Streven. Jaargang 85
(2018)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
Guido Vanheeswijck
| |
[pagina 380]
| |
Wolkers met Terug naar Oegstgeest hun bevrijdingsverhalen, weg van het verstikkende geloof; in Vlaanderen zette de figuur van Hugo Claus de toon. Vertrekpunt was de bevrijding uit de protestantse of katholieke beknelling en bevoogding in de richting van een voor een gaandeweg groeiende groep herkenbaar eindpunt: autonomie, keuzevrijheid en seksuele emancipatie. Kortom, blijheid alom. Twee recente romans doorbreken nu dat beeld, en dan nog wel romans van de hand van twee jonge Nederlandse auteurs die hun jeugd in de gereformeerde Bijbelgordel hebben doorgebracht. De jongste van de twee, Maarten van der Graaf (*1987) begon als dichter, kaapte reeds twee poëzieprijzen weg en debuteert nu als romancier met Wormen en engelen, een aan Carlo Ginzburg ontleende titel.Ga naar eind2 Franca Treur (*1979) debuteerde in 2009 met de meermaals bekroonde en verfilmde roman Dorsvloer vol confetti, waarin een jong meisje haar weg zoekt in en tegelijk uit het bevindelijk-gereformeerde milieu op het eiland Walcheren, waar ze tussen zes broers opgroeit.Ga naar eind3 Haar meest recente roman, Hoor nu mijn stem, leest nagenoeg als een vervolgverhaal daarop.Ga naar eind4 Bij Treur kom je dezelfde problematiek tegen als bij van der Graaff: hoe zich verhouden tot het gereformeerde milieu, waaruit je weg wil en waarmee je je tegelijk verbonden voelt? Zelfs de plekken waar de romans spelen liggen in elkaars buurt: Bram Korteweg, de protagonist uit Wormen en engelen, is opgegroeid in Goeree-Overflakkee, drie eilanden hoger dan Walcheren, althans vanuit Belgisch standpunt. | |
Maarten van der graaffVan der Graaff kent zijn literatuurgeschiedenis. Reeds op de eerste bladzijden lezen we: ‘Terug naar Oegstgeest. Wie gereformeerd opgroeit in Nederland vindt het leven in een aantal klassieke romans verbeeld. Ik las ze op de middelbare school. Misschien ging het niet eens om de boeken zelf, maar om hoe ik ze zag: als bevrijdingsverhalen, over hoe het straks zou gaan, de uittocht, het grootse vrije leven daarna. Ik leef na de uittocht.’ (blz. 13). Ongeveer in de helft van het boek krijgt dit citaat een inhoudelijke inkleuring. Ik citeer opnieuw: Een jeugd op het platteland, in de gereformeerde kerk, gevolgd door de trek naar de stad. Secularisatie voor seculieren verklaard. Het is een bekend Nederlands recept: verwijdering van ouders en familie, heimwee vermengd met triomf, ontluikend kunstenaarschap (onbegrepen in de oude kring). Dan dient een nieuwe familie van interessante vrienden en geliefden zich aan, seksuele emancipatie en opwaartse mobiliteit volgen, gesymboliseerd door muziek, feesten, | |
[pagina 381]
| |
romans, exposities, films. De ontwikkeling richting een groter individualisme is voltooid. Je kunt de markt op, creatief zijn. Met je laptop naar een flexplek. (blz. 91). Zijn protagonist, Bram Korteweg, vindt die verhaallijn van uittocht en bevrijding echter al te makkelijk. Meer nog, hij houdt helemaal niet van ‘de zelf feliciterende hogere middenklasse die in haar ooghoeken alleen achterlijkheid en bijgeloof ziet’ (blz. 129) Tot die klasse wil hij niet horen. Integendeel, Bram Korteweg gaat op zoek naar de betekenis van religieuze antwoorden, niet om ze meteen af te schrijven, maar om de kern ervan dichter te naderen. Als student kunstgeschiedenis aan de universiteit te Utrecht, lijkt zijn gereformeerde jeugd op Goeree-Overflakkee aanvankelijk heel veraf. Maar intussen heeft zijn vader zich laten dopen, keert zijn vriend Paul terug naar het eiland om er dominee te worden en wordt Bram gefascineerd door de figuur van de oude Franciscaan en hoogleraar Wilfried, die samenleeft met zijn homovriend Theo. Wat vinden zij in het katholieke en gereformeerde geloof, terwijl zovelen rondom hem er niets in of aan vinden? Bram besluit op onderzoek te gaan, bestookt hen met e-mails, vraagt hen voor uitgebreide interviews: ‘Ik wil iets met deze interviews. Er wordt bijna nooit serieus over religie geschreven. Op een complexe manier. Ook niet in fictie, trouwens. Noem één hedendaagse roman met een religieuze hoofdpersoon.’ Brams zoektocht leest als een dubbele staalkaart. Enerzijds die van de evolutie binnen de christelijke denominaties in de Lage Landen. Via al zijn vragen aan Wilfried en Theo leert Bram Korteweg de typisch post-conciliaire evolutie - vaak verweven met tragiek - van katholieke priesters kennen. Via een toevallige ontmoeting met zijn oud-leraar De Vree ervaart hij de worsteling van bevindelijke gereformeerden (blz. 100-105). Surfend en mailend peilt hij naar de verschillen tussen katholieken en protestanten, raakt hij geintrigeerd door de mystieke verdieping bij Simone Weil, volgt hij Wilfried in diens zoektocht naar de intrigerende persoonlijkheid van Franciscus van Assisi, sluit hij zich zelfs aan bij een theologisch gezelschap, Uterque genaamd. Anderzijds is er de staalkaart van het zoeken en zijn er de twijfels van de zogenaamde millennials (van der Graaff is geboren in 1987) die uitwaaieren in alle richtingen, in hybride vormen van hedendaagse kunst, in het gefluister van asmr-video's ‘(asmr staat voor autonomous sensory | |
[pagina 382]
| |
meridian response, een term die het aangename gevoel beschrijft dat mensen op hun hoofd, in hun nek en langs hun ruggengraat ervaren als reactie op bepaalde prikkels’ (blz. 113)), in het uitproberen van af-en-aan-relaties, in pseudo-hedonistische feestpartijtjes. Een beklijvend antwoord vindt Bram nergens. Die voortdurende onzekerheid manifesteert zich formeel in de springerige, brokkelige structuur van dit boek. De 77 genummerde hoofdstukjes van telkens twee of drie bladzijden, waaruit dit verhaal is opgetrokken, springen van de hak op de tak. Via de zoektocht van Bram Korteweg etaleert Maarten van der Graaff graag zijn eruditie, graaft hij in heiligenverhalen, filosofische en theologische traktaten, artistieke experimenten en mystieke literatuur. Onzeker blijft Bram echter over alles: over zijn seksuele geaardheid, over de zin van het leven, over de keuze voor een leven in de stad of op het platteland, over de betekenis van universitaire studies, over geloof en ongeloof. Er is bevrijding en geen bevrijding. Terug naar het gereformeerde milieu is geen optie, maar waarheen loopt de andere weg? Naar overal en nergens. De korte hoofdstukjes laten weinig inleving toe. Ze vormen telkens aanzetten tot de uitwerking van een personage, het begin van een diepgaande ontmoeting, maar breken doorgaans af op het punt waar die uitwerking en die ontmoeting vaste vorm dreigen aan te nemen. Dan stopt de e-mail, het vlugge medium waarmee de generatie van digital natives de oude briefwisseling heeft verdrongen, maar dat voor hen toch nog intiemer aanvoelt dan een facebookbericht (blz. 119): ‘Soms begrijp ik hoe ingrijpend het eigenlijk is om gesprekken te voeren waarin je daadwerkelijk iets wil verduidelijken. Het lijkt simpel, maar dat is het niet.’ (blz. 128), of ‘Ik denk dat ik aan een experiment begonnen ben, waarin ik zelf dienstdoe als proefkonijn. Je moet me maar iets over bidden schrijven, over hoe dit precies in zijn werk gaat voor jou. Jouw technieken kunnen onderdeel worden van mijn technieken. Ik kijk uit naar je antwoord.’ (blz. 118). Naar antwoorden uitkijken en ze niet vinden, 77 korte hoofdstukken lang. | |
Franca TreurAnders dan Bram Korteweg, die gewoon gereformeerd is, heeft Ina Wisse, de hoofdfiguur uit Franca Treurs Hoor nu mijn stem, een bevindelijk gereformeerde opvoeding gekregen. Wanneer ze drie jaar is, verliest ze haar ouders in een verkeersongeval. Ze groeit op bij haar opa en zijn twee ongetrouwde zussen, tante Ma en tante Sjaan, ergens op Walcheren, niet ver van Middelburg. Vooral onder invloed van tante Ma, die eigenlijk haar groottante is en die op de leeftijd van zestien jaar ‘de Heere als gekruisigde Zaligmaker had mogen beschouwen’ en daardoor in het bevindelijke milieu een | |
[pagina 383]
| |
aparte status genoot, bewandelt ook Ina aanvankelijk de oude paden van het gereformeerde geloof, waarlangs ze geleidelijk wil opklimmen tot op de hoogste trappen van Gods genade. Maar wanneer de reflexieve, taalgevoelige en intelligente Ina psychologie gaat studeren in Leiden, groeit geleidelijk de afstand tot het geloof van haar familie. Niettemin voelt ze, net zoals Bram Korteweg, dat dit proces naast winst en vrijheid ook verlies oplevert. En toch, toen ze aan een wereld dacht zonder bevindelijk gereformeerden en hun ongelofelijke geloof, zonder mensen als tante en de Verhagens, die met hun geloof en hun geheimtaal God tot aanwezigheid dwongen, toen voelde ze ook een verlies, dat niet met wat voor kunst dan ook te compenseren was, ook al schreef je het met een hoofdletter K. (blz. 305) En zoals Bram houdt ze helemaal niet van de makkelijke, voor de hand liggende minachting van haar Randstedelijke collega's voor de levenswijze en het geloof van haar familie: ‘[...] ik vond het mijn plicht dit vertrouwde, hoewel nauwelijks prettige orthodoxe huishouden een beetje in bescherming te nemen. Tegen de minachting die ik altijd op de loer voelde liggen.’ (blz. 333) Anders dan Maarten van der Graaff houdt Franca Treur het bij een meer eenvoudige opbouw van haar verhaal. Ze beperkt zich tot twee verhaallijnen die hoofdstuk na hoofdstuk afwisselen, gaandeweg naar elkaar toegroeien en aan het einde van het boek mooi samenkomen. De eerste lijn vertrekt vanuit het perspectief van Ina als een volwassen vrouw. Als bekende radio-presentatrice, vrijgevochten van het beknellende geloof - ze is einde dertig - heeft Ina haar naam ingeruild voor Gina. Op de allereerste bladzijde neemt ze de trein naar Vlissingen om haar oude groottantes op te zoeken, die het met hun gezondheid slecht stellen. De treinreis geeft haar tijd en ruimte om haar huidige leven te overdenken, haar carrièremogelijkheden in de media, haar moeilijke relaties met mannen die ze wel maar nooit genoeg liefheeft, de winst en het verlies van haar afscheid van het geloof. Die verhaallijn wordt telkens onderbroken door een tweede, verteld vanuit het perspectief van Ina als meisje van 17-18 jaar, op de overgang van haar gereformeerde middelbare school in Goes naar de universiteit te Leiden, waar de twijfel aan het geloof zal toeslaan. Zoals Bram, sluit Ina zich in Leiden aanvankelijk aan bij een christelijke studentenclub, Armaturam Dei genaamd, maar uiteindelijk valt ze van haar geloof. Het afvallen van het geloof gebeurt uitdrukkelijker dan bij van der Graaff - meer dan Bram neemt Gina helemaal afstand van het geloof - maar de zoektocht blijft. Naar de ideeën en de binnenwereld van anderen, naar het contact met wie haar in het geloof heeft opgevoed, telkens via intro- | |
[pagina 384]
| |
spectie van haar eigen onzekere gevoelens. Vooral de moeilijke, eigenlijk onmogelijke zoektocht naar het contact met haar groottantes is doorleefd beschreven, met liefde en evenveel onmacht tot liefde: Geen liefde dus. [...] Een hunkering naar troost, naar het vertrouwde van vroeger dat - zo bleek maar weer - op zichzelf niets troostends heeft, behalve de troost die schuilt in die vertrouwdheid zelf. Hoor nu mijn stem is voor de helft een prachtig, soms humoristisch en tegelijk triest familieportret, verteld in de betrokken ik-vorm. Er is opa, die met humor de rigoureuze geloofsijver van tante Ma relativeren kan en bij wie Ina zich min of meer geborgen voelt. Liefde voor de tantes is er niet, houdt ze zich voor. Wel respect (‘De tantes hadden tenminste nog een overtuiging’ (blz. 115)), soms bewondering voor hun talent voor ‘echte overgave’ (blz. 190). En een mengeling van aanhankelijkheid en mededogen voor tante Sjaan, de zwijgzame zus naast de dominante tante Ma, zich routineus uitslovend in het huishouden van elke dag, zwijgzaam onderworpen aan het geloof dat ze ogenschijnlijk niet begrijpt, nooit tot gespreksonderwerp maakt, maar gewoon lijkt te aanvaarden. Slechts één keer licht ze een tip van haar gelovige sluier op: ‘Soms snap je nergens meer wat van, zei tante Sjaan eindelijk, maar dan sla je de Bijbel open en dan lees je ineens iets, en dan valt alles op zijn plek’ (blz. 328). Voor één keer luisterde Ina verrast: ‘Ik had haar nog nooit zo veel zinnen achter elkaar horen zeggen, en het was ook best een goed antwoord’ (blz. 329). De psychologische afstand tussen het gedroomde leven van Ina en het leven van haar twee bevindelijk gereformeerde groottantes is immens. Die afstand maakt Ina tot Gina. Maar tegelijk is Ina's leven onlosmakelijk verweven met dat van tante Ma en tante Sjaan, een verwevenheid die toch ook een vorm van liefde is. Op hun heel eigen manier zijn zij sterke vrouwen. Sterk in hun overgave, hoezeer Gina die vorm van overgave ook afwijst. Gina wilde immers leven, vrijgemaakt uit de beknellende bevindelijke cocon van haar religieuze opvoeding: ‘wat ze diep vanbinnen wilde, écht wilde, was: leven’ (blz. 341). En dat lijkt haar aanvankelijk ook aardig te lukken. Levendig herinnert zij zich haar juichstemming, toen een baas van de radio-omroep had gezegd dat hij het met haar wel wilde proberen. Carrière maken in de wereld van de media, een wereld van vrijzinnige, ambitieuze mensen, ver weg van het huis van haar groottantes. Maar gaandeweg groeien de bedenkingen: [...] na een tijdje kwam ze erachter dat het er allemaal zo vrij niet was, dat er ongeschreven regels waren, voorgeschreven opinies over | |
[pagina 385]
| |
goede smaak [...]. En je kon bijna niet anders dan eraan meedoen. Hoor nu mijn stem portretteert voor de andere helft het ontvoogdingsproces van Ina tot Gina, bevrijdend maar opnieuw niet zonder onderhuidse tristesse, verteld vanuit de meer afstandelijke derde persoon. Niet alleen in de twee verhaallijnen wisselen de oude wereld van Ina en de nieuwe wereld van Gina elkaar af. Ook in haar eigen innerlijke leefwereld botsen beide werelden op elkaar. Natuurlijk had ze zich, ver weg van Walcheren, ontwikkeld, had ze risico's genomen door nieuwe paden te bewandelen en het had haar heel wat opgeleverd: ‘Kwade tongen zouden het kunnen zien als pseudoactiviteit uit een drang om maar te participeren. Activiteit om de leegte te maskeren. Maar zo zag ze het zelf niet. Haar baan was een geschenk van het universum’ (blz. 230). Maar na het verlies van haar baan bij de radio, kwam de treurigheid in golven op haar af. ‘Waarom had ze al die boeken gelezen, films gezien, musea afgestruind, als het niet was om te voorzien in een behoefte van haar ziel?’ (blz. 230). Kunnen dichtregels, filmfragmenten, wijsheden van grote denkers wel troosten, blijvend troosten? Of zijn ze daartoe niet in staat, evenmin als de waarheden van het geloof dat kunnen doen? Gina zag zichzelf als een bijeengebonden verzameling ikken met een flodderige strik eromheen. Was dat erg? Soms moest je gewoon doen alsof je alles geloofde en nergens in trappen. [...] Soms had je beet, soms niet. Die zoektocht, daar ging het haar om, niet om haar persoon. Goed, die strik was natuurlijk een verzinsel. Alles was een verzinsel, maar met die strik werd een overkoepelende idee gesuggereerd, een coherente levensbeschouwing samengesteld uit ideeën van bepaalde gecanoniseerde denkers. Wat strik betreft was de wens de vader van de gedachte. (blz. 121-122) Ontsnapt uit de omknelling van het bevindelijke eiland had Gina zich geprivilegieerd gevoeld te behoren tot degenen ‘die hielpen betekenis te geven aan alles wat van zichzelf geen bedoeling had’ (blz. 229). Ze raakte ondergedompeld in het nieuwe paradigma, gehanteerd door de meerderheid van de randstadintellectuelen, dat de wereld geen zin heeft, dat de enige zin kan bestaan in de zin die we zelf op die wereld projecteren. Maar tegelijk voelde ze zich eenzaam en verweesd bij de ervaring van een zinloze wereld: ‘Het was alsof mijn aanwezigheid oploste in het oneindige landschap. Voor deze | |
[pagina 386]
| |
bergen was ik minder dan niets, ik voelde dat heel sterk, en ik wist niet hoe snel ik weer naar de anderen moest gaan. Iemand moest even iets aardigs tegen me zeggen’ (blz. 166). En Wat had waarde voor jou? Wat moest je met de avondzon die zo mooi op een kerktoren scheen? Bidden dat het iets betekende? (blz. 343) Ik heb uitvoerig geciteerd uit Hoor nu mijn stem. De derde roman van Franca Treur rijgt de zinnen aan elkaar die voor citeren in aanmerking komen. Zoals gezegd, in 2009 debuteerde ze als romancier met Dorsvloer vol confetti, waarmee zij meer dan 150.000 lezers bereikte. Die eersteling handelde ook over de worsteling met het bevindelijke geloof van haar familie, ditmaal van het jonge meisje Katelijne, woonachtig in Meliskerke, het dorp waar Franca Treur is opgegroeid. In 2014 werd het boek zelfs verfilmd. Maar Hoor nu mijn stem vind ik veel sterker dan haar zo bejubelde debuut: haar derde roman is minstens even sterk in de doorleefde beschrijving van het bevindelijke milieu als haar eerste roman, maar hij is veel sterker qua reflectie. Dat hoeft wellicht ook niet te verwonderen. Beide boeken tekenen een semi-autobiografische achtergrond en de evolutie die het meisje Katelijne via de jonge Ina tot de volwassen vrouw Gina doormaakt, is de deels fictieve weergave van de ontwikkeling in het leven van de auteur zelf. De bevrijding uit het bevindelijke geloof is een bevrijding en is dat tegelijk niet. Prachtig evoceert Treur die spanning in talloze passages, waarin ze de stilte die in het huis van haar groottantes hangt oproept en dan daarop reflecteert: In het huis waar ik opgroeide, leidden we een doodstil leven, op een doodstille plek, niet ver van de zee. Dat leven paste bij ons. Dat soort mensen waren wij. [...] Soms hoorden we een scheepshoorn, het mooiste geluid dat er bestaat. Overigens zagen we de zee bijna nooit. We zagen de weilanden en de akkers, de smalle weg met af en toe een auto, een fiets of een langslopend mens. In onze nette kamer was de stilte maximaal, de stilte had er zelfs een echo. (blz. 16) Haar groottantes hadden die stilte aanvaard en verinnerlijkt zonder die stilte aan te grijpen om bijvoorbeeld een boek te schrijven, schrijft ze ergens verderop in haar boek (blz. 228). Maar dat kan Franca Treur niet. Zij heeft behoefte aan het schrijven om betekenis te geven aan wat in zich geen betekenis heeft: ‘Wie wilde er nu een absoluut werkelijke wereld?’ (blz. 305) | |
De terugkeer van de grote vragen‘Wie wilde er nu een absoluut werkelijke wereld?’ Anders geformuleerd: wie | |
[pagina 387]
| |
wil leven in een wereld verstoken van zin en betekenis? En wie ervaart niet de precaire kwetsbaarheid van zin die we zelf geven en die nooit blijvend is? Beide hier besproken romans worstelen met deze vragen, de grote vragen die maar niet willen verdwijnen, ook niet in een tijd die zich post-religieus noemt. Bram Korteweg is alvast niet overtuigd dat we definitief de religie achter ons hebben gelaten. Daarvan getuigt de gedrevenheid in de interviews die hij afneemt, in de mails die hij schrijft, de boeken die hij leest, de vragen die hij stelt. Gina Wisse daarentegen lijkt wel overtuigd. De universitaire colleges die zij volgt, doen haar van het geloof vallen. De soms scherpzinnige maar vaak ook oppervlakkige logische spelletjes van professor Van den Akker (geïnspireerd op het Atheïstisch manifest van Herman Philipse) en colleges culturele antropologie die de gelijkenissen aanwijzen tussen de Bijbel en het veel oudere Gilgamesh-epos laten haar definitief overhellen naar het ongeloof. Die aan de universiteit verkondigde blijde boodschap van bevrijding uit het geloof draagt ze aan het einde van het boek over aan John, de zoon van Arco, een buurjongen met wie ze een relatie had die nooit een relatie geworden is (blz. 319-323). In een directe dialoog wil ze John ontgroenen, emanciperen van een geloof dat hem in haar ogen in een houdgreep houdt. De logische argumenten van Van den Akker en de comparatieve lezing van oude teksten, die zo een indruk maken op Ina dat ze Gina wordt zijn intussen al zo vaak opgerakeld, besproken, gewikt en gewogen door gelovigen, twijfelaars en ongelovigen. Zo heeft bijvoorbeeld de Franse antropoloog René Girard, naar wie Franca Treur in een van haar columns verwijst, die comparatieve lezing juist aangegrepen om het unieke van de christelijke traditie aan te wijzen.Ga naar eind5 Maar echt doorslaggevend lijken me deze ‘academische’ argumenten voor haar afscheid van het geloof niet te zijn: ‘Mythen en verhalen kon je als buitenstaander heel goed bestuderen, echt superinteressant, maar het had ook iets armoedigs om iets te bestuderen wat voor anderen waarde had, maar niet voor jou. Wat had er waarde voor jou?’ (blz. 343) Meer doorslaggevend lijkt me de ervaring van Ina dat zij in het bevindelijke milieu, waarin contact met God centraal staat, de daadwerkelijke aanwezigheid van een God nooit heeft ondervonden. In Hoor nu mijn stem tekent Franca Treur de bijna invoelbare spanning in het twee-werelden-model van Ina: die bijna ondraaglijke spanning tussen enerzijds de hoop op tekenen van een daadwerkelijke ervaring van Gods aanwezigheid, zo centraal in de bevindelijke variant van het christendom en anderzijds de ontzielde, niet of nauwelijks belichaamde en door conventies geperverteerde realiteit zoals zij die als volwassen vrouw aanvoelt. Die spanning tref je niet alleen in de Nederlandse Bijbelgordel aan; ze is evenzeer - zij het wellicht minder sterk uitgesproken - aanwezig in de andere denominaties van wat | |
[pagina 388]
| |
ooit overwegend christelijke streken waren. Zowel bij katholieken als bij protestanten van diverse snit is de geleidelijke geloofsafval verweven met een louter sociologische, nauwelijks bezielde en geïncarneerde omgang met wat christenen graag omschrijven als ‘het mysterie van hun geloof’ Voor een godsdienst als het christendom waarin de incarnatie een sleutelervaring is, is een dergelijke omgang dodelijk. Wat overblijft is een opgeschroefd schuldgevoel en een God voor wie je vooral op je hoede moet zijn: ‘In theorie klonk het zo mooi, maar wat was de praktijk armzalig’ (blz. 327). Franca Treur heeft intussen een rubriek waarin zij het gesprek tussen gelovigen en ongelovigen wenst te bevorderen. Op het internet lees ik dat Maarten Van der Graaff en Franca Treur met elkaar in gesprek gaan over de grote vragen die altijd open blijven, zowel in een gelovig als in een ongelovig perspectief. Zo wordt het geformuleerd: Wie in de Randstadbubbel woont, kan zich moeilijk voorstellen dat mensen nog streng geloven. Sinds babyboomers massaal braken met de verzuiling, is het christendom een ver-van-je-bed-show. Toch zijn er veel dertigers uit een religieus gezin, die worstelen met deze twee werelden. Hoe geef je je leven vorm, als je niet langer gelooft zoals je ouders, maar wel zoekt naar zingeving?Ga naar eind6 De romans van Maarten Van der Graaff en Franca Treur breken met een sinds lange tijd dominante traditie in de literatuur van de Lage Landen die ook maatschappelijk gemeengoed is geworden: de bevrijding van de christelijke godsdienst levert alleen maar vrijheid en blijheid op. Bevrijding is er, zeker. Maar de vragen blijven, de grote vragen die nooit over gaan. Met die vragen gaat de dichter Maarten Van der Graaff tastend op zoek in zijn allereerste roman. In haar derde roman boetseert Franca Treur vanuit diezelfde vragen, maar dan toegespitst op heel concrete ervaringen, een fijngevoelig en doorleefd kleinood. Wat betekent het voor je zelfbeeld als je al het goede buiten jezelf plaatst (als je iets goed doet, is het namelijk genade van God) en het slechte in jezelf? Hoe werkt zo'n zelfbeeld door in relaties? Kan je je ooit veilig voelen in een kerk waar iedereen gelooft dat je wellicht naar de hel gaat? Hoe kan je houden van mensen die dergelijke voor hen essentiële opvattingen niet met je kunnen delen? De evocatie van die spanningen, typisch voor het particuliere bevindelijke milieu en tegelijk universeel herkenbaar, maakt van Hoor nu mijn stem een klein meesterwerk. |
|