| |
| |
| |
Wil Derkse
‘Strangers no more’
De monastieke interreligieuze dialoog
Al vóór zijn intrede in de trappistenabdij van Gethsemani (1942) las Thomas Merton graag teksten uit oosterse spirituele scholen. Deze affiniteit met het boeddhisme, het hindoeïsme en ook het soefisme - die dus geenszins met zijn laatste levensperiode te verbinden is, zoals wel eens beweerd wordt - zou in zijn hele kloosterleven een rol blijven spelen.
In zijn essay ‘The Contemplative Life in the Modern World’ worden oosterse spirituele tradities gecontrasteerd met de activistische westerse houding, die liefst graag een beetje snel resultaten wil bereiken, ook op geestelijk gebied. Het gebruik van geestverruimende middelen, dat in de vs destijds opgang begon te maken, wordt door Merton gezien als een ‘shortcut’ en als typisch voor het moderne Westen. Zowel de eigen monastieke traditie als die van het Oosten kennen daarentegen het belang van veeleisende en volhardende discipline, en een langzaam en geduldig ingroeien in een van de spirituele scholen.
De verschillen tussen de spirituele scholen van zowel het Westen als het Oosten (en natuurlijk ook tussen Oost en West) zijn aanzienlijk; toch voelt men in wederzijds contact veel verwantschap, zoals inmiddels in een dialoogpraktijk van ruim een halve eeuw zo vaak gebleken is. Zeker in het begin van deze dialoogpraktijk, zo stelt Merton in zijn artikel, waren monniken uit Azië verrast dat ook het Westen contemplatieve praktijken kent, die in het christendom een traditie kennen van zeker achttien eeuwen. Wel stelt
| |
| |
Merton kritisch dat het Oosten zuiniger is op de eigen tradities: daar heeft men niet zo sterk de neiging waardevolle zaken overboord te zetten, zoals hij die aantreft in kerkelijke vernieuwingsbewegingen van zijn dagen. Zoals uit zijn publicaties en dagboeken blijkt, is hij beslist geen traditionalist. Wel is hij overtuigd van de waarde van traditionele vormen en gebruiken, en beseft hij het belang van een prudente omgang daarmee. In zijn laatste weken komt hij tijdens een multireligieuze ontmoeting in Calcutta, de ‘Spiritual Summit Conference’ hierop terug. Hij betreurt een te snelle modernisering van het monastieke leven, waardoor ‘veel wat van onsterfelijke waarde is op een onverantwoorde wijze aan de kant wordt gezet [...] Als een broeder uit het Westen zeg ik nu tegen oosterse monniken: wees voorzichtig [...] Jullie trouw aan de traditie siert jullie. Wees niet bang voor deze trouw.’
De afgelopen halve eeuw is dat onverantwoorde aan-de-kant-zetten overigens in monastieke kringen, behoudens tijdelijke modes, niet gebeurd. Integendeel: door grondige studie van de eigen bronnen door vele geleerden (die tevens ervaringsdeskundigen waren), zijn die bronnen meer gaan stromen. Vele bronteksten uit de sfeer van de benedictijnse, cisterciënzer, carmelitaanse, franciscaanse en niet te vergeten de ignatiaanse spiritualiteit kregen nieuwe kritische uitgaven en omvangrijke commentaren. De Rijnlandse mystiek werd herontdekt en bestudeerd, alsook de spiritualiteit van de moderne devotie. Er werden ook nieuwe kerkmuzikale tradities ontwikkeld die heel duurzaam bleken te zijn, zoals de gezangen en psalmzettingen voor het monastieke getijdengebed, dankzij decennia van noeste arbeid van de Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie. De Nederlandstalige monastieke gemeenschappen putten vrijwel alle uit deze kerkmuzikale bron, en heel wat psalmzettingen en gezangen hebben een plaats gekregen in de parochieliturgie (Gezangen voor Liturgie, Zingt Jubilate). De lectio divina (de biddende geestelijke lezing ‘met het oor van het hart’) werd en wordt weer in toenemende mate in praktijk gebracht. Dit blijkt ook vruchtbaar te zijn voor geassocieerden van kloosters en binnen lekenbewegingen.
Het intermonastieke contact tussen Oost en West, waarin Thomas Merton en ook de Nederlandse benedictijner abt Cees Tholens initiërende sleutelfiguren zijn geweest, is op een duurzame wijze uitgegroeid. Een van de vruchten ervan is het contact van duizenden niet-kloosterlingen met Oosterse meditatietradities; de betrokken cursussen worden niet voor niets veelal georganiseerd in monastieke contexten.
| |
Thomas Merton en ‘Azië’
Thomas Merton was inderdaad al jong geboeid door ‘Azië’. Als middelbare scholier was hij gefascineerd door Gandhi. Een kleine veertig jaar later, in
| |
| |
de tijd dat hij betrokken was bij de vredesbeweging vanwege onder meer de Vietnamoorlog, schreef Merton over deze oude liefde het boek Gandhi on Nonviolence (1965). Als student in New York ontmoette hij al een hindoe-monnik, die grote indruk op hem maakte. En tijdens het werk aan zijn masterscriptie over William Blake ontdekte hij de Chinese schrijver Chang Tzu.
Tijdens zijn vormingsperiode in Gethsemani lag zijn aandacht natuurlijk bij het cisterciënzer leven, en ook bij zijn eigen levensweg die hem naar deze abdij had gevoerd, wat als publicatie zijn befaamde Louteringsberg opleverde. In latere jaren had hij trouwens weinig meer op met dit boek (te braaf en ‘monastiek correct’, te ‘vroeg’ geschreven, te idealiserend) dat overigens de financiën van zijn klooster geen windeieren heeft gelegd, net als vele andere van zijn boeken. De eersten daarvan hebben te maken met zijn eigen levensverdieping (bijvoorbeeld Seeds of Contemplation) en met lessen die hij in een wat latere periode aan de novicen van de abdij gaf.
Maar geleidelijk kwam ‘Azië’ centraler in zijn denken en leven te staan. In 1956 begon hij systematisch alles te lezen van de Japanse zen-boeddhistische geleerde Daisetsu Teitaro Suzuki. Hij startte later een uitvoerige correspondentie met Suzuki. Merton zou hem later als 94-jarige in New York ontmoeten. Dankzij de lectuur van Suzuki kwam ook een andere oude liefde weer op, die voor Chuang Tzu, waarover hij in 1965 The Way of Chuang Tzu publiceerde. Er volgen meerdere titels rond het zenboeddhisme: Mystics and Zen Masters (1967) en Zen and the Birds of Appetite (1968). Een belang-rijk contact is voor Merton dat met Thich Nhat Tanh, een boeddhistische monnik, zenmeester en dichter, die in 1967 twee dagen te gast was in Gethsemani. Deze ontmoeting raakte Merton zeer: ‘Hij is mij als broeder meer nabij, dan velen die wat ras en nationaliteit betreft dichter bij me staan’.
Overigens had Merton zich niet alleen grondig ingelezen in het zenboeddhisme (en zich daarin via correspondentie laten begeleiden door geleerde ervaringsdeskundigen uit deze wereld); ook in het hindoeïsme en het soefisme verdiepte hij zich jarenlang. De opstellen de hij hierover schreef zijn na zijn dood uitgegeven onder de titel Merton and Sufism. The Untold Story (1999). Hij leerde veel van Louis Massignon, een expert op dit gebied. Massignon was een Franse geleerde en bepleiter van de dialoog tussen christenen en moslims. Hij leerde Merton kennismaken met de samenhang tussen mystieke ervaringen en de toestand van ‘le point vierge’ - een maagdelijk punt van onverdeelde verbondenheid.
Merton beleefde zelf zo'n ervaring van onverdeelde ervaring tijdens het boodschappen doen in de stad Louisville nabij de abdij, op de hoek van Fourth en Walnut Street. Hij zag de anderen op straat en voelde plotseling diepe verbondenheid met hen, alsof hij in hun harten kon zien: ‘Konden ze zichzelf maar zien zoals ze werkelijk én in Gods ogen zijn.’ Maar bij dat
| |
| |
‘ze’ hoort hij zelf ook: ‘Ik realiseerde me dat ik weliswaar een afzonderlijk mens was, maar vanuit onze kernen verenigd met al die andere afzonderlijke mensen. We waren één.’ Merton beschrijft deze ervaring als zeer bevrijdend, voelde grote blijheid, wilde eigenlijk luidop lachen over deze eigenlijk bijna banale ervaring die hem ook tijdelijk bevrijdde van zijn niet geringe ego: ‘Godzijdank, Godzijdank, ik ben net als andere mensen, ik ben slechts een mens tussen anderen.’ Hij verbindt deze ervaring met de christelijke traditie, volgens welke God zelf mens werd, een afzonderlijk lid van het mensenras, ondanks alle feilen en absurditeiten van dit mensenras.
Mede door de geschriften van Louis Massignon en het contact met hem ontdekte Merton dat de soefimystiek een grote verwantschap heeft met de vroegchristelijke inzichten van Johannes Cassianus over de ‘zuiverheid van hart’ en de middeleeuwse mystieke geschriften van Gertrudis van Helfta. In dit verband valt het op dat Merton niet alleen zeer belezen was, maar ook steeds contact zocht en ontmoetingen had met leermeesters die hem konden helpen om wat hij gelezen had te verstaan en te duiden: mensen zoals (in een eerdere periode) de filosoof Jacques Maritain, zenmeester Shunryu Suzuki, islamgeleerde Louis Massignon, zenmeester Thich Nhat Hanh en de benedictijn Bede Griffiths.
In het najaar van 1968 kreeg Thomas Merton van zijn nieuwe abt toestemming een wat langere reis naar het Oosten te maken, om deel te nemen aan de al genoemde interconfessionele conferentie in Calcutta, om vanuit New Delhi in Dharamsala de dalai lama te ontmoeten, om van daaruit door te reizen naar Sri Lanka voor enkele gesprekken, en dan weer verder voor een ontmoeting van benedictijner en cisterciënzer oversten in Bangkok. Zijn volgende halte zou Jakarta zijn, maar die halte heeft hij niet kunnen bereiken.
Hoewel er maar één ontmoeting was gepland, stelde de dalai lama nog twee verdere ontmoetingen voor. In zijn dagboek rapporteert Merton over deze ontmoetingen. De eerste ging over illusies, misvattingen, metafysica en de juiste studiewijze; in de tweede werd gesproken over vormen van kennis en werden methoden vergeleken om tot concentratie te komen; in de derde was de dalai lama speciaal geïnteresseerd in de rol van de geloften in het leven van de westerse monnik en hoe deze in staat was zijn geest los te maken van de passies. Ook sprak Thomas Merton met de dalai lama over het marxisme (het thema waarover Merton enkele weken later in Bangkok zou spreken), waar deze toen opvallend veel sympathie voor voelde. Merton viel het gebrek aan bitterheid op waarmee de dalai lama over de communisten sprak, die toch de oorzaak waren van zijn ballingschap vanuit Tibet naar Noord-India. Aan zijn abt schreef Merton: ‘Ik heb zelden iemand ontmoet met wie ik zo'n klik voelde.’
| |
| |
Mertons laatste statie werd Bangkok, of liever het nabij gelegen stadje Samutprakan, waar de conferentie van benedictijner en cisterciënzer oversten plaatsvond. Hij hield zijn toespraak, ‘Marxism and Monastic Perspectives’, op de dag van zijn overlijden. Hij was wat nerveus door de aanwezigheid van een Nederlandse televisieploeg die zijn lezing opnam. Een van zijn laatste aantekeningen in zijn dagboek meldt al dat hij de dag daarvoor door een Nederlandse abt was uitgenodigd (het was dom Cees Tholens, abt van de Sint Willibrordsabdij in Doetinchem) om een interview te geven aan deze ploeg. Merton voelt daar weinig voor; hij had zijn abt juist beloofd de pers tijdens zijn Aziëreis te mijden. Die dag maakt dezelfde Cees Tholens een foto van Thomas Merton te midden van enkele oversten en andere betrokkenen, onder wie de benedictijn Jean Leclerc, die een standaardwerk schreef over liefde voor studie en geleerdheid in monastieke kring.
Na zijn lezing stelde Merton voor om met de discussie te wachten tot de avondsessie. Maar in de middag stierf Merton door elektrocutie: door een losse draad in de voet van een ventilator stond er spanning op deze voet. Dom Cees Tholens was een van de monniken die de deur van de kamer van Merton wist open te maken. Hij was het ook die een foto maakte van het opgebaarde lichaam van Merton.
| |
Cees Tholens als belangrijk initiator van de monastieke interreligieuze dialoog
Cees Tholens was en werd naast Merton en anderen een sleutelfiguur in de monastieke interreligieuze dialoog. Tijdens het wereldcongres van de benedictijner abten in 1959 diende hij een voorstel in, gestimuleerd door een encycliek van Paus Pius xii, die niet zoals gebruikelijk alleen gericht was op de eigen rooms-katholieke kring, en waarin alle mensen worden opgeroepen voor de ‘Gave van het Geloof’. Zijn voorstel behelsde in eerste instantie de oprichting van een intermonastiek secretariaat dat zou kunnen dienen als een informatie- en coördinatiecentrum ter stimulering van de aanwezigheid van het monastieke leven in de jonge kerken van de derde wereld. In tweede instantie wijst hij de abten nog op een wijder perspectief, hen oproepend om een open oog en een open hart te hebben voor ‘alle volkeren en rassen en hun godsdiensten’.
Dat secretariaat kwam er (in verschillende stappen) en kreeg de naam Aide Inter-Monastères (aim, zie www.aimintl.org), een organisatie die actief en vruchtbaar is gebleken tot op de dag van vandaag; met als aanvankelijke hoofdactiviteiten de inhoudelijke, organisatorische en financiële steun van jonge kloostergemeenschappen in de derde wereld. Omdat die alle gesticht waren vanuit Europa en de vs, kwam van daaruit ook deze steun,
| |
| |
maar in de loop van decennia werd het steeds meer tweerichtingsverkeer. De erkenning van de cruciale rol van Cees Tholens blijkt ook het feit dat zijn opvolgers als abten van de Sint Willibrordsabdij steeds worden uitgenodigd voor de plenaire bijeenkomsten van het bestuur van de aim.
Dom Tholens werkte ook aan de tweede dimensie van zijn voorstel, en wel in een commissie voor monastieke interreligieuze dialoog; daarin nam hij vele initiatieven, zowel binnen het Nederlands taalgebied als internationaal. Binnen de Nederlandse Congregatie van Benedictijnen ontstond de werkgroep ‘Aziatische spiritualiteit’; enkele cisterciënzer monniken en monialen uit Zundert, Tilburg en Berkel-Enschot sloten al snel aan, evenals monialen en monniken uit Brugge en Westmalle. Er kwamen uitwisselingsprogramma's op gang tussen deze kloosters en met name Japanse boeddhistische monniken. Die uitwisseling werd gaandeweg steeds intensiever, en was soms behoorlijk grootschalig. Zo verbleven in 1979 veertig Japanse boeddhisten (monniken en leken) voor een periode van een maand in Nederland en Vlaanderen (Brugge, Westmalle, Berkel-Enschot, Slangenburg en Egmond-Binnen). In 1983 was er een tegenbezoek van 17 Europese broeders en zusters (onder wie vijf Nederlandstaligen) aan de Japanse monniken. Zo volgden er meerdere uitwisselingen. De deelnemersaantallen werden na 1990 geleidelijk kleiner, maar door een grotere homogeniteit en de toegenomen vertrouwdheid werd de kwaliteit van de interreligieuze dialoog hoger.
Meer structurele aandacht voor de monastieke interreligieuze dialoog was de oprichting van een formele instelling in 1978 van de commissie Dialogue Interreligieux Monastique oftewel Monastic Interreligious Dialogue (dim/mid, zie www.dimmid.org), op basis van een eerder voorstel van Cees Tholens. Deze was overigens na een lange bestuursperiode teruggetreden als abt en werd lid van een benedictijnse ashram in India, waar ook dom Bede Griffiths verbleef. Maar hij bleef internationaal actief in het stimuleren van de interreligieuze dialoog.
Wie de recente vruchten en activiteiten van dim/mid eens beziet, zal merken dat het enthousiasme voor deze dialoog geen bevlieging van de jaren zeventig en tachtig is geweest. Een documentaire die werd uitgebracht, een film onder de titel Strangers No More, schetst een beeld van het werk van dim/mid in de afgelopen veertig jaar. De documentaire toont de heel diverse manieren van vormgeving (en locaties) van ontmoetingen van christelijke monniken en monialen met boeddhisten, hindoes en moslims (veelal verbonden met het soefisme). Recente conferenties op dit gebied waren die van het European Network for Buddhist-Christian Studies (12th Conference) in de zomer van 2017 in de benedictijner abdij van Montserrat in Spanje en de conferentie ‘Monks and Muslims iv’ in mei 2016 in Qom, Mashad, te Iran.
| |
| |
Niet alleen in deze voorbeelden valt het op dat dergelijke bijeenkomsten steeds plaatsvinden in de vorm van meerdaagse bijeenkomsten waarin een religieuze gemeenschap gastvrijheid biedt. Het meerdaagse aspect en het monastieke element kunnen twee redenen zijn waarom de interreligieuze dialoog zo leeft en vruchtbaar geworden is in monastieke contexten, meer dan in theologische en historische uitwisseling alleen. Verderop in dit artikel kom ik hierop terug.
| |
Monastieke interreligieuze dialoog in het Nederlands taalgebied
De commissie dim/mid kent ook een groep van contactpersonen in de Nederlandstalige regio die een eigen programma van veelal jaarlijkse ontmoetingen tussen Oost en West organiseert. De meest recente bijeenkomst vond plaats in juni 2017 in de Sint Willibrordsabdij - een dagconferentie van acht boeddhisten uit de Gemeenschap van Zenriver (Uithuizen) en tien contactpersonen uit de monastieke wereld. Van beide kanten waren er voordrachten, onder meer ‘Inzicht en mededogen in het boeddhisme’ door Tenkei Roshi en ‘Nooit wanhopen aan Gods barmhartigheid’ door Abt Henry Vesseur. Deze ging ook in op zijn ervaring dat de mystiek van Meister Eckhart heel dicht bij zen staat. Zoals eerder zijn ‘leermeester’ in dit domein, pater Gerard Helwig, eens opmerkte dat zenmeditatie hem beter de mystiek van Johannes Ruusbroec liet verstaan: ‘Ruusbroec, die ik al jarenlang had bestudeerd, ging door de zenmeditatie voor mij open.’ Het programma van de dag bevatte ook elementen van andere aard dan verbale uitwisseling: deelname aan een van de gebedsdiensten, een maaltijd in stilte in de refter, en het samen ‘zitten’ in de zendo. Dat werd door meerderen als een sterk moment in de dag ervaren.
In het Nederlandse taalgebied waren inmiddels vanaf begin jaren zeventig de monniken Harry van Heijster en Gerard Helwig (beiden van de Sint Willibrordsabdij) intensief gevormd in de zenmeditatie en gingen zelf cursussen geven; Jeroen Witkam en later Jef Boeckmans (beiden van de Abdij Maria Toevlucht te Zundert) volgden in hun spoor. Ook in andere abdijen werden meditatiegroepen gevormd. In Doetinchem en Zundert gaan de meditatiesessies tot op de dag van vandaag door, met een nieuwe generatie van onder meer door pater Helwig gevormde docenten, onder wie de leken Ton Lathouwers f, Ben Claessens, de kapucijn Kees van den Muijsenberg en de huidige abt Henry Vesseur. Deze laatste had overigens bij zijn intrede in de abdij weinig of geen affiniteit met oosterse vormen van meditatie. Maar naarmate pater Helwig ouder werd, realiseerde pater Vesseur zich dat na het heengaan van pater Helwig een lange lijn van cultivering van zenmeditatie in gevaar kon komen: in de abdijgemeenschap zelf zou er niemand meer
| |
| |
zijn die deze vruchtbare en door velen geliefde traditie kon voortzetten. Uit verantwoordelijkheidsgevoel vroeg hij aan pater Helwig of hij toch eens enkele dagen aan een meditatiesessie mocht deelnemen. Zijn oudere medebroeder was ontroerd, en voor hem zelf was de meditatiesessie verrassend weldadig. Hij verdiepte zich verder, deed meer meditatie-ervaring op, en is nu een gewaardeerd docent op dit terrein.
| |
Een evaluatief onderzoek van de vruchten van de dialoog
In 2006-2008 voerden de religiewetenschapper Christa Anbeek en de benedictines Simone van den Brink (Oosterhout) een evaluatief onderzoek uit naar de impact en vruchten van (toen) meer dan dertig jaar uitwisseling tussen Nederlandstalige kloosterlingen en boeddhistische monniken en nonnen. Er werden 38 vragenlijsten naar evenveel gemeenschappen gestuurd; er werden twintig ingevulde vragenlijsten ontvangen. Negen van deze gemeenschappen waren betrokken bij uitwisselingsprogramma's. Daarnaast werden er zeventien diepte-interviews afgenomen. Een van de opvallende bevindingen is dat ook in die negen bij de uitwisseling betrokken gemeenschappen het steeds slechts enkele personen waren die aan zen doen; vaak is er weinig gemeenschappelijke ervaring met zenmeditatie. Er zijn enkele gemeenschappen die gezamenlijk mediteren, en enkele die zen aan gasten aanbieden, zoals in de langdurige programma's van Zundert en Doetinchem. Maar in het laatste voorbeeld is zen [ook heden ten dage, wd] vooral een programma voor gasten, en zeker niet voor de hele gemeenschap.
Voor degenen onder de monniken en monialen die wel zelf aan zenmeditatie doen, zijn de vruchten zowel verwant als uiteenlopend. Voor sommigen is zen een goede ondersteuning van het contemplatieve gebed. Sommigen beoefenen enige tijd zen, maar laten deze meditatievorm na enkele jaren weer los om verdiept terug te keren naar een meditatievorm uit de eigen christelijke traditie. Pater Helwig stelt dat zenmeditatie en contemplatief gebed weinig verschillen: ‘Wat is contemplatief gebed? Het is ontvangend gebed. Je bent niet zelf actief, je doet zogenaamd niets, je cultiveert een “schaalbewustzijn”. Je presteert niet maar probeert stil te zijn, te luisteren.’
In sommige gemeenschappen treden ook spanningen op: tussen de zenbeoefenaren en de anderen die in deze weg niet meegaan, maar ook individuele spanningen in de zenbeoefenaren zelf. Is het werkelijk mogelijk serieus de zenmeditatie te beoefenen in een ook qua tijd sterk gereguleerde monastieke context? Sommigen hebben daar geen moeite mee, en vinden dat deze meditatievorm het op Christus gecentreerde monastieke leven niet in de weg hoeft te zitten, maar juist kan versterken. Maar in enkele gevallen wordt er toch voor gekozen om het klooster na vele jaren monastiek leven
| |
| |
te verlaten, om zich helemaal aan zen te wijden. Een loslaten dat aan beide kanten behoorlijk veel pijn kan oproepen en ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeenschap.
In het algemeen laat het onderzoek opvallend zien dat de intramonastieke dialoog over deze aangelegenheid vaak ontbreekt. Dat geldt overigens niet voor de gemeenschappen die zich laten begeleiden op een weg om met elkaar in gesprek te zijn over wat hen op het monastieke pad beweegt en over de verschillen in beleving daarvan. Dit draagt er toe bij dat men in het spirituele leven niet naast elkaar leeft.
| |
De kracht van juist de monastieke interreligieuze dialoog
In geslaagde uitwisselingen gericht op de monastieke interreligieuze dialoog - en daarmee is inmiddels een halve eeuw ervaring opgedaan - valt het op dat deze veelal plaatsvinden in een context van gedeelde gastvrijheid en deelname aan het gemeenschapsleven, met aandacht voor stilte en het ritueel. In de voordrachten en gesprekken ligt voorts de focus op spirituele praktijken en ervaringen, en nauwelijks op het bediscussiëren van theologische en leerstellige verschillen. Vooral een monastieke setting bevordert blijkbaar de interreligieuze dialoog.
De diepte van de dialoog, zo is vaak gebleken, wordt krachtig versterkt door het in stilte bijeen zijn (een goede weg naar het ‘een van hart zijn’), de liturgie van de ontvangende gemeenschap, de ontspannen gastvrijheid en de energie en sfeer van de gemeenschap. Door de monastieke setting en gemeenschappelijk in stilte mediteren ontstaat voorts in enkele dagen een gemeenschap binnen de ontvangende gemeenschap, waarvan de leden ook participeren in het programma. Dezelfde broeder die in de refter tafeldienaar is, geeft een uur later een geleerde voordracht over Lao Tse en Meister Eckhart.
Academische geleerdheid mag in de dialoog zeker niet ontbreken, maar die geleerdheid dient gelezen te zijn met ‘het oog van het hart’; dat is een van de randvoorwaarden om de dialoog vruchtbaar te doen zijn. Monastieke geleerden die ook ervaringskunstenaar zijn, kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Thomas Merton en Jean le Clerc, theoloog, waren daar krachtige voorbeelden van; op dit moment zijn dat mensen als de benedictijnen Benoit Standaert, Anselm Grün, Terrence Kardong en recentelijk ook Thomas Quartier, en de Australische trappist Michael Casey. Essentieel is dat participanten grondig vertrouwd zijn met de eigen religieuze traditie, zowel theologisch als vanuit de ervaring. Daarnaast zijn er degenen (eveneens belezen ervaringskunstenaars) die de dialoog door goede structuren vorm geven en duurzaam laten zijn. Op dit terrein was Cees Tholens een invloedrijke sleutelfiguur.
| |
| |
| |
Maatschappelijke betekenis
De monastieke interreligieuze dialoog kan een goed voorbeeld zijn voor andere domeinen waarin mensen en gemeenschappen vreemden voor elkaar zijn. Vanuit dit perspectief zouden monastieke gemeenschappen die met dialoogprocessen vertrouwd zijn, vanuit hun gastvrijheid en klimaat een vruchtbare maatschappelijke betekenis kunnen hebben.
En waarom zouden we niet eens een gedachtenexperiment wagen als het volgende: zou de informatiefase van een Nederlands kabinet zich niet anders ontwikkelen wanneer die zich zou afspelen in de gastenverblijven van bijvoorbeeld abdijen van Egmond-Binnen of Slangenburg, dan wanneer dat in een luxe hotel in Beesterzwaag gebeurt?
Ook in andere maatschappelijke dialoogprocessen tussen heel verschillende inzichten en culturen kunnen elementen uit de methode van de monastieke interreligieuze dialoog vrucht dragen. Zodat ook dan gezegd kan worden: ‘we are strangers no more’.
| |
Literatuur
Thomas Merton, The Other Side of the Mountain. The Journals of Thomas Merton, Volume 7: 1967-1968, samengesteld door Patrick Hart, San Francisco, 1998. |
Jim Forest, Living with Wisdom. A Life of Thomas Merton, Maryknoll, 1991. |
Bénédicte Vanthoomissen, ‘Spiritualiteit tussen Oost en West. 30 jaar Monastieke Interreligieuze Dialoog. Kroniek in vogelvlucht’ in De Kovel, Monastiek Tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland, nr. 3, juni 2008, blz. 8-18. |
Christa Anbeek, Zen in onze kloosters. Bevindingen bij een onderzoek, in De Kovel, Monastiek Tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland, nr. 3, juni 2008, blz. 22-36. |
Simone van den Brink, Zenweg en kloostergang, Evaluatie bij een onderzoek, in De Kovel, Monastiek Tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland, nr. 3, juni 2008, blz. 36-47. |
Bruno Barnhart en Joseph Wong, Purity of Heart and Contemplation. A Monastic Dialogue Between Christian and Asian Traditions, New York, 2001. |
www.dimmid.org |
|
|