Streven. Jaargang 85
(2018)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| |
Podium
| |
[pagina 536]
| |
De bundel aarzelt niet toevallig tussen een meer klassieke vorm van poëzie (met regelmatige strofen en gedichten die in cyli zijn gegroepeerd) enerzijds en een meer modernistische opvatting anderzijds; van dat laatste getuigen onder meer een bevreemdende nummering en de opeenstapeling van structuurprincipes. Het lijkt een soort van gimmick maar hij verraadt wel hoe de dichteres zich bewust schatplichtig acht aan beide tradities.Ga naar eind1 Je zou het ook anders kunnen zien dan twijfelend. Als we de hierboven beschreven ontwikkeling van de schilderkunst als leidraad nemen - en dat is niet zo'n vergezochte vergelijking aangezien Braeckman ook werkzaam is als critica hedendaagse kunst - dan zou je kunnen stellen dat de bundel als geheel eigenlijk een reflectie is op het eigen schrijfproces, met de dualiteit tussen abstractie en realisme als een soort inherente grondstroom. Abstractie is zeker aanwezig in het werk van Inge Braeckman. Meer dan eens vallen er beelden te lezen die niet meer als zodanig kunnen doorgaan voor beeldspraak, omdat ze zijn losgekoppeld van het bestaande en in de taal een eigen leven gaan leiden, waar ze vervolgens nieuwe beelden oproepen. Beelden die niet zo makkelijk te plaatsen zijn door de lezer. Beelden die de lezer op pad nemen. ‘Het blikveld / wordt door contouren van // kleuren en composities belicht’ uit het gedicht Schemerlicht. Of ‘Het breekt de ruimte van doek / in kleur en stand. Een sequentie / van lijnen, vlakken, bewegingen // die de uiterlijke voorstelling / verlaten. Drippings omdat / materie ook kan huilen.’ De meer fotografische blik, de blik naar de realiteit - hoewel - lezen we wanneer Braeckman met goedgekozen details een scène, een sfeer weet neer te zetten: ‘Ik bemerk het / zilver op uw ooglid. U, / de lijnen van mijn / jaar. Want ik lig dicht / tegen uw tenen aan. Zacht / als een diepe zo vertrouwde / oceaan. Vijf pimpelmezen / pikken nu van taal. Als / kersen op een zomerschaal.’ Wat De Geest in zijn recensie omschrijft als twijfel tussen een klassieke en een modernistische poëzie-opvatting uit zich niet enkel in de taal, maar zit natuurlijk ook in de vorm van de gedichten. Een vlug doorbladeren van de bundel toont op het eerste gezicht vrij klassieke bladspiegels, opgebouwd uit nette disticha en regelmatige strofen, die hier en daar doorbroken worden door nogal flamboyante ingrepen van de vormgever. Of om het met de woorden van Guido LauwaertGa naar eind2 te zeggen: ‘Naast de kleurGa naar eind3 is er ook de idiote bladspiegel. Wetten worden gemaakt om overtreden te worden, wat geen bezwaar is, zolang de grondwet niet wordt beschadigd. [...] Helemaal te gek, is het gebruik van de humanistische cursief voor de naam van de auteur, de paginering en de cycli. Ze domineren de pagina. In combinatie met de schreefletter van de gedichten geeft dit kortsluiting.’ Nu maak ik mij zelf minder zorgen om deze in ieder geval spannende typografische ingrepen. | |
[pagina 537]
| |
Deze werden overigens ten tijde van haar bundels Incantaties I en IIGa naar eind4 ook al opgemerkt door Ruben HofmaGa naar eind5: ‘Van kantlijn tot kantlijn, springerig van rechts naar links met veel witruimte ertussen, langgerekt of in een massieve blokvorm, met inspringingen; de veelvormigheid van de poëzie van Braeckman is nauwelijks te vatten in deze bespreking. Je kunt concluderen dat de vorm volledig ondergeschikt is gemaakt aan de inhoud - de dichteres heeft de inhoud van haar gedichten de vorm laten bepalen. Dat vind ik getuigen van lef.’ Wie de zogezegd ‘regelmatige bladspiegels’ van Braeckman echter nader bestudeert, zal opmerken dat er wel heel wat onregelmatigheden in de versificatie nodig zijn geweest om deze schijnbaar klassieke vorm te bereiken. Het contrast tussen klassiek en hedendaags blijkt dus beoogd. Dat het hedendaagse de gedichten van Inge Braeckman binnensijpelt, blijkt ook uit elementen van een digitale leef- en werkomgeving, bijvoorbeeld in het gedicht ‘Damme’: ‘stad als een stip en via Google Maps in het virtueel bestaan van de / wereld gebracht’ of gewoonweg uit de niet per se ten goede veranderende wereld, zoals in het gedicht ‘Roma’: ‘De ruimte antwoordt hier / met onsterfelijkheid terwijl legerauto's nu / ook al de Via del Corso bewaken.’ En dan is er ook het meest opvallende, atypische gedicht ‘...2’, waarin een romantische scène de vorm lijkt aan te nemen van een scenario voor een videokunstwerk. Het meest geschilderde onderwerp doorheen de kunstgeschiedenis is misschien wel de mens. De vaak verheerlijkende representatie van die mens die op zijn beurt vaak ook nog eens representatie was van het goddelijke, werd in de moderne schilderkunst volledig gedeconstrueerd. Een symbool van die deconstructie is bijvoorbeeld ‘Les demoiselles d'Avignon’ van Pablo Picasso, dat eigenlijk een vorm- en kleuronderzoek is naar dat menselijke, maar dat vaak gezien wordt als een frontale aanval op het geïdealiseerde beeld. Het is dan ook toepasselijk dat Inge Braeckman in haar bundel Venus' Vonken ook de mens exploreert. Zij kiest voor dit onderzoek als thema het oerthema van de poëzie: de liefde. Die liefde keert zij als het ware binnenstebuiten in een beeldtaal die enerzijds schatplichtig is aan de klassieken - niet toevallig begint de bundel met een motto dat ontleend is aan Ovidius - en anderzijds aan de wereld van de beeldende kunst: vaak zinnelijk, soms noest en meestal vol materie en proces. Zoals in het prachtige gedicht voor Karel Dierickx: Kwetsbaar gekrast in lijnen op papier en doek
wordt het stilleven een aquatint, schildert
de werkelijkheid zich dicht. Terwijl je tast
brokkelt de textuur van je geheugen af, maar
blijft een partituur en kompas. Voor hen die je
bezoeken. Met toets en taal maak je zichtbaar wat
onzichtbaar was. [...]’
| |
[pagina 538]
| |
De keuze voor ‘de liefde’ als thema voor een bundel is zoals gezegd toepasselijk, maar toch ook wel gewaagd. Niet zelden belandt een dichter in een mijnenveld vol clichés en kleffe emoties als hij zich op dit toch intieme thema toelegt. Bovendien is de buitenwereld streng en veeleisend. Op zijn eerder vermelde blog lezen we ook op dit vlak een kritische noot van Guido Lauwaert: Inge Braeckman kan elegant schrijven, maar ze hult haar gevoelens in een zomerse toga waardoor de erotiek er bekaaid afkomt. Men kan zich de vraag stellen of erotiek een vereiste is van een dichtbundel en ook of de recensent zich heeft willen inleven in het sterk verdichte gevoelsleven van de auteur. Voor beide vragen geldt: de vraag stellen, is ze beantwoorden. Nee, vakkundig balancerend om niet het sentimentele in te vallen, werkt Braeckman deelaspecten van Venus' Vonken uit: natuur, materie, vriendschap die naar liefde overglijdt, bewondering, geliefde steden en uiteraard ook de romantische liefde. De lezer wordt deelachtig aan een poëtisch onderzoek dat niet de auteur, maar het onderwerp centraal stelt. Dat levert hier en daar bijzonder mooie teksten op. Een gedicht waarin het beste van Braeckmans werelden samenkomt, is ‘Niet alleen’. | |
Niet alleenNiet alleen teder en delicaat als de vleugels
van een vlinder in een herfstige wind of
met lichte tred en met de zomer in mijn
woorden, mond wil ik naakt voor je staan
Niet alleen verblind en schichtig in het eerste
ochtendlicht of als fruitvliegen op een van
honing doordrongen porseleinen schaal wil
ik elke ademtocht en porie van je proeven
Niet alleen liggend in het hete woestijnzand
of dansend als de franjes wapperend aan
de randen van het heelal, wil ik naast je
ontwaken als betrof het telkens weer die
eerste keer. Maar ook daar op het punt waar
lakens soms naar leegte smaken of de nasleep
van smarten nog niet helemaal vergeten is en
het zicht ons soms door opspattende golven
troebel maakt. Dus ook daar waar de zon
onzichtbaar vonkt, het licht in mijn ogen
flou en vloeibaar wordt en tomaten trager
rijper worden, zal ik je tot mij nemen. Als een
open jaargetijde dat de onzichtbare geheimen
van het hart en het steeds aanwezig blijven kent en
alle littekens in een gewonde lente heelt en
met je deelt in ons paleis door eeuwigheid gekroond.
| |
[pagina 539]
| |
De lezer wordt hier meteen verleid door de mechanica van het gedicht: de herhaling van Niet alleen aan het begin van de eerste drie strofen, het klankspel dat per strofe één klinker de hoofdrol geeft. Vaak werkt Inge Braeckman ook nogal uitbundig met binnenrijm en alliteraties. Haar handelsmerk is echter vooral het gebruik van weergaloze beelden die soms sfeerscheppende details zijn en dan weer tot een bevreemdende abstractie leiden. Elke porie proeven als een fruitvliegje op een van honing doordrongen schaal bijvoorbeeld, of iets (of iemand) tot zich nemen waar het licht flou en vloeibaar wordt en tomaten trager rijpen. Beelden worden, zo merkt ook De Geest op in zijn recensie, gebruikt omdat er nog iets achter zit. Op die manier richt Braeckman zich niet op het in beeld brengen, maar op het aanraken van iets dat door die beelden verhuld en tegelijk onthuld wordt. Het sublieme, suggereert De Geest. En zo zijn we weer bij de schilderkunst beland. In zijn stuk raakt Dirk De Geest ook even aan hoe volgens hem het dichterlijke ik opvallend afwezig is in de bundel. Eerder vind ik dat het als een sluier over de gedichten hangt. De hoofdpersonages (want die zijn er mijns inziens wel) in het liefdesverhaal worden grotendeels geanonimiseerd en inderdaad van hun ego ontdaan, wat als prettig neveneffect heeft dat het liefdesverhaal de indruk geeft over niemand te gaan en over allen tegelijkertijd. Liefde wordt geen persoonlijk verhaal, maar een anoniem proces, dat ons allen overkomt. [...]
zo sta je aan mijn deur, met een engel van
klei in je rugzak, met het gefluister van
vergeten woestijnvlaktes
nog
tussen je lippen, met die eindeloze zachte
blik op me gericht die je
wimpers vergezelt, en de geur van
abrikozen. Met een glimlach als
kristalgeluid
die mijn lippen zachtjes
van verbazing opent.
Het parelmoer licht glanzend op...
[...]
Inge Braeckman, Venus' Vonken, |
|