Toen men hem rechtstaande een ovatie bracht, verzocht hij met een vriendelijk gebaar de menschen te gaan zitten’ (blz. 117-118). En na de match: ‘De “Duce” gaf het signaal voor het applaus en gedurende vele minuten loeide over het stadion der fascistische partij een orkaan van dolle uitgelatenheid’ (blz. 120). Italië won uiteindelijk de wereldtitel maar daar waren wel enkele dubieuze beslissingen van de scheidsrechter voor nodig. Daartegenover staat dat de Azzurri ook Olympisch goud haalden in 1936 en de wereldbeker wonnen in 1938, dus een toevalstreffer was het nu ook weer niet. De Italiaanse bondscoach Vittorio Pozzo was niet voor niets in de leer gegaan bij Herbert Chapman.
Pol Jacquemyns volgde wedstrijden in Firenze, Rome en Napels. In zijn vrije uren profiteerde hij volop van het rijke culturele aanbod. Samen met de Rode Duivels (die er al na één wedstrijd uit lagen) bezocht hij zo de Uffizigalerij maar dat verliep toch niet geheel naar wens: ‘Ik kan spijtig genoeg van onze voetballers niet getuigen, dat ze een bevredigende belangstelling aan den dag leggen voor de vele kunstgewrochten waaraan Firenze, stad van Michel-Angelo en Fra Angelico, zoo rijk is. Rubens' geweldige tafereelen vermogen niet eens hun stambewustzijn op te wekken. Men valle hiervoor de sport niet zwaar: ook van niet-voetballers staat ten onzent de artistieke opleiding niet op peil’ (blz. 92).
Hijzelf daarentegen genoot intens van het esthetische overaanbod, inzonderheid de muzikaliteit van het plaatselijke Italiaans: ‘Men zegt dat de Florentijnsche vrouwen schooner zijn dan bij ons, dat ze vuriger oogen en een bruiner tint hebben. Dit is betrekkelijk waar. Maar zeker is, dat de taal van de krantenverkoopster, van de telefoniste en de winkeljuffer, het oor met welluidende klanken streelt [...] We luisteren zoo graag naar de vrouw, die in onze stille straat, op het platform van haar huis, de bloemen besproeit en daarbij een aria zingt, gelijk we er maar zelden in ons land in den schouwburg hooren...’ (blz. 105). In Rome verbleef Jacquemyns maar een korte tijd maar niettemin probeerde hij zoveel mogelijk te bezichtigen: ‘Dit is nu de synthese van een verblijf te Rome: het oude Romeinsche rijk met zijn fantastische geschiedenis, het huidige Italië en de harteklop van een volk, het Vaticaan met zijn eeuwig gezag en zijn onvergankelijken zedelijken luister. Florentië was een idylle, Rome is een epos!’ (blz. 115).
Voor de krant schreef Pol Jacquemyns niet alleen wedstrijdverslagen. Als ‘volksopvoeder’ kon hij het ook niet laten stukjes te plegen over het dagelijkse leven in bijvoorbeeld de armere wijken van Napels: ‘De menschen zitten meestal op den drempel van de woonplaats, die terzelfdertijd voor keuken en slaapkamer dienst doet. Naast den kokenden pot met rijst, linzen en macaroni, staan soms drie en vier bedden. Niet erg zindelijk. En wat moet het zijn als het snikheet wordt!’ (blz. 122). ‘Rond middernacht is het zoo druk in de straten als bij ons te 9 uur van den avond. Trams en autobussen rijden tot in de vroege uurtjes zoodat de nacht