Goulooze speelde een cruciale rol in het radioverbindingsnetwerk met Moskou en verleende zowel Franse als Duitse communisten kostbare hulp. Na de oorlog zou hij door De Groot in de marginaliteit gedrukt worden.
In België ruilde de vkp haar flamingantisme meteen terug in voor een uitgesproken Belgisch patriottische positie, wat de cpn in Nederland ook deed. De Belgische communisten verleenden de illegale Franse pcf belangrijke hulp door onder meer partijleider Maurice Thorez te verbergen en door de Komintern-verantwoordelijke voor Frankrijk en de échte leider van de pcf, Eugen Fried, onderdak en werkingsmogelijkheden te verschaffen. Ook de kpb werd in die clandestiene periode overigens door een buitenlander geleid, de Hongaarse Komintern-gezant Andor Bereï. Jarenlang verzweeg de kpb dé grote smet op haar verzetsblazoen: de capitulatie van haar topleiding in gevangenschap in het Fort van Breendonk. Het doet alleszins niets af aan de moed en zelfopoffering van vele militanten en kaders in datzelfde Fort, in het verzet en in de Duitse concentratiekampen.
De onmiddellijke naoorlogse jaren vormden dan ook het ‘finest hour’ van cpn en kpb. In Amsterdam werd de cpn even de grootste partij en haar orgaan, De Waarheid, was het meest gelezen dagblad van Nederland. Nationaal werd bij de verkiezingen de kaap van de tien procent overschreden en het ledenaantal oversteeg de 50.000. Ook de kpb ging het voor de wind met een recordscore van 12 procent, weliswaar overwegend in Franstalig België. Ze werd opgenomen in de eerste vier naoorlogse regeringen waar de nieuwe sterke man, Edgard Lalmand, een van oorsprong Franstalige Antwerpenaar, minister van bevoorrading was. De partij telde in haar schoot en onmiddellijke omgeving academisch en artistiek talent zoals Aloïs Gerlo, de latere eerste rector van de Vrije Universiteit Brussel, en op de redactie van partijblad De Rode Vaan de romancier Louis Paul Boon. Maar de stalinistische achterdocht deed de partij snel in een zuiveringsgolf belanden. Vele nieuwkomers verlieten de partij weer. De achterdocht nam nog toe toen de Koude Oorlog begon en cpn en kpb constant doelwit werden van politie- en veiligheidsdiensten.
Vanaf dan werd een gestage achteruitgang ingezet. Toch bewaarden beide partijen dankzij een dosis ‘arbeiderisme’ een aanzienlijke aanwezigheid in de georganiseerde arbeidersbeweging, met aan de basis competente en geapprecieerde syndicalisten. De cpn drukte zijn stempel op sociale conflicten in Amsterdam, Groningen, Limburg, Rotterdam, Twente en de Zaanstreek. Voor de kpb waren dat de Antwerpse dokwerkers, de Gentse Kanaalzone, maar ook nieuwe industrie- en zoals de petrochemie in Antwerpen. Dat ‘arbeiderisme’ leefde binnen de partijen in spanning met de intellectuelen. Die moesten vaak aan een soort van boetedoening doen omdat ze niet uit de arbeidersklasse stamden en net daardoor hadden kunnen doorstuderen. Intellectuelen, intern misprijzend