution and Ethics’.Ga naar eind5 Hierin zocht hij een oplossing voor het ‘altruïsmeprobleem’ In deze lezing positioneerde Thomas Huxley altruïsme buiten de natuur. In de state of nature was de natuurlijke selectie heer en meester. In de state of art gold deze egoïstische gladiatoral theory of existence echter niet. De menselijke cultuur stond buiten de natuur. Daar- | |||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||
mee plaatste Huxley de mens in een aparte categorie, buiten de wereld van planten en dieren. Een heel andere opvatting koesterde de Russische prins, geograaf en anarchist Peter Kropotkin (1842-1921). In zijn belangrijkste werk Mutual Aid. A Factor of Evolution (1902), wordt duidelijk dat de positie die hij inneemt principieel verschilt van die van Huxley. In tegenstelling tot Huxley plaatst hij niet alleen competitie maar ook coöperatie binnen het domein van de natuur. Gedurende zijn expedities in Siberië zag hij hoe belangrijk samenwerking was voor dieren. Vooral onder barre omstandigheden. Hij raakte ervan overtuigd dat coöperatie even belangrijk was als competitie, niet alleen in de dierenwereld, maar ook in die van de mensen. Beide waren het resultaat van een lange evolutie. Natuurlijke selectie had beide uitgeselecteerd als waardevolle overlevingsstrategieën. Op deze natuurlijke neiging tot samenwerking vestigde Kropotkin ook zijn anarchistische theorie. De twintigste eeuw kende een aantal nieuwe pogingen om coöperatie een plaats te geven naast competitie, zonder in conflict te raken met Darwins theorie. Een eerste oplossing werd geboden door de Britse sociobioloog William D. Hamilton (1936-2000) die in 1964 het baanbrekende artikel ‘The Genetical Evolution of Social Behaviour’ publiceerde. Hierin introduceerde hij het begrip inclusive fitness. De gedachte hierachter is dat de natuurlijke selectie via verwanten in het eigen voordeel werkt. Immers, door hulp aan verwanten vergroot men de kans dat genen die identiek zijn aan de eigen genen behouden blijven. Een individu kan bijvoorbeeld zijn leven offeren voor zijn kinderen, broers of zussen en daardoor een veelvoud van zijn eigen genen redden van een gewisse dood. De Britse zoöloog Richard Dawkins (1941) werkte dit idee uit in zijn wereldwijde bestseller The Selfish Gene. Daarin gaat hij zelfs zover om onze lichamen te zien als ‘overlevingsmachines’ in dienst van onze genen. Het gencentrisch perspectief staat hier centraal. De natuurlijke selectie speelt zich dus niet af op het niveau van de soort, de groep of het individu, maar op het laagst denkbare niveau: dat van het gen. Daarmee is echter slechts een beperkt deel van onze ingebakken onderlinge hulpvaardigheid binnen het model van de natuurlijke selectie verklaard. Er is immers heel wat coöperatief gedrag dat niet uitsluitend op verwanten is gericht. Hoe kan dit gedrag verzoend worden met het model van de natuurlijke selectie? Is ook dit gedrag in laatste instantie egoïstisch? Het was Robert Trivers (1943) die dit probleem onder het vergrootglas legde. Het sleutelbegrip in zijn theorie is ‘wederkerigheid’ of ‘reciprociteit’. In de natuur wemelt het van de relaties tussen organismen die daarop gebaseerd zijn. Neem de symbiose tussen schimmels en korstmossen of die tussen bloemen en bijen waarbij de een voedsel levert en de ander voor bestuiving | |||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||
zorgt. Denk aan koeien die elkaar wederzijds likken op plaatsen waar ze jeuk hebben of apen die elkaar onderling vlooien. Deze hulp is gebaseerd op het vertrouwen dat geboden hulp ook op enig moment ‘betaald’ wordt met gevraagde hulp. De conclusie van het onderzoek van Hamilton en Trivers kan geen andere zijn dan deze: alle altruïsme is exploitatie. Wat op sociaal niveau zorgzaam, hulpvaardig, zelfwegcijferend lijkt, blijkt in feite voorgeprogrammeerd egoïsme te zijn. Met deze conclusie is de spanning tussen Darwins theorie en de schijnbaar coöperatieve werkelijkheid opgelost. De tegenstelling tussen enerzijds het kille competitieve egoïsme als conclusie van Darwins theorie van de natuurlijke selectie, en anderzijds het zichzelf opofferende altruïsme dat we vaak in de dagelijkse realiteit tegenkomen, blijkt een paradox te zijn. Is daarmee dit wetenschappelijke debat, dat vrijwel direct na Darwins publicatie van The Origin of Species in 1859 begon, ten einde? | |||||||||||||||||||
Altruïsme volgens de Waal en WarnekenDe beantwoording van deze vraag voert ons naar baanbrekend onderzoek op het gebied van de primatologie en de evolutionaire psychologie. Hiervoor moeten wij te rade gaan bij de Bosschenaar Frans de Waal (1948), Nederlands bekendste primatoloog, die overigens al sinds 1981 in de Verenigde Staten woont. Hij werkte daar als hoogleraar primatengedrag en directeur van het Living Links Center aan het Yerkes National Primate Research Center. De Waals onderzoek trok wereldwijd de aandacht en leidt met betrekking tot het thema van dit artikel tot verstrekkende conclusies. Frans de Waal fundeert zijn opvattingen op een verschijnsel dat iedereen kent: empathie. Je zou empathie kunnen omschrijven als ‘invoelend vermogen’. De Waal legt uit dat empathie een gelaagd verschijnsel is. Het begint bij body mapping: het synchroniseren van elkaars bewegingen zoals we dat kennen van een school dolfijnen of het letterlijk ‘na-apen’ van elkaars gedrag. In dezelfde ‘laag’ hoort ook emotionele besmetting thuis. Denk aan de aanstekelijkheid van lachen of geeuwen. De volgende laag is troostgedrag. Hier gaat het al om handelen gericht op het welbevinden van de ander. De laatste stap is perspectiefname waarbij het helpende individu doorziet wat de oorzaak van het ongenoegen is en gerichte hulp biedt. Let wel, we hebben het hier niet alleen over mensen maar ook over andere sociale zoogdieren zoals andere primaten, olifanten, dolfijnen en walvissen. Empathische perspectiefname resulteert in een voortdurende belangstelling voor het welzijn van anderen. Het misschien wel bekendste experiment dat De Waal deed om dit aan te tonen was een onderzoek naar prosociaal gedrag bij kapucijnapen. Twee | |||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||
van deze apen bevonden zich in een kooi die uit twee delen bestond. Ze waren gescheiden van elkaar, maar konden elkaar goed zien. De apen werden uitgenodigd tot ruilhandel. Deze apen begrijpen goed wat dat is. Er werd voedsel geruild voor fiches. De rode fiches waren ‘zelfzuchtig’. Bij het overhandigen van een rode fiche kreeg alleen het aapje zélf een klein stukje appel. Bij het overhandigen van de groene fiche kreeg niet alleen hij, maar ook zijn buurman een stukje appel. Na een tijdje bleken de apen overwegend de voorkeur te geven aan de prosociale fiches. Daarbij bleek ook weer eens dat hoe sterker de band met de ander was, hoe vaker de prosociale fiche gepakt werd. De sociaal-psycholoog Daniel Batson (1943) beweegt zich op hetzelfde terrein als De Waal wanneer hij zijn ‘empathie-altruïsme-hypothese’ toetst. Deze hypothese stelt dat ‘echt’ altruïsme bestaat. Ze daagt de opvatting uit dat ten slotte alles een zelfzuchtig doel dient. Batson toetste een hele reeks experimenten waarbij een secundair egoïstisch motief uitgeschakeld wordt om te kijken hoeveel altruïstisch gedrag ‘er overblijft’. Zijn conclusie was dat hulpgedrag soms, maar niet altijd herleid kan worden tot een egoïstisch motief. Het zou te ver voeren de boeiende experimenten van Batson binnen de omvang van dit artikel uit te werken. Een betrekkelijk nieuwe ster aan het firmament van de evolutionaire psychologie is Felix Warneken (1981). Deze hoogleraar aan de Harvard University richt zich op drie acties: helpen, delen en informeren. Hij kijkt daarbij naar drie onderzoeksdomeinen: peuters, mensapen en de cultuuroverstijgende context. Zijn hypothese is: als gedrag voorkomt bij zowel jonge kinderen (peuters) als mensapen (chimpansees) en als dit gedrag bij peuters cultuuroverstijgend is, dan hebben we te maken met aanleg en niet met aangeleerd (cultureel bepaald) gedrag. Warneken probeerde zijn hypothese te toetsen door middel van een reeks experimenten. Bij ‘helpen’ zijn de overeenkomsten tussen peuters en chimpansees evident. Zo kon Warneken vaststellen dat niet alleen peuters, maar ook chimpansees spontaan voorwerpen oprapen die buiten het bereik van een ander individu liggen, maar die het individu nodig lijkt te hebben. Dat doen ze ongevraagd, bij herhaling en zonder dat ze daarvoor beloond worden. In een ander experiment maken chimpansees een ketting los waardoor een deur opengaat zodat een soortgenoot bij voedsel kan. Het feit dat ze er zelf niet bij komen vormt geen beletsel voor hun gedrag. Bij ‘delen’ en ‘informeren’ stelde Warneken vast dat peuters en chimpansees dit beiden doen, maar peuters veel beter. Peuters delen makkelijker en informeren elkaar voortdurend. Daarnaast blijkt het gedrag van de peuters op het gebied van helpen, delen en informeren zich niets aan te trekken van culturele grenzen. Een vergelijkende studie van dit peutergedrag in Canada, India en Peru toont een hoge mate van uni- | |||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||
formiteit aan. Ook gemeten aan dit criterium kan moeilijk geconcludeerd worden dat hier een culturele component bepalend is. Warneken ontkomt dan ook niet aan de conclusie dat het vroege empathische gedrag van kinderen evolutionair bepaald is en dat het geen dubbele zelfzuchtige agenda kent. De populaire these van het ‘universele egoïsme’ is daarmee onhoudbaar. Dit ligt geheel in de lijn van het onderzoek van De Waal en Batson. | |||||||||||||||||||
Rand als probleemDe zoektocht naar de betekenis van het verschijnsel altruïsme heeft ons tot een aantal conclusies gebracht die fataal zijn voor het fundament van Rands objectivisme. De mens is in Rands visie van nature egoïstisch. Voor haar is altruïsme een cultuurproduct. Het is het product van indoctrinatie: de in haar ogen humanistisch-christelijke slavenmoraal is het resultaat van een internalisatie van culturele waarden en normen. Haar pleidooi is: gedraag je zoals je van nature bent. Haar advies is daarom ook: ‘leef voor je eigen geluk [....]’.Ga naar eind6 Bij Rand hebben we ontegenzeggelijk te doen met de mens van Hobbes en Spencer, de mens die de logische uitkomst is van het proces van de natuurlijke selectie: een mens die voor zichzelf gaat. Deze mens moet, wil hij overleven, compromisloos zijn eigen doelen nastreven. Als hij al een beroep doet op anderen, dan is dat omdat samenwerking per saldo gunstig uitpakt voor zijn eigen belang. De relatie van deze mens tot anderen is slechts uit te drukken in termen van wederkerigheid. Hij is een ‘trader’, die aan het einde van de rekening liefst zwarte cijfers wil zien. Rand verdedigt hier het onuitroeibare concept van het ‘universele egoïsme’. Bij Rand is alléén egoïsme natuurlijk. De uitkomsten van het empirische onderzoek van De Waal, Batson en Warneken zijn hiermee in strijd. Deze onderzoekers vinden geen chimpansees of mensen die uitsluitend zelfzuchtig handelen. Ze zien individuen die even vaak coöperatief zijn. Ook is deze samenwerking niet altijd een verhulde vorm van egoïsme. Het draait daarbij niet uitsluitend om hulp aan verwanten (Hamilton) of wederkerige hulp aan niet-verwanten (Trivers). Het concept van de ‘trader’ schiet te kort. Wij zijn sociaal gezien niet slechts boekhouders, maar meer: wij kunnen daadwerkelijk onzelfzuchtig zijn. De Waal beschrijft hoe wij in staat zijn ons eigen zelf te laten samensmelten met dat van een ander en vanuit deze empathische perspectiefname een ander te helpen zonder dat wij ons afvragen wat ons dit oplevert op korte of op lange termijn. De prosociale keuzetests bij primaten van De Waal, de sociaalpsychologische experimenten met volwassenen (Batson) en peuters (Warneken en Tomasello), laten zien dat ons altruïstische gedrag geheel los kan staan van eigenbelang. | |||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||
In Rands Atlas Shrugged zien we hoe een samenleving ten onder gaat aan een collectivistische utopie. De beschrijving van de geleidelijke desintegratie van het leven met onder meer voedselrellen, stroomuitval en dictatuur, past één op één op het Venezuela dezer dagen. Hier zou elke rechtgeaarde objectivist wijzen op de ééndimensionale anarcho-kapitalistische oplossing van Rand. Maar we dienen beter te weten: Greenspan heeft Rands ultra-liberale filosofie naar de economie vertaald met de kredietcrisis als gevolg. Ook de kapitalistische shocktherapie in Chili en het Rusland van Jeltsin onder leiding van de Chicago Boys, met als meest prominente vertegenwoordiger Milton Friedman, vormde een economische toepassing van Rands ideeën. Ze bracht, op zijn zachtst gezegd, de ideale samenleving niet binnen handbereik. Blijkbaar hebben zowel onze liberale als onze socialistische denkbeelden beide een stevige evolutionaire basis en voert een verstandshuwelijk daartussen ons nog het verst op de lange weg naar het zo hartstochtelijk begeerde utopia. | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||
Video
|
|