| |
| |
| |
Thomas Merton
Het contemplatieve leven in de moderne wereld
Kan het contemplatieve leven nog een plaats krijgen in de wereld van techniek en conflicten die de onze is? Behoort het alleen tot het verleden? Het antwoord hierop is dat omdat de directe en zuivere ervaring van de werkelijkheid in haar uiteindelijke grond de diepste behoefte van de mens is, contemplatie mogelijk moet zijn, wil de mens menselijk blijven. Wanneer contemplatie niet langer mogelijk is, dan heeft de mens de spirituele oriëntatie verloren waarvan al het andere - orde, vrede, geluk, gezondheid - afhankelijk moet zijn. Maar ware contemplatie is een strenge en veeleisende roeping. Er zijn maar weinigen die haar zoeken, en nog minder die haar vinden. Niettemin, hun aanwezigheid getuigt van het feit dat contemplatie zowel noodzakelijk als mogelijk blijft.
De mens heeft een instinctieve behoefte aan harmonie en vrede, aan rust, orde en betekenis. Geen ervan lijkt de meest opvallende karaktertrek van de moderne samenleving. Het leven in een klooster, waar de tradities en rituelen uit een meer contemplatief tijdperk nog voortleven en worden beoefend, kan mensen er alleen maar aan herinneren dat er ooit een meer ontspannen en meer spirituele manier van leven bestond - en dat dit de manier van leven van hun voorouders was. Zo is er zelfs in het verwarde activisme van het westerse leven een zekere herinnering aan de contemplatie geweven. Het is een herinnering die zo vaag en veraf is dat zij nauwelijks wordt begrepen, en toch kan zij de hoop wekken op het herstel van een innerlijke visie. In deze hoop kan de moderne mens misschien voor even de droom koesteren van een contemplatief leven en van een hogere spirituele staat van kalmte, van rust, van onbezorgde vreugde. Maar een gevoel van zelfbedrog en schuld roept in de westerse mens onmiddellijk een reactie op van wanhoop, walging, afwijzing van de droom en een aanhan- | |
| |
gen van volledig activisme. We moeten onderkennen dat enkel de gedachte aan contemplatie er een is, die de moderne mens die deze gedachte serieus neemt, verontrust. Zij is zo tegengesteld aan de moderne manier van leven, zo overduidelijk vreemd, zo ogenschijnlijk onmogelijk dat zelfs de moderne mens die haar overweegt aanvankelijk merkt dat zijn hele wezen ertegen in opstand komt. Ook al blijft het ideaal van innerlijke vrede aantrekkelijk, de eisen die de weg naar de vrede stelt zijn zo zwaar en zo radicaal dat er niet langer aan kan worden voldaan. We zouden graag kalm zijn, maar onze rusteloosheid staat het niet toe. Vandaar dat we geloven dat er voor ons geen vrede kan zijn behalve in een leven gevuld met beweging en activiteit, met spreken, nieuws, communicatie, recreatie, afleiding. We zoeken de zin van ons leven in activiteit om zichzelf, activiteit
zonder doel, doeltreffendheid zonder vrucht, sciëntisme, de cultus van onbeperkte macht, de dienst van de machine als doel op zichzelf. En bij dit alles wordt een zekere dynamiek verondersteld. Het leven met een koortsachtige activiteit worden de meest verheven kwaliteiten toegedicht, alsof dit het doel en het geluk van de mens zou zijn; of veeleer alsof het leven van de mens op zichzelf geen zin zou hebben, en alsof die zin zou moeten worden gegeven door een bron van buiten, door een samenleving die opgaat in een reusachtige gemeenschappelijke poging de mens boven zichzelf te verheffen. De mens wordt inderdaad geroepen zichzelf te overstijgen. Maar zijn diens eigen inspanningen daarvoor voldoende?
Op dit punt zou het verleidelijk zijn de nieuwe, ingewikkelde situatie te analyseren die is ontstaan door de populariteit van hallucinogene drugs. Ik kan geen poging tot zo'n analyse doen. Maar het gegeven dat deze drugs bestaan en zo veel worden gebruikt vraagt dat zij tenminste worden genoemd. Hun meest opvallende eigenschap is dat zij een aborting zijn naar de ‘innerlijke visie’. Zij beloven een contemplatieve ervaring zonder enige noodzaak de disciplines van het contemplatieve leven te beoefenen. Met andere woorden, zij bieden precies datgene wat de moderne mens wil, de mogelijkheid van twee walletjes te eten, het beste van twee werelden te hebben, dat wil zeggen een ‘mysticus’ te worden zonder enige opoffering te doen. Helaas kan de schuld aan deze situatie niet nonchalant worden gegeven aan beatniks en onverantwoordelijke jongeren. Het lijkt me dat het enkel nog een bijkomend aspect van de weelde is waaraan de officiële kerk haar eigen mate van verwarring en kwade trouw heeft bijgedragen. Per slot van rekening beweerde de officiële godsdienst - min of meer in alle kerken - dat godsdienst zou dienen als gelukspil, mensen zou helpen hun problemen op te lossen, het leven gemakkelijker en vrolijker zou maken, enzovoort. Wanneer godsdienst vrolijk wordt geadverteerd als gelukspil, en vervolgens komt er een echte gelukspil, zie ik geen rechtvaardiging voor de klachten
| |
| |
van godsdienstige mensen dat het publiek het product van de concurrent beter vindt. Het is tenslotte goedkoper en effectiever.
Wat echter duidelijk moet worden gemaakt is dat contemplatie niet alleen een verdieping van de ervaring is, maar ook een volledige verandering in de manier van zijn en van leven, en de essentie van die verandering is juist een bevrijding van de afhankelijkheid van externe middelen voor externe doeleinden. Natuurlijk kan men beweren dat het openen van de ‘deuren van de waarneming’ niet helemaal ‘extern’ is, maar toch is het een bevrediging waaraan men een geregelde behoefte kan ontwikkelen en waarvan men afhankelijk kan worden. Ware contemplatie bevrijdt ons van al dergelijke vormen van afhankelijkheid. In dit opzicht lijkt me een contemplatief leven dat afhankelijk is van dergelijke drugs wezenlijk verschillend van dat contemplatieve leven dat bevrijd is van alle afhankelijkheid behalve van vrijheid en goddelijke genade. Ik besef dat deze paar opmerkingen niet alle echte vragen beantwoorden, maar zij geven uitdrukking aan de twijfel in mijn eigen geest.
Hoe dan ook, ik meen dat de reden voor de innerlijke verwardheid van de westerse mens is dat onze technologische samenleving geen ruimte biedt aan de wijsheid die streeft naar waarheid om zichzelf, die zoekt naar de volheid van het bestaan, die wil rusten op een intuïtie van de grond van alle bestaan. Zonder wijsheid kan de ogenschijnlijke tegenstelling tussen handelen en contemplatie, tussen werk en rust, betrokkenheid en afstandelijkheid nooit worden opgelost. Oude en traditionele samenlevingen, hetzij in Azië hetzij in het Westen, hebben altijd met name ‘de weg’ van de wijze erkend, de weg van de spirituele discipline waar tegelijk wijsheid en methode bestond, en waardoor, of het nu in de kunst, filosofie, godsdienst of het monastieke leven was, sommige mensen de innerlijke zin van het zijn bereiken; zij zouden deze zin ervaren voor al hun broeders, zij zouden om het zo te zeggen in zichzelf de verdeeldheid en verwikkelingen bijeen brengen die het leven van hun medeleden verwarden. Door deze verdeeldheid in zichzelf te helen zouden zij helpen de verdeeldheid in de wereld te helen. Zij zouden in zichzelf die eenheid verwezenlijken die tegelijkertijd de hoogste handeling en de hoogste rust is, ware kennis en onzelfzuchtige liefde, een kennis voorbij kennis in leegte en onbekendheid, een willen voorbij de wil in ogenschijnlijke inactiviteit. Zij zouden het hoogste streven bereiken in afwezigheid van streven en conflict.
Deze manier van wijsheid is geen droom, geen verleiding en geen ontwijking, want zij is integendeel een terugkeer naar de werkelijkheid in haar diepste grond. Zij is geen vlucht voor tegenstellingen en verwarring, want zij vindt alleen eenheid en helderheid door zich onder te dompelen in het holst van tegenstellingen, door het aanvaarden van leegheid en lijden, door
| |
| |
het afstand doen van passies en obsessies die de hele wereld in vlam zetten. Zij trekt zich niet terug van het vuur. Zij is in het hart van het vuur, maar zij blijft koel, omdat zij de zachtaardigheid en nederigheid heeft die voortvloeien uit zelfverlating, en dus de illusie van het uiterlijke zelf niet zoekt te bevestigen.
Wanneer een mens eenmaal voet heeft gezet op deze weg, bestaat er geen excuus om hem te verlaten, want op weg zijn is eigenlijk zonder twijfel of aarzeling erkennen dat alleen deze weg helemaal werkelijk is en dat al het andere misleiding is, tenzij in zoverre het op een of andere geheime en verborgen manier verbonden is met ‘de weg’.
Daarom, verre van deze weg te willen verlaten, wil de contemplatief enkel verder en verder op deze weg reizen. Deze reis zonder landkaarten leidt hem naar ruig bergachtig gebied waar vaak mist en storm is en waar hij meer en meer alleen is. Maar tegelijkertijd, de hellingen in het duister bestijgend, scherper en scherper zijn eigen leegheid voelend, en met de winter wreed waaiend door zijn inmiddels haveloze kleren, ontmoet hij soms andere reizigers op de weg, arme pelgrims zoals hijzelf, en even alleen als hijzelf, misschien afkomstig uit andere landen en andere tradities. Natuurlijk zijn er grote verschillen tussen hen, en toch kunnen zij veel gemeen hebben. De westerse contemplatief kan zelfs stellen dat hij zich veel meer verwant voelt aan de zen-monniken van het oude Japan dan aan de drukke en ongeduldige mensen van het Westen, van zijn eigen land, die denken in termen van geld, macht, publiciteit, machines, zaken, politiek gewin, militaire strategie - die, in een woord, zoeken naar de triomfantelijke bevestiging van hun eigen wil, hun eigen macht, opgevat als de reden waarom zij bestaan. Is dit wellicht niet de meest dwaze van alle dromen, de meest hardnekkige en schadelijke van alle illusies?
Hoe ook, het is zeker dat de weg van de wijsheid geen ontwijken is. Eenvoudig het moderne leven ontwijken zou een vruchteloze poging zijn afstand te doen van zijn verantwoordelijkheden en een verloochening van voordelen - en illusies. De contemplatieve weg vergt eerst en vooral een verloochening van deze obsessie met de triomf van de individuele en collectieve wil tot macht. Want deze agressieve en zelfverzekerde drang om macht te bezitten en uit te oefenen houdt een volledig andere kijk op de werkelijkheid in dan die men ziet wanneer men reist op de contemplatieve weg. De agressieve en heerszuchtige kijk op de werkelijkheid plaatst het individuele zelf op de voorgrond, met zijn lichamelijkheid, zijn gevoelens en emoties, zijn verlangens en behoeften, zijn liefde en haat, zijn handelingen en reacties. Dit alles wordt opgevat als samen een fundamentele en onbetwijfelbare werkelijkheid vormend waarop alles betrekking moet hebben, zodat alle andere dingen ook worden geschat op hun individualiteit,
| |
| |
hun handelingen en reacties, en alle manieren waarop zij botsen met de belangen van het individuele zelf. De wereld wordt dan opgevat als een veelheid van met elkaar strijdige en beperkte wezens, allemaal opgesloten in de gevangenis van hun eigen individualiteit, en daarom allemaal volledig in een staat van aanhoudende en kwetsbare onvolledigheid, allemaal strevend naar een zekere volledigheid door zich ten koste van anderen te doen gelden, anderen overheersend en gebruikend. Deze wereld wordt zo een reusachtig conflict waarin de enige vrede die is, die overeen zal komen met de zege van de sterken, en ten einde de vreugde van de zege te proeven moet de zwakke zich onderwerpen aan de sterke en met hem meegaan in zijn avonturen en deelhebben aan zijn macht. Zo ontstaat er een onechte, voorlopige eenheid: de eenheid van de indrukwekkende optelsom, de eenheid van degenen die door het toeval van de strijd om de macht bij elkaar zijn gesmeten zonder liefde en zonder begrip. Vanuit het perspectief van ‘de weg’ is deze eenheid niets dan een monsterlijk collectief want zij heeft geen echte bestaansreden en is al helemaal geen echte eenheid. Hoe volhardend zij ook voor zichzelf de waardigheden van een echt gemeenschappelijk en menselijk bestaan moge opeisen, zij tilt de mens niet naar een echt gemeenschappelijke, bovenpersoonlijke samenwerking. Zij drijft hem voort met dwaze en onverantwoordelijke eisen, buit hem uit, vervreemdt hem van de werkelijkheid, en eist een blinde irrationele en volledige onderwerping. Het leven van de collectieve massa is zodanig dat het in de mens de diepste behoefte aan en vermogen tot contemplatie vernietigt. Het put de levende bronnen van medelijden en begrip uit. Het bederft het creatieve genie en vernietigt de onschuldige kijk die eigen is aan de mens die leeft in gemeenschap met de natuur. Ten slotte wordt de collectieve massa een groot geheel van georganiseerde haat, een grote en
georganiseerde doodswens, die het eigen bestaan en dat van de hele mensheid bedreigt.
De opdracht van het contemplatieve leven in deze wereld van grootschalig conflict en collectieve onredelijkheid is de ware weg van eenheid en vrede te zoeken, zonder toe te geven aan de illusie zich terug te trekken in het domein van abstractie waar onplezierige feiten eenvoudig door een krachtsinspanning van de wil worden uitgesloten. Door de wereld tegemoet te treden vanuit een volledig ander gezichtspunt, houdt de contemplatief in de wereld de aanwezigheid levend van een spiritueel en intelligent bewustzijn, dat ten grondslag aan ware vrede en ware eenheid tussen mensen ligt. Dit bewustzijn aanvaardt zeker het feit van ons individuele en empirische bestaan, maar weigert dit te zien als de fundamentele werkelijkheid. De fundamentele werkelijkheid is noch het individuele, empirische zelf, noch een abstracte en ideële eenheid die alleen in het verstand kan bestaan. De fundamentele werkelijkheid is het zijn zelf, dat een is in alle concreet be- | |
| |
staande wezens, dat zichzelf deelt onder hen, en zich manifesteert door hen. Het doel van de contemplatief is, op het laagste niveau, deze schittering van zijn en eenheid te herkennen - een schittering waarin hij een is met al wat is. Maar op een hoger niveau is dit de overstijgende grond en bron van het bestaan, het niet-bestaan en de leegheid die zo wordt genoemd omdat het voorbij alle omschrijving en bepaling gaat. Deze grond en bron is niet eenvoudig een trage en passieve leegheid, maar voor de christen is het zuivere handeling, zuivere vrijheid, zuiver licht. De leegheid die ‘zuiver zijn’ is, is het licht van God dat, zoals het Evangelie van Johannes zegt ‘licht geeft aan ieder mens die ter wereld komt’. Juist dit Evangelie ziet alle zijn als voortkomend uit de Vader, God, in Zijn Woord die het licht van de wereld is. ‘In het Woord was het leven en het leven was het licht van de mensen. En het licht schijnt in de duisternis, en de
duisternis heeft het niet begrepen.’ (Johannes 1:4-5).
Nu doen de buitengewoon actieve en goede werken van christenen hen vaak deze diepere en meer contemplatieve dimensie van de christelijke weg vergeten. Het gezicht dat de christelijke wereld aan de Aziatische wereld heeft laten zien was zelfs zo activistisch, dat het verborgen contemplatieve element van het christendom door Aziaten zelfs niet wordt vermoed. Maar zonder de diepe grond van wijsheid en contemplatie zou het christelijke handelen geen zin en geen doel hebben.
De christen is dus niet eenvoudigweg een mens van goede wil die zich uitspreekt voor een bepaald geheel van overtuigingen, die een welomschreven dogmatische opvatting heeft van de wereld, van de mens, en van de reden waarom de mens bestaat. Hij is niet eenvoudigweg iemand die een morele code aanhangt van broederschap, en van liefdadigheid met een sterke nadruk op bepaalde beloningen en straffen voor het individu. Aan het christendom ligt niet eenvoudig een geheel van doctrines ten grondslag over God die ergens ver weg verblijft in de hemel, en de mens die worstelt op aarde, ver van de hemel, en die probeert een God in de verte te verzoenen door middel van rechtschapen werken. Integendeel, christenen zelf verzuimen vaak te beseffen dat de oneindige God zich onder hen ophoudt, zodat Hij in hen is en zij in Hem. Zij hebben geen besef van de aanwezigheid van de onuitputtelijke bron van het zijn in het midden van de wereld en te midden van de mensen. Daarom is ware christelijke wijsheid gericht op het ervaren van het goddelijk Licht dat in de wereld is, het Licht waarin alles bestaat, en dat niettemin onbekend is aan de wereld omdat geen geest de oneindigheid ervan kan zien of bevatten. ‘Hij was in de wereld en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.’ (Johannes 1:10-11)
| |
| |
Contemplatieve wijsheid is dus geen eenvoudige aanschouwende extrapolatie van bepaalde intellectuele of dogmatische principes, maar een levend contact met de Oneindige Bron van alle zijn, een contact niet alleen van geest en hart, niet alleen van ‘ik en Gij’, maar een overstijgende eenheid van bewustzijn waarin mens en God, volgens de uitdrukking van Sint Paulus, ‘één geest’ worden.
Hoewel deze contemplatieve eenheid een uiterste intensivering van het bewuste besef is, een soort volledig besef, is het niet passend vervat of betekend door een bepaald visioen, maar veeleer door niet-zien, dat de volledigheid van zin bereikt voorbij alle beperkte ideeën, door de overgave van liefde. God zelf is niet alleen zuiver zijn, maar ook zuivere liefde, en Hem kennen is één met Hem worden in liefde. In deze dimensie van de christelijke ervaring betekent het Kruis van Christus meer dan de juridische verlossing van de mens uit de schuld van het kwaad. Het betekent de doortocht van dood naar leven en van leegheid naar volledigheid, of van volledigheid in leegheid. Zo is de contemplatieve weg van de oude christelijke traditie niet eenvoudig de weg van goede werken en liefhebbende verering, hoe goed deze ook zijn, maar ook de weg van leegheid en overstijging in eenheid met de gekruisigde Christus. Het Kruis betekende dat de offerdood die het einde betekent voor alle zucht naar aardse macht en alle bevrediging van passies, in feite de bevrijding is van al degenen die hun uiterlijke zelf hebben afgewezen teneinde zich te wijden aan liefde en waarheid. Christus is niet eenvoudig een onderwerp voor liefde en contemplatie die de christen met eerbiedige aandacht beziet: Hij is ook ‘de weg, de waarheid en het leven’, zo dat voor de christen ‘op weg zijn’ ook ‘in Christus’ zijn is, en de waarheid zoeken wandelen in het licht van Christus is. ‘Voor mij is leven Christus’, zegt Sint Paulus, ‘Ik leef, nu niet ik, maar Christus leeft in mij’.
Dit is een samenvattende schets van de betekenis van christelijke contemplatie, een betekenis die vraagt om een veel omvattender uitwerking met name wat betreft het sacramentele en liturgische leven van de kerk. Zo is het contemplatieve leven.
Men hoeft geen monnik te zijn om deze weg in te slaan. Het volstaat om een kind Gods te zijn, een mens. Het is genoeg dat men het instinct voor waarheid in zich draagt, het verlangen naar vrijheid van beperkingen en van slaafsheid voor uiterlijke dingen die Sint Paulus de ‘slaafsheid aan verderfelijkheid’ noemt en die in feite de hele wereld vastgebonden houdt door passies, hebzucht, sensatiezucht, en individuele overlevingsdrang, alsof men rijk genoeg, machtig en slim genoeg zou kunnen worden om de dood te bedriegen.
Ongelukkig genoeg vervult deze passie voor onwerkelijkheid en voor het onmogelijke de wereld van vandaag met geweld, haat en zelfs een krankzinnige en sluwe razernij die ons hele bestaan bedreigt.
| |
| |
Wetenschap en techniek zijn inderdaad in veel opzichten bewonderenswaardig, en wanneer zij hun beloften inlossen kunnen zij veel voor de mensheid betekenen. Maar zij kunnen haar diepste problemen niet oplossen. Integendeel, zonder wijsheid, zonder de intuïtie en vrijheid die het mogelijk maken dat de mens terugkeert naar de grond van zijn bestaan, kan wetenschap hem alleen maar verder werpen in de centrifugale vlucht die hem, in al zijn samengeperste en onbegrepen isolatie, werpt in de duisternis van de grote ruimte zonder doel en zonder oogmerk.
Bron: Thomas Merton, ‘The Contemplative Life in the Modern World’, In: Faith and Violence, University of Notre Dame Press, Notre Dame, 1968, blz. 215-224. Een eerdere versie van dit essay verscheen in 1965 in een Japanse editie van Seeds of Contemplation. Deze tekst werd voor Streven vertaald in het Nederlands door Herman Simissen.
|
|