| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Jood zijn of niet
Is het Joodse leed wel de moeite waard geweest? Had het Joodse volk zich niet beter onder het Romeins bewind geassimileerd? Was de vernietiging van de Tweede Tempel (70 na Christus) geen vonnis van de ‘geest van de geschiedenis’, die zei: ‘ga voorbij’ (blz. 39)? Dat is de leidvraag van Oscar Mandels essay Jood zijn of niet. De auteur is literatuurwetenschapper en dichter. Hij is in het Antwerpse Joodse milieu opgegroeid en doceerde literatuurwetenschap aan Amerikaanse en Nederlandse universiteiten. Reeds als vijftienjarige had hij afscheid genomen van het Jodendom en ontwikkelde hij een passie voor literatuur en esthetica alsook zijn ambitie, ‘een kleine ruiker toe te voegen aan de grote literaire bloemlezing van de westerse wereld’. Mandel draagt geen Joods-theologische argumenten aan. Zijn denklijnen zijn darwiniaans, historisch en sociologisch.
(1) Het darwiniaanse argument: het Jodendom had aan de natuurlijke selectie niet mogen ontsnappen. Het was reeds onder het Romeinse bewind ten dode opgeschreven. De overal geprezen Joodse overlevingsstrategie is zinloos verzet die tot mateloos leed heeft geleid. Tot uitsterven gedoemde diersoorten die zich hardnekkig tegen het dictaat van de evolutie verzetten, stellen zich bloot aan steeds groter wordende agressie.
(2) Als men naar de wetenschappelijke en culturele bijdragen van het Joodse volk kijkt, valt het resultaat, zo oordeelt Mandel, vrij pover uit. Tot aan de emancipatie toe (1806 onder Napoleon) zijn er maar twee grote namen: Maimonides en Spinoza. Daarna ontwikkelde zich een sterke Joodse aanwezigheid in de wetenschappelijke, culturele en economische wereld. Maar rechtvaardigen deze prestaties eeuwen van pogroms en vervolgingen? Mandel betwist dit ten stelligste. Einstein was een Jood, inderdaad. Maar hadden er geen Joden bestaan, zou dan niemand anders de relativiteitstheorie hebben ontwikkeld? In de literatuur zijn de dingen duidelijker, vindt Mandel: Kafka's boeken zouden nooit geschreven zijn geweest, want het zijn uitdrukkingen van de Joodse ziel. Maar geeft dat een zin en finaliteit aan de Joodse lijdensweg?
(3) Diepreligieuze Joden liggen van Mandels overwegingen niet wakker. Het voortbestaan van het Joodse volk en het Joodse geloof is voor hen een religieuze plicht op zichzelf. Mandel noemt de Joodse Orthodoxie, waarvan de riten nochtans ‘zelfs een Papoea zouden doen blozen’ (blz. 54), het ‘ware Jodendom’ en voegt eraan toe: ‘Het is de énige vorm van Jodendom die durft te beweren dat het behoud van het geloof primeert op al de gruwelen die het Jodendom heeft ondergaan’ (blz. 54).
(4) Mandels pijlen zijn echter vooral gericht op de geëmancipeerde, geseculariseerde of liberale Jood die
| |
| |
‘van twee walletjes wil eten’. Het grootste deel van de diaspora-joden behoren tot deze groep. Ze stellen zich aan haat en achtervolging bloot, omdat ze nog steeds, in meer of mindere mate, hun riten, onderlinge cohesie en voedselwetten onderhouden en tegelijk deelnemen ‘aan een competitie om rijkdom en macht te verwerven’ (blz. 23). Het virulente antisemitisme dat tot de Shoah leidde, ontstond immers pas na de Joodse emancipatie onder Napoleon. Mandel aanziet het als een onvergeeflijke naïviteit om als zwakke minderheid een tribale samenlevingsvorm overeind te houden. De meerderheid, of zij zich nu redelijk-universalistisch opstelt of eveneens tribaal, kan zoiets te langen leste nooit aanvaarden.
Commentaar: Mandels leidvraag (staan de Joodse bijdragen aan de mensheid in verhouding tot het leed dat het Joodse volk heeft moeten ondergaan?) is op zichzelf een analyse waard. Het is een vraag die je alleen met ‘neen’ kan beantwoorden. Een hypothetische vraag trouwens, want ze vooronderstelt dat het Joodse volk wel degelijk in zijn geheel had kunnen opgaan in andere volkeren of religies.
Is Einsteins relativiteitstheorie een pogrom waard? Neen! Is Kafka Auschwitz waard? Neen! Mandels vraag gaat echter aan een meer fundamentele vraag voorbij: Kan een volk erover beslissen dat het blijft voortbestaan of er gewoon de brui aan geeft? Ook hier is het antwoord resoluut ‘neen’. Een volk, hoe gekweld ook, heeft niet eens de beslissingsinstantie om zichzelf op te doeken, terwijl de geplaagde enkeling altijd kan opstappen. Nochtans is dit precies Mandels punt: De wereld had er niet beter of slechter uitgezien, mochten de Joden ‘zoetjesaan uit de wereld verdwenen zijn’ (blz. 39). Wel zou veel Joods leed vermeden geweest zijn. De klinische kilheid van Mandels constatatie bezorgt koude rillingen. Er is bij Mandel geen sprake van antisemitisme; zijn boek is ook geen uiting van Joodse zelfhaat. Hij telt gewoon de doden en martelaars op en plaatst die tegenover de door Joden gepresteerde hoogstandjes (zoals Nobelprijzen), waar elke Joodse familie nu eenmaal mateloos trots op is, zoals België op zijn ‘Rode Duivels’. Hij vraagt: ‘Is dat allemaal de moeite waard geweest?’
De profeet Jesaja (49:6) noemde het Joodse volk ‘or la goyim’, licht der natiën, en vatte dit louter religieus op. Met de secularisering werd dit Joodse zelfbeeld in veel algemenere zin geherdefinieerd. Het omvat sindsdien ook de Joodse bijdragen tot de ethiek, wetenschap en cultuur der volkeren. Mandels ruwe stelling kan men als volgt omboetseren: Vervolgingen trotseren omwille van de Torah is bedenkelijk; ze willen trotseren omwille van het Joodse genie is een onvergeeflijke aberratie. De tot het Joods zelfbeeld behorende stelling ‘Je bent en blijft een Jood’ stelt Mandel met verve aan de kaak. Wat met de Joden die géén Jood willen zijn? En hebben de Joodse bekeerlingen tot andere religies dan een fout begaan? Waarom wordt in de geschiedwetenschappen alleen de Joodse volharding geroemd en zwijgt men de talrijke afvalligen dood, die het zekere voor het
| |
| |
onzekere gekozen hebben? (zie blz. 20) Het essay zou een keerpunt kunnen vormen in de Joodse zelfperceptie, die lang doordrenkt was van larmoyante zelfverheerlijking, althans wat de diaspora betreft. In Israël, waar het volk is opgegaan in de Joodse staat, gaan auteurs zoals Abraham Yehoshua nog hartelozer te werk dan Oscar Mandel.
Jood zijn of niet verdiende het absoluut om vertaald te worden. Aan het boek ging een Amerikaanse en een Franse versie vooraf. De Nederlandstalige versie, die ook een update is, werd door Ludo Abicht in samenspraak met de auteur prachtig verzorgd en voorzien van een nawoord. Dit acht bladzijden tellende postscriptum weerspiegelt de enorme bewogenheid die Abichts oeuvre doorheen decennia heeft bezield: het initiëren van een ‘geïnformeerde en onverbloemde permanente discussie over de grondslagen van onze religieuze en morele overtuigingen.’ Weliswaar heeft Oscar Mandel geen religieuze overtuigingen en de grondslagen van de Joodse orthodoxie, waarvoor hij zich schaamt (voor het liberale Jodendom schaamt hij zich nog meer), mogen hem worst wezen. Zijn virulente en welgedocumenteerde weerlegging, daarentegen, van de opvatting dat er zoiets zou bestaan als een permanent (biologisch of psychologisch) Joods ‘zijn’ zou in elke religieuze discussie te berde gebracht mogen worden.
Ralph Bisschops
Oscar Mandel en Ludo Abicht, Jood zijn of niet, vubpress, Brussel, 2017, 64 blz., 15 euro, isbn 9789057186578.
| |
Mohammed. Perspectieven op de profeeT
In het algemeen wordt er over Mohammed gesproken zonder rekening te houden met de bijna veertien eeuwen sinds zijn dood. Christian Lange, hoogleraar Arabistiek en Islamologie aan de Universiteit Utrecht, probeert daar met deze publicatie verandering in te brengen. Hij vraagt namelijk uitdrukkelijk aandacht voor de receptiegeschiedenis van Mohammed door de eeuwen heen. Centraal daarbij staat niet de vraag wie Mohammed was, maar wat hij betekent. ‘Mohammeds receptiegeschiedenis, niet zijn daadwerkelijke biografie, is de sleutel tot een beter begrip’ (blz. 146).
Uiteraard besteedt hij in de eerste twee hoofdstukken aandacht aan de kwestie van de historische Mohammed, de persoon zoals hij zich op het 7e-eeuwse Arabisch Schiereiland optrad: wat weten we van hem, en hoe betrouwbaar zijn de bronnen? De drie volgende hoofdstukken zijn gewijd aan de ‘Mohammed van de vroomheid’. Zij beschrijven de verschillende manieren waarop moslims hun eigen - vaak tegenstrijdige - portretten van Mohammed gevormd hebben: wetgever, veldheer, geleerde, filosoof, mysticus en verlosser. In de hoofdstukken zes en zeven wordt daarentegen de ‘wes- | |
| |
terse Mohammed’ belicht: hoe heeft de Europese beeldvorming van Mohammed zich tot op de dag van vandaag ontwikkeld? In een slotbeschouwing reflecteert Lange op een aantal Mohammed-beelden die volgens hem in de toekomst een belangrijke invloed op het islamdebat zullen hebben.
Het gaat naar mijn oordeel om een evenwichtig opgebouwd boek dat prettig leest en aan het einde een uitgebreide ‘Verantwoording en literatuur’ bij elk van de hoofdstukken biedt en afsluit met een Register. Dat ik het in één adem heb uitgelezen vormt uiteraard geen waterdichte aanbeveling. Maar in elk geval heb ik nu een meer genuanceerd beeld gekregen van de complexiteit die de profeet met zich meedraagt.
Panc Beentjes
Christian Lange, Mohammed. Perspectieven op de Profeet, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2017, 166 blz., 14,99 euro, isbn 9789462985308.
| |
Maarten Luther en de geboorte van de reformatie
De Amerikaanse historicus Craig Harline is in het Nederlandse taalgebied goed gekend omwille van een aantal boeken over de vroegmoderne geschiedenis van de Lage Landen, zoals De verzoekingen van zuster Margriet (over de lastige Leuvense grauwzuster Margriet Smulders tijdens de Contrareformatie), Verloren schapen, schurftige herders (over de ‘hondse dagen’ van de Mechelse bisschop Mathias Hovius, 1542-1620), De wonderen van Jezus-Eik (over wonderen en bedevaartsoorden in de zeventiende-eeuwse zuidelijke Nederlanden), en Jacobs vlucht (een familiekroniek van vier generaties in de zuidelijke en noordelijke Nederlanden in de zestiende en zeventiende eeuw). In zijn boeken slaagt Harline er telkens in om de brede culturele, politieke en religieuze ontwikkelingen levendig te vertellen vanuit het perspectief van concrete historische personen en hun menselijke verhaal.
In het Luther-jaar verscheen Wereld in wanorde. Maarten Luther en de geboorte van de Reformatie. De protagonist van het verhaal is ditmaal niet een weinig bekende figuur zoals zuster Margriet, maar wellicht de meest bekende figuur uit de gehele vroegmoderne geschiedenis, Maarten Luther. Harline heeft hetzelfde procedé toegepast als in zijn vorige boeken. We lezen ook nu het brede politiek-religieuze verhaal vanuit het perspectief van de concrete man Maarten Luther. Harline volgt hem op de voet, in de periode 1517-1522, de cruciale periode voor datgene wat we nadien de ‘Reformatie’ zijn gaan noemen. Harline heeft getracht om dit verhaal te vertellen zoals het beleefd werd, dat wil zeggen: niet vanuit de latere uitkomst. Geen van de actoren had immers enig idee van waar dit allemaal toe zou leiden.
Ook nu is het een goed geschreven boek, waarin de geschiedenis heel narratief gepresenteerd wordt. Zoals in de andere boeken vinden we hier veel
| |
| |
petite histoire, die de actoren in hun menselijke concreetheid laten zien. Het boek leest als een roman, het is bijzonder goed gedocumenteerd, en het bevat een schat aan informatie, zowel historisch als theologisch. Aan het einde ontsnapt de lezer niet aan de indruk dat dit het een verhaal is van eindeloos veel gepalaver, vergaderingen, tussenpersonen, van wisselende standpunten en verhardende posities, van eindeloos veel geduld van de partijen met elkaar, rondom een lastige monnik met inzichten die weliswaar terecht maar, op de keper beschouwd, weinig spectaculair waren. Er zijn in de vroege eeuwen wel meer protagonisten in een vergelijkbaar verhaal geweest - zoals Godschalk van Orbais, Berengarius van Tours of Petrus Abaelardus - en zij hebben geen wereld in wanorde achtergelaten. De lezer heeft de indruk, wellicht niet ten onrechte, dat zowel Maarten Luther als zijn immer behoedzame beschermheer, keurvorst Frederik III van Saksen, en paus Leo X in een dynamiek terechtgekomen waren waar niemand goed greep op had, waar ze zich niet boven konden verheffen, en die waarschijnlijk meer zegt over de veranderde mentaliteit van de vroegmoderne tijd dan over de bewuste keuzes van de actoren. ‘Wereld in wanorde’ is dan inderdaad een goede titel, misschien beter dan het oorspronkelijke A World Ablaze.
Rob Faesen
Craig Harline, Wereld in wanorde. Maarten Luther en de geboorte van de Reformatie, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2017, 336 blz, 24,95 euro, isbn 9789460043413.
| |
Filosofie
Zingeving in technologie
In onze hedendaagse samenleving waarin technologie hoogtij viert en dus niet meer weg te denken is, stelt Opdebeeck de vraag naar menselijke verantwoordelijkheid vanuit de pertinente vraag naar transcendentie en zingeving.
Opdebeeck analyseert op een nauwkeurige manier de spanning tussen het (vroegere) humanisme en het hedendaagse transhumanisme binnen het contemporaine techniekfilosofische discours. Terwijl het humanisme de menselijke natuur en autonomie verdedigt en een fobie heeft ontwikkeld voor technologie, heeft het transhumanisme de technologie volledig omarmd en hanteert het de techniek om de mens te perfectioneren.
Binnen deze spanning pleit Opdebeeck, aan de hand van Aristoteles' pleidooi voor matigheid, voor meer verantwoordelijkheid ten opzichte van techniek. Door een herlezing van Heideggers openheid naar transcendentie (Zijn) kan de weg opnieuw worden geopend naar de humanistische waarde van verantwoordelijkheid. De posthumanistische aanpak van Peter-Paul Verbeek kan hierbij als leidraad dienen. Verbeek roept de mens op om binnen het hedendaagse kader van de
| |
| |
transhumanistische evolutie opnieuw op een verantwoordelijke manier met techniek om te gaan en dit op een menswaardige manier. Hoog tijd om onze fobie voor technologie te laten varen en onze hedendaagse manie wat in te perken.
Op bepaalde punten in het boek wordt de lezer, bij wijze van intermezzo, uitgenodigd aan de hand van technische qr-codes fragmenten te bekijken van Monteverdi's opera L'Orfeo. Aan de hand van de mythe van Orpheus ondersteunden en visualiseren deze fragmenten de besproken thema's. Al kunnen deze intermezzo's zorgen voor wat variatie en de nodige ontspanning doorheen het leesproces van het boek, niet elke lezer zal zich aangesproken voelen de fragmenten te bekijken. Toch fungeert de mythe van Orpheus als een gedegen voorbeeld dat het humanistisch, transhumanistisch en posthumanistisch project adequaat illustreert.
Aan de hand van oude en contemporaine techniekfilosofen en rijkelijk geïllustreerd met hedendaagse voorbeelden, toont Opdebeeck aan dat de filosofische en ethische discussie rond mens en techniek prangend en uiterst relevant is. In een maatschappij die doordrongen is van technologie biedt dit boek de nodige reflectie om even stil te staan bij de gevaren en de opportuniteiten van techniek. Om die reden is dit boek een echte must-read voor de homo technicus.
Bryan Beeckman
Hendrik Opdebeeck, Zingeving in technologie. Een fobie?, Pelckmans Pro, Kalmthout, 2017, 152 blz., 19,99 euro, isbn 9789463370172.
| |
Literatuur
Het contingente van werk
Op vrijdag 18 september 2015 heeft het naamloze ik-personage uit Werk werk werk, de nieuwste roman van Christophe Van Gerrewey, een tête-à-tête met zijn vriend Wolf. Wolf, professor en deeltijds werkend voor een onderneming om de eindjes aan elkaar te knopen - een zogeheten flexwerker - kan hiervoor slechts 25 minuten uittrekken. In dit krap bemeten en jachtig onderhoud is ‘werk’ al wat de klok slaat. En ook in de vier andere beschreven bijeenkomsten met vrienden en familie dringt werk en vooral het gejeremieer daarover zich telkens op. In een kruising van Nouveau Roman en ideeenroman beschrijft Van Gerrewey met scherts maar ook wrang herkenbaar onze vereenzelviging met werk en het enorme gewicht van bezoldigde arbeid op ons leven. Zo beleeft de ik-verteller de aanslagen in Parijs van november 2015 in de eerste plaats als een ontregeling van zijn woon-werkverkeer. En van zijn toekomstige Zwitserse broodheren aan de universiteit krijgt hij niet alleen te horen welke levenskwaliteit en status hem als beginnende professor ten deel zullen vallen, maar ook dat ze voor hem een spoor tot aan zijn pensionering hebben uitgezet. Van Gerrewey beschrijft meesterlijk hoe de professionele beslissingen voor zijn
| |
| |
protagonist een existentiële dimensie in zich dragen. Wanneer de (net als de auteur) in Zwitserland werkzame ik-figuur tijdens zijn vlucht terug naar België zijn maag ledigt, lijkt dit niet aan turbulentie te wijten. Eerder wordt hij net als de terneergeslagen intellectueel Antoine Rocquentin uit Sartres La Nausée (1938) bevangen door een duizelingwekkend besef van contingentie: ‘[...] en zodra de propellers zich als grote koffiemolens op gang trokken, wist ik opnieuw met een ongeloofwaardige, maar daarom niet minder overweldigende zekerheid dat ik niet alleen de verkeerde keuze had gemaakt, maar dat ik begonnen was aan een oneindig lange reeks verkeerde keuzes, als bij een dominospel dat in een grootse loods is klaargezet om met behulp van miljoenen steentjes een wereldrecord te breken. Ik kreeg het gevoel dat mijn leven niet meer dan een minuscuul onderdeel was van een reeks verkeerde keuzes [...]’ En na de landing komt hij, verloren gelopen in een park tussen de bomen (!), tot het volgende inzicht: ‘Ik was ergens van het goede pad afgeweken, waardoor het einde van de werkdag plots onwaarschijnlijker leek dan ooit tevoren, zodat het zelfs mogelijk werd dat ik voorgoed in een reis- en arbeidsmodus terecht zou komen. Zelfs wanneer ik niet meer productief aan het werk was, zou ik tevergeefs proberen om niet meer te werken, niet meer te produceren, niet meer actief te zijn, niet meer een job voor te bereiden en die vervolgens af te ronden met als gevolg dat voortaan elk ogenblik, elk moment, elke gedachte in mijn leven in het teken zou komen te staan van werk werk werk.’ En wel meer personages in dit boek zitten gedrongen tussen de (in de geschiedenis vrij recent ontstane) belofte van zingevend en geluk verschaffend werk en het arbeidsbestel zoals dat in onze samenleving gestalte heeft gekregen. En werkelijk niemand in dit boek heeft het qua
werkomstandigheden onder de markt. Niet geheel verwonderlijk valt in dat verband de naam Thatcher en in het tweede hoofdstuk vertelt een gepensioneerde manager over de structurele veranderingen in het bedrijfsleven en de daarmee gepaard gaande neoliberale newspeak (reviewing, assessing...). Ook verder in het boek laat van Gerrewey zien hoe een steeds grotere dominantie van een marktlogica ingrijpt op de levens van zijn personages in biotopen (het literaire milieu, de academische wereld en de culturele sector) die hij persoonlijk het beste kent. Zo schildert hij een universitaire afdeling af als een heuse krabbenmand waar meedogenloze concurrentie, afgunst, vetes en intriges de dienst uitmaken. De steeds meer op de leest van het bedrijfsleven geschoeide cultuursector komt onder Van Gerreweys scherpe pen er eveneens bekaaid vanaf.
Van Gerrewey wijst er ook op hoe de digitale revolutie de penetratie van werk in andere levenssferen nog heeft versterkt. Door internet en de smartphone is de werknemer immers blijvend onderhevig aan de disciplinering van de werkgever, ook als deze zich niet op zijn werkplek bevindt, waardoor het onderscheid tussen werk en
| |
| |
vrije tijd verder vervaagt. In een passage over de manier waarop het internet dan weer het werk van de schrijver Thomas in de weg zit, verwoordt de schrijver zijn verslaving treffend als volgt: ‘[...] Het slaat me tergend traag te pletter, en als er weer eens twee, drie uren onopgemerkt voorbij zijn gegaan dankzij internet dan is het alsof ik jaren ouder ben geworden - niets heb ik zelf gedaan, passief en dankbaar heb ik kennisgenomen van de acties van mijn medemensen, met dien verstande dat ik niet meer dan een fractie van hun bezigheden heb aanschouwd, dat ik niets heb begrepen of ingezien, maar dat de onoverzichtelijkheid en de fragmentatie enkel zijn toegenomen, terwijl die onverwoestbare indruk blijft bestaan dat het beste vooralsnog ongezien is gebleven, en dat ik inderdaad mijn tijd heb verprutst, niet omdat ik online ben geweest, maar omdat ik de verkeerde sites heb bezocht - een vermoeden dat me natuurlijk meteen terug naar het world wide web voert..’..
Van Gerrewey modelleerde naar eigen zeggen de door zijn emplooi gekwelde schrijver Thomas, naar Thomas Bernhard (1931-1981). Eerder gaf hij zijn debuut (Op de hoogte) dezelfde titel mee als het eerste boek dat deze Oostenrijkse auteur schreef in 1959 en veel in dit boek doet denken aan Bernhard: de talrijke en soms lang uitgesponnen monologen, het afgeven op het vigerende culturele klimaat, het literaire prijzencircus, de kruideniersmentaliteit onder schrijvers, de schimpscheuten op het eigen land, maar ook de nietsontziende zelfspot. Op de zijflap van het postuum uitgegeven autobiografisch relaas Mijn prijzen kunnen we onder meer lezen dat de Duitse literatuurcriticus Marcel Reich-Raniciki (1920-2013) Bernhard betitelde als de uitvinder van de ‘komische klaagzang’. Ook Van Gerrewey brillieert in Werk werk werk als schertsende mopperaar. Maar al dat gemopper levert een voortreffelijke roman op over het verlangen naar bevredigend en zinvol werk in een wereld waar dat hoe langer hoe meer onmogelijk lijkt.
Frederik Polfliet
Christophe Van Gerrewey, Werk werk werk, Uitgeverij Polis, Antwerpen, 2017, 240 blz., 19,99 euro, isbn 9789463102100.
| |
Kinderen in de Tweede Wereldoorlog
‘Dostojevski vroeg zich af of ten behoeve van vrede, geluk en zelfs eeuwige harmonie een onschuldig kindertraantje zou mogen worden vergoten. Hij gaf zelf het antwoord: geen enkele vooruitgang, revolutie of oorlog rechtvaardigt ook maar één kindertraan. Een kindertraan weegt altijd zwaarder....’ (blz. 9). Deze overweging van misschien wel de belangrijkste Russische denker ooit fungeert als motto bij De laatste getuigen. Kinderen in de Tweede Wereldoorlog, het enige boek van de Wit-Russische schrijfster en Nobelprijswinnares Svetlana Alexijevitsj dat nog niet in het Nederlands vertaald was en begin dit jaar verscheen bij De Bezige Bij (voor
| |
| |
eerdere recensies van haar werk, zie Streven februari 2015, juli 2016 en mei 2017).
De laatste getuigen verscheen oorspronkelijk in 1985 als een soort tweeluik met haar vroeger in datzelfde jaar verschenen debuut De oorlog heeft geen vrouwengezicht. Waar het laatstgenoemde boek de stem laat horen van de vrouwen die dienden bij het Rode Leger in de strijd tegen Hitler-Duitsland, bundelt De laatste getuigen de verhalen van Sovjetburgers die nog kind waren tijdens diezelfde oorlog. Svetlana Alexijevitsj gebruikt hierbij dezelfde werkwijze als bij al haar andere boeken en schept opnieuw een ‘collectieve roman’ en een proeve van ‘literaire non-fictie’: een combinatie van journalistiek, historiografie en literatuur op basis van interviews.
Precies 101 getuigenissen van gemiddeld enkele bladzijden heeft Alexijevitsj bijeengebracht. Bovenaan elk getuigenis staat de volledige naam van de spreker, de leeftijd van de betrokkene tijdens de vermelde oorlogsfeiten en zijn of haar huidige functie. Naar mijn gevoel heeft Alexijevitsj het gespreksmateriaal in dit boek minder verregaand ‘gecomponeerd’ dan in haar andere werken waardoor De laatste getuigen me ook net iets minder sterk lijkt. Dat betekent niettemin dat het boek nog steeds staat als een huis, de verhalen op zich zijn meer dan krachtig genoeg en vormen zowel een menselijk als een historisch document van eerste categorie.
Waar het hier vooral om draait is het ‘kinderlijke’ perspectief: ‘Als je klein bent leef je in een andere wereld, je ziet de dingen niet van boven, je leeft dicht bij de grond... Daar zijn vliegtuigen nog enger, bommen ook’ (blz. 75). Het kind bekijkt het oorlogsgebeuren met een andere blik dan de volwassene, met een specifieke aandacht voor bepaalde geuren en kleuren, met eigen gevoelens en ervaringen. De vraag is daarbij hoe lang een kind nog kind blijft in dergelijke extreme omstandigheden: ‘Ik ben een mens zonder kindertijd, in plaats van een kindertijd heb ik de oorlog’ (blz. 38). ‘Waren we kinderen? Op ons tiende en elfde waren we mannen en vrouwen...’ (blz. 281). De veelvuldige confrontatie met de dood in zijn gruwelijkste vormen veranderde fundamenteel alle bestaanscondities: ‘Ik zag wat een mens niet mag zien. En ik was nog klein...’ (blz. 219). ‘Mensen die niet gezien hebben hoe de ene mens de ander doodt zijn totaal andere mensen.’ (blz. 286).
Vele miljoenen Sovjetkinderen doorstonden alle mogelijke ellende die een oorlogstoestand met zich meebrengt: op de vlucht zijn, het verliezen van naaste familie, honger, gebrekkige kleding en huisvesting, voortdurende angst, koude en ziekte. Veel mensen in het Westen zijn nog steeds te weinig op de hoogte van het feit dat de Duitse aanval op de Sovjet-Unie tot een nooit gezien bloedbad leidde. Aan Sovjet-zijde vielen twintig tot vijfentwintig miljoen doden. De getuigen die Alexijevitsj aan het woord laat zijn veelal afkomstig (net als zijzelf) uit Wit-Rusland, dat enorm te lijden had onder de Duitse terreur. Zo werden daar meer
| |
| |
dan 9.000 dorpen in brand gestoken, met of zonder inwoners. Burgers, ook vrouwen en kinderen, werden massaal gefolterd en geëxecuteerd, op de meest wreedaardige manier. Kinderen werden gedeporteerd en als slaven gebruikt.
Opvallend is dat meerdere getuigen beschrijven hoe Duitse artsen systematisch bloed afnamen bij jonge kinderen (liefst onder de vijf jaar) ten behoeve van hun eigen gewonden. Eveneens bijzonder schokkend zijn de verhalen van kinderen die in concentratie- en vernietigingskampen terechtkwamen: ‘Van 's ochtends tot 's avonds bouwden we brandstapels. Brandstapels. van lijken, dat is duidelijk. Soms lagen er tussen de doden nog levenden die iets wilden zeggen [...] Er was maar één uitgang uit het kamp: door de schoorsteen. rechtstreeks naar de hemel...’ (blz. 137-138). Bij het lezen van De laatste getuigen moest ik geregeld denken aan de film Idi i smotri (‘Kom en zie’) van Elem Klimov, eveneens uit het jaar 1985, die de Naziterreur in Wit-Rusland bekijkt vanuit het perspectief van een tienerknaap (niet toevallig: scenarioschrijfster Ales Adamovitsj is Alexijevitsj' grote voorbeeld).
Naast alle gruwel zijn er evenwel ook heel wat getuigenissen over de grote onderlinge solidariteit, de opofferingen voor elkaar, de taaie volharding en het geloof in idealen: ‘Nu denk ik: wat een vreselijke tijd, maar wat een geweldige mensen. Ongelofelijk, hoe we toen waren! Dat geloof van ons! Dat wil ik niet vergeten. Ik geloof allang niet meer in Stalin en in de communistische ideeën. Dat deel van mijn leven zou ik willen vergeten, maar die ervaringen wil ik bewaren. Dat verhevene. Ik wil die gevoelens van toen niet vergeten. Die zijn me zeer dierbaar...’ (blz. 67). En het sleutelthema in dit boek, ook al blijft het in zekere zin op de achtergrond, is opnieuw de liefde. Op dit moment werkt Svetlana Alexijevitsj overigens aan een boek waarin een honderdtal mannen en vrouwen vertellen over hun verlangen naar geluk en liefde. Dat zou wel eens het sluitstuk en de bekroning van haar oeuvre kunnen worden.
Stijn Geudens
Svetlana Alexijevitsj, De laatste getuigen. Kinderen in de Tweede Wereldoorlog, De Bezige Bij, Amsterdam, 2018, 303 blz., 29,99 euro, isbn 9789023448877.
|
|